| |
Korte mededeelingen.
Hoe men oordeele over de Wet, die het onderwijs in de godsdienst van de openbare school heeft verbannen, lofwaardig zeker zal men algemeen de pogingen achten, die worden aangewend om op andere wijze godsdienstige kennis en godsdienstzin aan te kweeken bij het opkomend geslacht. Als zulk eene poging is de uitgave te beschouwen en te waarderen van een werkje, door ‘de Vereeniging tot bevordering van Christelijke lectuur’ uitgegeven, onder den titel: De Zondagsschool, door l.f.f. gauthey, Predikant, Directeur der Normaalschool te Courbevoie, enz. Uit het Fransch vertaald onder toezigt van, en met eene Voorrede ingeleid door d. chantepie de la saussaye, Predikant te Leiden, bij h. höveker, te Amsterdam. 1859. Het net uitgevoerde boekje, dat 159 bladz. in 12mo. bevat, is voor slechts 75 cents te verkrijgen. - De heer c.d.l.s. heeft het wenschelijk geacht, de aandacht onzer landgenooten te vestigen ‘op eene werkzaamheid, welke wel wat haren naam betreft, maar weinig wat de wijze aangaat waarop zij in Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten wordt opgevat, in ons vaderland bekend is.’ De Zondagscholen ten onzent verschillen veel van de inrigtingen, die in de genoemde landen zoo worden geheeten, en de laatste verdienen verreweg de voor- | |
| |
keur boven de eersten. Daar toch bedoelt men met die benaming: ‘uren van godsdienstige bijeenkomst voor kinderen, die nog niet in staat zijn met vrucht de openbare eeredienst bij te wonen; hetzij deze uren dan beschouwd worden als de wekelijksche catechisatie bij den predikant ter zijde te gaan en die te ondersteunen, of als daartoe voor te bereiden.’ Hoedanig nu dergelijke bijeenkomsten ingerigt, door wie, op welke wijze
en in welke zaken daar onderwijs gegeven wordt, en welke vruchten men daarvan verwachten mag - dat alles wordt eenvoudig en duidelijk in dit boekje besproken. Wel komt daarin vrij wat voor, waarmeê Ref. evenmin als de schrijver der Voorrede kan instemmen; vooral in de voorbeelden van Schriftverklaring en behandeling van Bijbelsche geschiedenis; maar dat is geene reden om het gansche boekje af te keuren, dat inderdaad veel bevat wat de opmerking en de behartiging verdient van allen, die belang stellen in de godsdienst en in de kinderen. Aan de zoodanigen zij het ter overweging aanbevolen.
Niet dan met een enkel woord mogen wij melding maken van een boekje, onlangs uitgegeven bij nolet en zoon te Utrecht. Hoe is het mogelijk dat iemand in het hoofd kreeg, om zijn tijd en vlijt ten koste te leggen aan de vertaling van zulk een prul? Dat het werk dien leelijken naam verdient, zouden wij bewezen kunnen achten alleen door den titel over te schrijven. Een ieder oordeele: ‘Het eerste Hoofdstuk van Genesis, voorgesteld in overeenstemming met de wetenschap, in eene reeks van onderwijzingen op eene Zondag-school. Vrij vertaald uit het Fransch tot weldadige einden, waaronder de school voor havelooze kinderen te Utrecht, door ma.as.v.t.v.s.’ - Zelden zeker is er op ongelukkiger wijze beproefd om de uitspraken der streng orthodoxe dogmatiek zoogenaamd wetenschappelijk te regtvaardigen. Zelden zeker is er onvruchtbaarder en ongeschikter onderwerp gekozen ter behandeling op eene zondagschool. Zelden zeker heeft een onderwijzer minder gelet op de vatbaarheid en de ontwikkeling zijner leerlingen, dan geschied is door den auteur van het genoemde boekje. Het spijt ons om de weldadige einden, maar wij moeten een iegelijk ontraden om f 1. - daarvoor te besteden.
| |
| |
Met genoegen ontvingen wij, en met groote belangstelling lazen wij de eerste afleveringen van de nieuwe reeks van het Tijdschrift voor het Armwezen, onder redactie van s. blaupot ten cate en Mr, w. de sitter. Dit tijdschrift behoeft geene introductie, het is in de kringen waar het armwezen beoefend wordt, reeds lang een welkomen gast geweest, en men betreurde het zeer, dat de omgang afgebroken werd. Bij de wederverschijning begroeten wij het ook gaarne met een hartelijk ‘welkom’. De wijze van bewerking is aan het publiek bekend en de stukken hier medegedeeld verdienen allen dat men ze leze. Men danke de redactie, dat zij de dikwijls besproken, maar dikwijls slecht begrepen quaestie der Maatschappij van Weldadigheid ter sprake bragt, en de aandacht vestigde op de kantwerkschool te Sluis, eene voortreffelijke instelling, welke ter beschaming moge strekken van groote steden die over groote middelen te beschikken hebben, en al praat men veel, toch geene wering van armoede door nuttige instellingen beproeven.
De Groninger Academie schreef eene prijsvraag uit: ‘De bonorum possessione.’ Het antwoord van den heer hingst werd bekroond uitgegeven en ook in dit tijdschrift met lof vermeld. De heer j. lohman, js. schreef nu over hetzelfde onderwerp zijne dissertatie en gaf ook deze te Groningen bij p. van wicheren, hz. in het licht. De dissertatie is een niet onbelangrijk stuk en getuigt van studie; maar het schrijven, althans het uitgeven daarvan, is bijkans overbodig na de publicatie van de Commentatio van den heer hingst. Hetgeen in de inleiding deswegen gezegd wordt, heeft ons niet van het tegendeel overtuigd. Wij passen hier dus wel eenigzins toe het ‘Iliadem scribere post Homerum.’
De heer d. buddingh gaf te Delft, 1858, eene belangrijke brochure in het licht over De Hoogere Burgerscholen. Hij wenscht bij de meerdere en betere ligchamelijke opvoeding en eenheid in het onderwijs, bovenal naar hoogere burgerscholen, waar men practisch en theoretisch in landbouw, handel en nijverheid onderwezen wordt, en hij geeft dit denkbeeld aan het Stedelijk Bestuur van Delft in overweging, bij
| |
| |
de regeling van het onderwijs in die stad, ingevolge de Wet van 13 Augustus 1857 (Staatsbl. No. 103). Steller dezes is hoogelijk ingenomen met eene regeling van het onderwijs zooals dit in America plaats heeft, waar de inrigtingen van opvoeding en onderwijs, onder ééne hoofdleiding, alles bevatten wat tot de vorming der jeugd noodig is, van de bewaarschool af tot de industrieschool toe; maar het is aan twijfel onderhevig of dit bij ons te lande - niet kan - maar zal worden ingevoerd. Overal treedt het financiële bezwaar in den weg en men zal blijde moge zijn, wanneer het lager onderwijs volledig en voldoende geregeld is in elke gemeente van ons vaderland. ‘Maar het onderwijs is toch het voornaamste, en daarvoor mag men in de eerste plaats geld besteden!’ zeî mijn vriend x., toen ik hem die bedenking maakte. Ik knikte toestemmend, maar zeide: ‘Vriend, een financier zal anders spreken, ten minste anders handelen!’
Wie of dan gelijk heeft, die financier of mijn vriend x.?
Een anonymus klaagt (De Rang-examens, Amst., Wed. borleffs en ten have, in kl. 8vo., 15 cents) over de wijze waarop de onderwijzers geëxamineerd worden, en huldigt ten dien opzigte het stelsel der Wet van 1806. Aan het bestaande gebrek wil hij te gemoet komen door de instelling eener commissie tot examinatie over het geheele land. Wij begrijpen die wijsheid niet regt. Als de commissiën die nu examineren, of de opzieners en inspecteurs niet goed examineren, dan is dit treurig, zeer treurig; maar eene afzonderlijke commissie daarmeê belast, zou het ook wel eens slecht kunnen doen. Zoo die fout bestaat, ligt ze niet in de wet, maar in het personeel.
Bij de vraag gerezen omtrent de Maatschappij van Weldadigheid, sprak de heer j. van konijnenburg, cz., een bevoegd spreker, een krachtig woord Over den toestand van de vrije Koloniën en het Instituut te Wateren. Meppel, h. ten brink. 1859, in 8vo. f : - 60. Vele administrative en andere bijzonderheden zijn daarin vermeld. Het besluit dat de schrijver uit zijn vertoog trekt, is de wenschelijkheid van het bestaan
| |
| |
der kolonie. Wie in de gewigtige zaak belang stelt, zij de lectuur van dit boekje zeer aanbevolen.
Regtsgeding tegen den Heer d...., Officier van Gezondheid, door den Krijgsraad van Noord-Holland wegens vergiftiging veroordeeld en in appel door het Hoog Militair Geregtshof vrijgesproken, medegedeeld door Mr. e. van lier, Advokaat te Amsterdam. Amsterdam, Gebrs. binger. 1859. f : - 80. - Het regtsgeding van den heer d.... heeft opspraak genoeg gegeven. Velen zullen dus met genoegen eens willen lezen hoe de vork in den steel zit, en kunnen hier hunne nieuwsgierigheid bevredigd vinden. Of dit echter de uitgave regtvaardigt, weten wij niet. Uit een wetenschappelijk oogpunt is de quaestie of compliciteit aan zelfmoord strafbaar, ja denkbaar is, zeker niet zeer gewigtig. In spijt van de rede van den kundigen advocaat-fiscaal vernede, hellen wij er toe over om de uitspraak van het Hof een axioma te noemen, terwijl het vonnis a quo naauwelijks gemotiveerd is. De heer van lier wil de beschuldigde releveren door de uitgave der processtukken, maar ook dit motief is voor de critiek niet genoeg om onbelangrijke regtszaken te publiceren. De regtspleging voor het Militaire Hof in Utrecht is ongewoon, maar toch niet zoo vreemd of men kan in v.d. linden's Practijk te regt komen, en ook daarom alleen was de uitgave niet te verdedigen. Andere gronden bestaan er volgens de voorrede niet, die tot het drukken aanspoorden. Wij gelooven dus dat de heer van lier zich voortreffelijk van zijne taak als verdediger heeft gekweten, maar ook dat de uitgave daarvan een noodelooze arbeid was.
Het boekje maakt een vreemden indruk, als ge het van uw boekverkooper ontvangt. Ge krijgt het digtgeplakt ter inzage. Natuurlijk kunt ge het dan zoo veel ge wilt van buiten bekijken en betasten en daaruit besluiten of de inhoud u bevalt. Zijn zúlke speculatiën niet reeds voorlang bij den reëlen boekhandel afgeschaft?
a.
Bloemen. Keur van Nederlandsche Poëzij. Bijeenverzameld door johs. hilman. Eerste verzameling. Derde druk. Amsterdam, p.m. van der made. 1859. Waartoe een bundel als de hier aangekondigde eigenlijk dient, en wat nuttigheid het heeft, om
| |
| |
aan het legio aantal Bloemlezingen uit onze vaderlandsche dichtbundels telkens nog weêr nieuwe toe te voegen, is eene vraag welker beslissing ons moeijelijk valt, en waarop H.H. uitgevers en verzamelaar gemakkelijker het antwoord zullen kunnen geven dan wij. De hier bijeenverzamelde dichtstukjes, op afschuwelijk graauw-grijs kaspapier gedrukt, munten in geen enkel opzigt uit boven die welke gewoonlijk in dergelijke verzamelingen voorkomen, - 't zijn meestal oude kennissen, met enkele nieuwe vermeerderd. Fijne bloemen telden wij er weinig onder. Maar zij zijn dan ook meest voor de declamatie bijeengezocht. Mogt de tweede ons beloofde bundel iets meer aangenaams en liefelijks hebben voor het oog, indien de kosten het toelaten, wij zouden er ons van harte in verblijden. Voorts - Habeat sua fata libellus.
p.b.
De roof van den jongen Israëliet mortara, die ten vorigen jare zooveel gerucht maakte en stof leverde voor zoo oneindig vele dagblad-artikelen, heeft nu ook ten gevolge gehad, dat iemand hier te lande niet langer den lust kon weêrstaan om een gedicht te schrijven en zijn hart in rijm lucht te geven. Bij p.k. van braat, te Dordrecht, is een boekje van de pers gekomen onder den titel: Mortara. Dichtregelen naar aanleiding van den Kinderroof gepleegd te Bologna. Dit gedicht behoort tot de categorie der overstroomings- en andere rampenpoëzij: het had gerust ongedrukt kunnen blijven. Het is in de eerste plaats veel te gerekt, zoodat de schrijver onophoulijk in herhalingen vervalt: door achttien bladzijden heen, worden twee of drie gansch niet ongewone of treffende gedachten gedurig en gedurig op nieuw herhaald. Mortara wordt beklaagd; hem wordt herinnerd - alsof hij 't niet wist - hoe de zaak zich eigenlijk heeft toegedragen; hij wordt vriendelijk verzocht om deze misdaad toch niet op rekening van het Evangelie te stellen; en de troost wordt hem aangeboden, dat hij zijn kind eenmaal, hetzij op aarde, hetzij in den hemel, zal weêrzien. Tusschen deze opwekkelijke toespraken wordt eene vrij langdradige diatribe tegen de Roomsche kerk ingevlochten; en een niet minder langdradig gejammer over een hypothetischen priester (de jonge mortara?), die vooral ook daarom beklaagd wordt, omdat hij niet trouwen
| |
| |
mag. Men ziet, het gedicht beteekent niet veel, en onderscheidt zich door niets van soortgelijk gerijmel, waarvan wij reeds veel te veel hebben. Wij hopen van harte, dat de Italiaansche en andere priesters zich voortaan tweemaal zullen bedenken, eer zij weder een kind stelen: al ware het slechts om ons, onschuldige Nederlanders, dergelijke gelegenheidsverzen te besparen.
The Historical Reader and Translator, by c.h. gunn. Rotterdam, Oldenzeel. London, G.C. Palmer. 1859. Post 8vo. XII and 188 pagg. f 1-40. - Reeds sedert lang zijn onze taalonderwijzers er op bedacht geweest, om de leesstof die zij hunnen leerlingen voorleggen, van zoodanigen aard te doen zijn, dat deze, bij 't aanleeren der vreemde taal, te gelijk bekend worden gemaakt met eenig merkwaardig feit, hetzij dan op historisch of een ander wetenschappelijk gebied.
Met hetzelfde doel heeft de Heer gunn zijn Historical Reader and Translator zamengesteld en daardoor het getal der reeds talrijke werkjes dezer soort met een zeer degelijk vermeerderd.
Onder de schrijvers uit wier werken wij hier belangrijke fragmenten vonden, noemen wij: knight, watson, scott, macaulay, terwijl wij tevens eenige zeer wèlgeslaagde vertalingen van sismondi, mignet en thierry opmerkten. De keus der stukken, noodzakelijk de eenige verdienste van compilaties als deze, is die van iemand, bekend met den smaak en de behoeften der jeugd; we hebben verscheidene stukken, die we niet kenden, met belangstelling gelezen.
De uitvoering is zeer net en degelijk, en doet den boekhandel des Heeren oldenzeel eer aan.
a.b.m.
De quaestie over de gunning van het bespelen van den stadsschouwburg is door de stemming van den E.A. Raad uitgemaakt; daarom bepalen wij ons tot de mededeeling, dat ons door de Redactie van dit tijdschrift twee brochures van l.h. beerstecher zijn toegezonden, welke vóór de beslissing misschien niet zonder belang waren, maar thans geene verdere aankondiging noodig hebben.
|
|