| |
| |
| |
Edward Crimsworth, of het leven van een Onderwijzer. Een Verhaal door Currer Bell, Schrijfster van: ‘Jane Eyre’, ‘Shirley’, ‘Villette’, enz. Groningen, de Erven C.M. van Bolhuis Hoitsema. 1859. In gr. 8vo. VI en 304 bl. f 2-90.
Het is eene beleefdheid van den vertaler, dat hij het niet noodig geoordeeld heeft, om naast den pseudoniem den waren naam te plaatsen; want hij kon veronderstellen, dat elke lezer charlotte bronte wel kent. Het kan ook wel eene beleefdheid zijn, dat hij achter de drie titels van hare vroegere werken een vleijend enz. heeft geplaatst, ofschoon ieder weet, dat er niets anders van haar in druk verschenen is; in de vreemde interpunctie echter van den titel zie ik noch beleefdheid, noch slimheid. En het is mij tamelijk onverklaarbaar, waarom hij den titel: ‘The Professor, a tale’, veranderd heeft in ‘Edward crimsworth, of het leven van een onderwijzer. Immers die onderwijzer (Professor) heet william crimsworth: hij en in geenen deele zijn broeder edward is de hoofdpersoon.
Om nu maar in éénen adem door met den vertaler af te rekenen, - Miss bronte had een beteren vertolker verdient. Want om zich door het Eng. woord like te laten verleiden, om (zooals in I, bl. 41) te vertalen: ‘Hoe goed gelijkt gij op K.?’ (n.b. eene stad!) dat is wat al te erg. Andere stuitende voorbeelden van vertaling volgens de methode voetstoots, als: en vond (er) een; zij gaf mij (er) een; God wil (het) niet, zijn er niet weinige. Doch over het algemeen is de vertaling toch nog beter dan men uit die enkele flaters misschien zou opmaken. C.b. echter moest met meer studie vertaald zijn.
Charlotte bronte is geene schrijfster van alledaagsch maaksel. Er is in de laatste jaren in Engeland vrij wat over haar geschreven en zij is eene letterkundige celebriteit geworden. Miss martineau heeft hare pen geleend tot eene biographie van de geheimzinnige onbekende, en e. montegut heeft haar naam op de bladen der Revue des deux Mondes in triumph over de wereld gevoerd. In navolging van hem zijn ook in ons Tijdschrift (Jaarg. 1857, No. XIV en XV) haar persoon en haar werk besproken, en wil men regt genot en begrip hebben van hare geestesproducten, dan raad ik met alle magt waarmede ik raden kan, de lezing van die beide opstellen aan.
| |
| |
Nadat c. bronte de Engelsche letterkundigen door haren Jane Eyre had verbaasd, werd dit eerste meesterstuk spoedig door Shirley en Villette achtervolgd. En hiermede was hare letterkundige loopbaan, en ook haar werkkring hier beneden, gesloten: lijden en inspanning hadden te vroeg de levenskracht verteerd, die door vreugde en genot te weinig gevoed was geworden.
Eerst na haren dood verscheen The Professor. Echter is deze roman niet het laatste werk der geniale schrijfster geweest; ja hij mag in zeker opzigt niet onder hare werken gerangschikt worden. Haar echtgenoot, de predikant nicholls, deelt ons in een naschrift op hare voorrede mede, dat de stof van dezen roman door haar in Villette gebruikt en verwerkt is. Ofschoon dus oorspronkelijk wel voor de uitgave bestemd, is hij toch door het verschijnen der omwerking slechts tot eene studie, eene schets geworden. Dat hij echter tot de posthume uitgave er van besloten heeft, is den bewonderenden echtgenoot niet alleen te vergeven; maar wij hebben er eene bijdrage te meer door voor de kennis van haren rijken geest. Wel is het de grondstof van Villette, maar het getuigt van den rijkdom en de scheppende kracht harer verbeelding, als wij beiden vergelijken. Werkelijk is het hoofdbeloop hetzelfde: de arme persoon, die uit Engeland naar België oversteekt, om zonder eenige liefelijke of schitterende gave door arbeid, door arbeid alleen, zijn bescheiden deel der wereld af te dwingen. De indruk dien het vasteland op den vreemdeling - vreemdeling in den volsten zin - maakt, de typen der hoofdpersonen, zij zijn met wijzigingen in den vorm geheel dezelfde. En toch wat groote verscheidenheid! lees gerust Crimsworth, al hebt ge met Villette kennis gemaakt, hoewel het vrij wat belangrijker zou zijn om eerst Crimsworth en dan Villette te lezen. Want eerst in den laatste ziet ge c. bronte in hare volle kracht, die geheimzinnige kracht, waardoor zij die soort van angstige gejaagdheid, die haar zenuwgestel eigen, en vooral op het vasteland haar deel was, - u door elke bladzijde levendiger mededeelt en dieper in uw gansche wezen doet doordringen. Maar toch is het er zeer verre af, dat de Edward Crimsworth
zoo ver beneden Villette zou staan, dat na de uitgave van dezen de eerste beter en portefeuille gehouden zou zijn. Integendeel heeft hij in allen gevalle boven
| |
| |
Villette iets van dat frissche vooruit, waardoor de eerste opwelling boven het zorgvuldiger gepolijste, de schets boven de omwerking zoo ligt uitmunt. Inleidingen die wat al te lang, tusschengeweven philosophaties die wat al te fraai, en redeneringen die wat al te uitvoerig zijn, maken de lezing van Villette wel eens wat vermoeijend. Het meer sobere van Edward Crimsworth heeft ook zijne verdienste.
En, om ons nu bij dezen te bepalen, hij moge in sommige opzigten achterstaan bij de andere scheppingen van de Engelsche predikantsdochter, als het werk van haar blijft hij de meest aandachtige lezing overwaardig. Hij heeft minder dat verheven mystieke, dat slechts enkele lezers ten volle zullen waarderen, maar daardoor zal hij niet minder in den smaak van het algemeen vallen. En het eigenaardige, ja geheel eenige karakter van Miss bronte's werken vindt men er ook geheel in weder. Het is bij de lezing harer romans een vereischte om met het leven en de lotgevallen der schrijfster bekend te zijn. Eerst dan zal men ze genoeg waarderen en begrijpen. Een der eerste redenen toch waaruit zich de opgang en de invloed dezer schrijfster laat verklaren, is juist dit, dat ze geheel en eenig en alleen zich zelve, hare gedachten, hare levensbeschouwing, haar diepe en rijke zieleleven er in nederlegt; het is waarheid die zij geeft, wel eene subjective maar ook hoogst zuivere waarheid. En zij kon zich vergenoegen met zich zelve alleen te geven, omdat er in hare rijke en regtschapen ziel eene wereld was, waarin zij slechts behoefde te laten zien, om belangwekkend te wezen. Laat eene gewone vrouw als predikantsdochter met ontberingen en leed hebben te worstelen, genoodzaakt zijn om met hare mate van schuchterheid in eene groote vreemde stad in zulk eene betrekking haar levensonderhoud te zoeken, en het beproeven om hetgeen zij ondervonden en gedacht heeft, in den romantischen vorm der wereld te lezen te geven. Het zou klagen en verveling zijn, niets anders. Maar wat c. bronte geeft is niet neerdrukkend, maar versterkend voor den naar ligchaam en geest minder bedeelde; het is niet eentoonig, maar verrassend door nieuwheid en rijkdom.
Zij staat in zeker opzigt alleen in het gilde der romandichters; daarom is zij vreemd, maar toch zeer verre van zonderling. Geene jagt naar zonderlingheid, maar groote zedelijke
| |
| |
moed doet haar schrijven, ja dwingt haar tot schrijven: ‘de nood is haar opgelegd.’ Zij heeft ondervonden en weet, dat de wereld minacht en niet telt al wat zich niet zelf op den voorgrond stelt, al wie niet met innemende schitterende eigenschappen haar verblindt; - en toch voelt zij aan zich zelve, dat er onder die min geachten, met den stempel der nietsbeduidendheid geteekenden, kunnen zijn van oneindig hoogere waarde dan tallooze andere flonkerlichtjes, die hoog staan aan den maatschappelijken hemel.
Welnu, dit is hare roeping, om op te treden als de voorvechtster dier verstootelingen naar de wereld, maar niet naar den geest. Zij wil hen regt doen wedervaren, hen opbeuren, en vooral hun iets mededeelen van die namelooze zedelijke kracht, die zelfgenoegzaamheid, waardoor zij zelve in zulken toestand zich gesteund vond en verheven zelfs boven die verhevelingen in schijn. Niet door de hardheid van die positie te bemantelen of onder bloempjes van phantasie te bedekken, maar door ze regt onder de oogen te zien, daardoor komt de kracht om er zich boven te verheffen. Ook zij zelve heeft het gedaan, juist door haren levendigen zin voor al wat waarheid en regt en pligt is. Dat is ook het karakter, als ik het zoo noemen mag, van hare romans, een onbedorven, nameloos levendig gevoel voor waarheid, regt en pligt, in den grond slechts een en hetzelfde beginsel, het beginsel van regt. Zij kan niet worden met die Belgische meisjes, immers - zij liegen; dus is er niets meê aan te vangen. Hare hoofdpersonen staan zoo vast in hun gevoel van pligt, dat men al aanstonds gevoelt, dat het ondenkbaar is, dat zij zonde, dat zij eene dwaasheid of eene laagheid zouden doen.
Haar werk als romanschrijfster is dan ook van geheel anderen aard, dan in den regel de roman is. Haar hoofddoel is niet den lezer te vermaken door afschuwelijkheden aan den eenen, door idealistische liefelijkheden aan den anderen kant; zij wil alleen de waarheid, de waarheid die in haar is mededeelen, en die waarheid kan niet anders dan leerzaam zijn. Wel is zij zich bewust, dat zij ook rekenen moet met den smaak des publieks, en kiest daarom den vorm des romantischen verhaals; maar toch heeft ook daarbij haar zin voor waarheid en werkelijkheid de overhand. Doch het is eene gezonde werkelijkheid, een echt realismus. Er wordt veel geschermd met
| |
| |
dien naam realismus, die bij voorkeur gegeven wordt aan eene rigting onder de romanschrijvers, die voorgeven de werkelijkheid te schilderen, omdat zij slechts de donkere, de slechte zijde hunner maatschappij doen zien. Maar die afschuwelijke werkelijkheid wordt door hen zoodanig voorgesproken, verdedigd en in een verleidelijk licht gesteld, - geïdealiseerd in een woord, dat zij niet anders zijn dan groote idealisten, slechts in omgekeerden zin, idealisten van het rijk der hel.
Bronte's rigting is daarentegen in dien zin realismus, dat zij het goede tracht voor te stellen en te verdedigen in zoo veel mogelijk alledaagschen vorm, met versmading van alle uitwendig vertoon, van al die overliefelijke beelden en versierselen, waarin velen de aantrekkelijkheid zoeken. Zelfs kenmerkt zij zich door eene zeer sterke neiging naar al wat prozaïsch, alledaagsch en nederig is. Duidelijk en moedig spreekt zij deze hare rigting uit in hare voorrede:
‘Het was mijn plan, dat mijn held zich door het leven zoude heenworstelen, zooals ik werkelijk levende menschen zich hun pad had zien banen; dat hij nimmer een stuiver zoude verkrijgen, dien hij niet had verdiend; dat geene onverwachte wendingen der fortuin hem op eens tot rijkdom en een hooger stand zouden verheffen; dat, hoe klein ook de som om in zijne nooddruft te voorzien mogt zijn, hij die in het zweet zijns aanschijns zoude verdienen; dat, voordat hij eene haven zoude vinden om er zich in neêr te zetten, hij ten minste ter halver hoogte den heuvel der inspanning beklommen moest hebben; dat hij zelfs geen schoon meisje, noch eene dame van rang zoude huwen. Als een Adamszoon zoude hij het lot van adam deelen, en zoude hij een levensbeker uitdrinken, waarin de vreugde op eene matige wijze gemengd was.’
Een zeker gevoel van beklemdheid overvalt u, wanneer gij haar zoo haren weg hoort afbakenen. En toch, volgt haar gerust op dien weg: er is geen gevaar, dat de lezing u eentoonig of ter neêrdrukkend zal voorkomen. - Ja, zij heeft hare belofte gestand gedaan. Haar william crimsworth zal noch van adellijke ooms, noch van den schatrijken broeder een penning om niet ontvangen; door eigen inspanning, ontbering en door zijn oud-Engelsch stijve, zelfgenoegzame karakter houdt hij zich staande, en bakent zich zijn weg. Zijne frances
| |
| |
is schoon noch liefelijk noch rijk, en zij beminnen elkaâr met niet meer dan menschelijke liefde. Maar de wijze waarop dat verhaal voor u ontwikkeld wordt, is zoo vetre van alledaagsch; de gedachten die daarbij uit het volle hart der schrijfster opwellen, zoo edel en grootsch, bij al hare positiviteit; hare opmerkingen zoo fijn gevoeld, dat de lezing in vele opzigten verkwikkend genoemd mag worden.
Er is haar wel eens verweten eene neiging tot het zonderlinge, tot de bespreking van zulke toestanden en eigenaardigheden, die de Engelschen forbidden topics noemen, punten, die gewoonlijk in romans niet worden aangeroerd. Zeker is dit het geval; zij bepaalt dikwijls uwe aandacht bij die onbeschrijfelijke kleinigheden in het dagelijksche leven, bij zulke platprozaïsche nesterijen, waar gij den mensch niet in het gewone galacostuum, maar (sit venia verbo) als in nachtgewaad ziet. De onhandigheden en verlegenheid van een paar verliefden in tête-à-tête (b.v. bl. 247 en volgg.), en, op ontelbare plaatsen, die kleine kinderachtige gedachten, die elk mensch heeft, maar zelden aan zijn broeder en nooit aan het papier toevertrouwt, - waagt zij onder de aandacht te brengen. Maar dit is juist eene van hare krachtige zijden, en geen gebrek, omdat het geheel overeenkomstig hare natuur is, een gevolg van haren zin voor de doodeenvoudige werkelijkheid. En zij doet het zóó juist, zij is zóó volkomen te huis in deze kleine onbekende achterhoekjes der menschelijke ziel, dat hare voorstelling daarvan iets ten hoogste verrassends heeft. Hare personen zijn geene halfgoden en titanen en hare feiten geene donderslagen, maar zij schetst u die personen, hunne karakters, hunne gedachten tot in de allerfijnste nuances, ze ontleedt ze microscopisch; zij weet met de treffendste juistheid elken blik, elk onwillekeurig gebaar, elke spiertrekking des gelaats, elk schijnbaar nietsbeduidend woord te doen uitkomen, - zonder in 't minst iets van kleingeestigheid te hebben. Hare wereld is klein, en haar gedachtenkring beperkt, zooals niet anders zijn kon bij de hoogst gebrekkige ontwikkeling dezer in vele opzigten slecht bedeelde vrouw. In zooverre staat zij daarom zeer verre achter bij de mannelijke colossussen bulwer, thackeray, dickens, kingsley;
maar in dien microcosmos is zij te huis meer dan eenig ander, en door het glas van haren
| |
| |
phantasierijken geest gezien, is hij dikwijls belangrijker dan de meer grootsche tooneelen van anderen.
Er kan iets anders van haar gezegd worden. Terwijl ze meent zoo ten eenenmale niets anders dan de platte realiteit te geven, idealiseert zij in haren kring toch ook in hooge mate. Dat zij, terwijl zij meent dat haar held geen stuiver heeft verkregen dien hij niet had verdiend, daarbij vergeet, dat zijne ooms hem toch eene gestudeerde opvoeding te Eton hebben laten geven - geene kleinigheid - willen wij niet te hoog aanschrijven. Maar in het algemeen is hare werkelijkheid nog zeer ver van het troostelooze en alledaagsche, dat de werkelijke werkelijkheid heeft. Het vette dezer aarde moge crimsworth en frances niet toegesmeten worden, wat zij ondernemen gelukt hun toch tamelijk wel; zij mogen niet schoon zijn, zij hebben toch beiden zulke zeer eigenaardige, hoogst zeldzame en uitstekende gaven naar den geest, dat zij ver boven het gewone peil staan niet alleen, maar dat de grenzen van het werkelijk bestaande bijna worden overschreden. Ook dit is idealismus, slechts van ligchamelijke en sociale toestanden, of schitterende gaven, op meer degelijke en solide eigenschappen des geestes overgeplaatst. Maar deze betrekkelijke inconsequentie is vooreerst geheel natuurlijk bij c. bronte, die wel eene zeer positive maar toch alles behalve eene plat prozaïsche persoonlijkheid is; ten anderen is het een noodzakelijk vereischte, zal de roman zich verheffen boven eene bloote chroniek des dagelijkschen levens. Geene drooge chroniek, maar een waar beeld, altijd fraai, moet de romanschrijver leveren. En in allen gevalle is zulk idealismus een zeer gezond idealismus.
Engeland is zoo rijk aan zoogenaamde zedelijke of godsdienstige romans, wier ontzettend flaauwe, niets leerende, nietsbeteekende water-en-melk-godsdienstigheid, maar al te gretige opname bij ons vindt, tot eene treurige getuigenis van den trap des godsdienstigen levens bij ons.
Maar wil men romans, óók van diep zedelijken inhoud, en met gezonde godsdienst doortrokken, niet vernist, en daarbij van époquemakende letterkundige beteekenis, - dan leze men c. bronte's werken, en daaronder óók haar posthume werk Edward Crimsworth.
d - d.
|
|