Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859
(1859)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijToelichting van de belangrijkheid en de rigting der noordelijkste Spoorwegen in Nederland; door U.G. Schilthuis, Jz., Lid van de Gedeputeerde Staten der Provincie Groningen. Groningen, de Erven C.M. van Bolhuis Hoitsema. 1859. In gr. 8vo. II en 86 bl. f 1-20.Ofschoon ons Vaderland en de noordelijke provinciën in 't bijzonder met hare onschatbare waterwegen en kanalen niet zoo ver ten achteren zijn, als vele klagers het wel willen doen voorkomen, is toch eindelijk de tijd aangebroken, dat spoorwegen ook voor ons land eene wezenlijke behoefte zijn geworden. Dat nu elke provincie zich liefst het eerst met dit nieuwe vervoermiddel begunstigd ziet, is waarlijk niet te verwonderen; dat er dus verschillende sprekers optreden, die trachten aan te wijzen, dat het in 't algemeene belang is om die linie het eerst aan te vangen, die ook met het bijzondere belang van hunne provincie overeenstemt, was gemakkelijk vooruit te zien. Wij kunnen dan ook niet anders, dan er ons zeer in verblijden, dat de Heer schilthuis, Lid van de Gedeputeerde Staten van Groningen, de pen opgevat heeft ‘om ook de belangen der drie noordelijke provinciën uitvoerig in het licht te stellen en niet alleen de voor deze meest gewenschte rigtingen der geprojecteerde spoorwegen aan te geven, maar tevens de wenschelijkheid te behandelen van het opnemen der | |
[pagina 511]
| |
lijn van Groningen naar de Duitsche Westbaan in de eerste te geven concessie.’ Maar kan de Heer schilthuis in dezen geheel onpartijdig en onbevooroordeeld regter zijn? Wij hebben geen regt om dit van hem te vragen, en hij behoeft zich niet verpligt te achten het bewijs van zijne onpartijdigheid te geven. De voorliefde, waarmede hij de zaak der Noordbaan voor zijne provincie bepleit, zal ons veeleer tot een waarborg verstrekken, dat hij zich de taak, die hij zich voorstelde, niet te gemakkelijk heeft gemaakt. Het komt hier op geene welsprekende redeneringen, maar op wèl en grondig geconstateerde feiten aan. De Schrijver vond te meer aanleiding om de pen op te vatten, ‘omdat de toestand, de belangen en de behoeften dezer meer afgelegene provinciën veel minder algemeen bekend zijn, dan dit met de zuidelijker gelegene het geval is, zelfs bij hen, die op de daarstelling van spoorwegen den meesten invloed hebben. Hun, die zulks mogten betwijfelen, verzekeren wij, dat bijna alle in druk verschenen stukken en brochures, waarbij de noordelijke spoorwegen nog worden behandeld, zoowel als de courant-artikelen, daarvan het overtuigendste bewijs opleveren.’ Wij gelooven dit wel, maar wij zouden gaarne gezien hebben, dat de Schrijver eenige van de curieuste voorbeelden uit die brochures en dagbladartikelen in zijn geschrift had ingelascht. Na met een enkel woord melding gemaakt te hebben van vroeger verleende concessiën, en van de redenen, waarom zij geen doel getroffen hebben, gaat de Schrijver over tot de beschouwing der lijn van Harlingen over Leeuwarden, Groningen tot aan de Duitsche Westbaan. Hij verdeelt zijn onderzoek in drie afdeelingen. Eerst handelt hij over de lijn van Harlingen over Leeuwarden in regte lijn naar Groningen; ten tweede over de lijn van Groningen over Winschoten naar de Westbaan, en ten derde over de rigtingen zuid- en oostwaarts, van het punt van aansluiting aan de Westbaan af gerekend. De Schrijver poogt dan met de meeste naauwkeurigheid het hooge belang van elk punt in het licht te stellen. Wat de lijn van Harlingen naar Groningen betreft, vinden wij hier feiten vermeld, die aangaande het drukke handelsverkeer in de noordelijke provinciën eene getuigenis geven, | |
[pagina 512]
| |
welke de gedachten van velen onzer landgenooten ver te boven zal gaan. Zoo zijn er in het jaar 1858, met de verschillende diligence-diensten van Groningen naar Leeuwarden of Harlingen of tusschengelegene plaatsen, niet minder dan 16,756 personen vervoerd. Dit cijfer bevat echter alleen de diensten, welke doorgaan van Harlingen of Leeuwarden naar Groningen. Maar er zijn buitendien ondernemingen, welke dagelijks van Harlingen naar Leeuwarden en van vele dorpen in de provincie Groningen en Friesland, aan die route gelegen, zoo niet dagelijks, dan althans op marktdagen, eene aanzienlijke menigte reizigers vervoeren. Zoo zijn ook de mededeelingen over het vervoer van vee zeer belangrijk. Nog veel belangrijker mag men achten, wat door den Heer schilthuis wordt geopperd met betrekking tot de lijn van Groningen tot de Duitsche Westbaan. Dit gedeelte is zelfs in de concessie sloet-reuchlin niet opgenomen. De vraag is hier: zal de Noordbaan in ons vaderland aan het Duitsche spoorwegnet aangesloten worden te Rheine of hoogerop? Opmerkelijk is het, dat de Gedeputeerde Staten van Friesland, hoewel erkennende, dat eene spoorwegverbinding van Leeuwarden over Zwolle en Rheine met Duitschland voor Friesland van het allerhoogste belang zoude zijn, in een rapport van 5 Nov. 1857 toch verklaren ‘dat eene aansluiting over Groningen naar de Hannoversche grenzen, met verbinding van den Emderspoorweg bij Leer of eenig ander daar gelegen punt, het meest en bovenal dienstig zoude zijn om de belangen van dat gewest en deszelfs ingezetenen te bevorderen.’ De Schrijver geeft daarop een verslag van hetgeen er door eene commissie uit de Staten van de provincie Groningen gedaan is, om de drie volgende punten te onderzoeken: 1o. of het Hannoversche gouvernement eene aansluiting van uit (!) onze provincie met de Westbaan verlangt, 2o. zoo zulks het geval is, op welk punt, en 3o. of dat gouvernement de kosten der lijn op zijn grondgebied en de daaraan verbonden waterstaatswerken voor zijne rekening nemen, of verlangen zoude, dat zulks ten laste kwam van degenen, die de lijn van Groningen naar de Hannoversche grenzen daarstelden. Het onderzoek, dienaangaande te Weener, Leer en Aschendorf gedaan, leidde tot de overtuiging, dat de regering van | |
[pagina 513]
| |
Hannover wèl genegen zoude zijn tot zulk eene aansluiting; dat deze aansluiting aan de Westbaan het doelmatigst zal kunnen geschieden bij Ihrhove, omdat dit de meeste hoop geeft om de verschillende belangen van de steden Leer en Weener te vereenigen; dat echter voor alsnog niet te denken is, dat de regering van Hannover de verbinding van de Nederlandsche Noordbaan met de Duitsche Westbaan zelve niet zal ondernemen. Wij achten hier vooral van het hoogste belang, dat Hannover geenszins, zooals men dikwijls meent, door eene overeenkomst met Pruissen verhinderd zoude zijn, om de concessie tot deze aansluiting te geven. De rigting, aan welke de Schr. de voorkeur geeft, is van Groningen zoo kort mogelijk ten zuiden van het Winschoter Diep in eene genoegzame regte lijn op Winschoten, en van daar ten noorden van de Aa, om de gemeente Beerta te doorloopen en nabij de Nieuwe Schans over de grenzen te gaan. Daardoor komt de weg in de nabijheid van zeer aanzienlijke en welvarende gemeenten, die te zamen eene zeer bedrijvige bevolking hebben van 50,780 zielen. Hij vermeldt daarbij, dat niet minder dan 616 bodems van Nederlandsche zeeschepen in genoemde gemeenten te huis behooren, dat door de gemeente Hoogezand, aan die lijn gelegen, op gewone dagen 8 diligences en 16 à 20 barges en trekschuiten, en op de twee marktdagen van Groningen 12 diligences en 34 schuiten passeren; - dat één aldaar gelegen verlaat, bij een matigen watertol, eene jaarlijksche pacht opbrengt van f 13,588; - dat de drie tollen op den weg van Winschoten naar de Hannoversche grenzen voor f 7840 jaarlijks zijn verpacht, hoewel de tolgelden slechts 50 pct. bedragen van die op de rijkswegen. Inderdaad feiten, die niet buiten aanmerking mogen blijven bij de berekening der toekomstige opbrengst van den geprojecteerden spoorweg. Eindelijk gaat de Schrijver over tot het betoog, hoe aanzienlijk de geheele noorder spoorweg in waarde en belang zal toenemen door eene verbinding met het buitenland. Wij kunnen hier onmogelijk alles opnoemen, wat door den Schrijver wordt aangevoerd om het belangrijke vervoer aan te wijzen, hetwelk tusschen Emden, Leer en Weener en de provinciën Groningen en Friesland plaats heeft; wij bepalen ons tot een enkel punt. In 1856 heeft de waarde aan boe- | |
[pagina 514]
| |
ken, manufacturen, veelal per as langs die lijn ingevoerd, ruim f 100,000 bedragen. Uit Hannover werden ingevoerd 208,120 pond boter en eene aanzienlijke hoeveelheid gerookt vleesch, spek, eijeren, enz. Te Nieuwe Schans werden ten uitvoer aangegeven 40,200 mudden haver. Alleen van rundvee werden in 1855 uitgevoerd 3864 stuks, en in 1856 ingevoerd 3895 varkens. Na dien tijd is dit vertier, wat het rundvee betreft, wegens de longziekte zeer verminderd. Wat het vervoer van personen en goederen betreft, is het opmerkelijk, dat de eerste tol aan de Nederlandsche grenzen in Hannover, op den weg van Nieuwe Schans naar Weener, de tol is, welke in het geheele koninkrijk, op één na, het meeste opbrengt. Nu de concessie voor de lijn van Bremen naar Oldenburg gegeven en er tot een spoorweg van Bremen naar Geestemunde nabij den mond van den Wezer besloten is, zal de noorder spoorweg daarbij zeker aanzienlijk winnen. Het vervoer van alle soorten van slagtvee naar Engeland zal over de geheele lijn allerbelangrijkst worden, omdat zij zich van Harlingen tot aan den mond van den Wezer uitstrekt en verreweg den gemakkelijksten en veiligsten weg voor dit vervoer aanbiedt. De Schrijver gaat daarna over om aan te toonen, hoe de geprojecteerde spoorweg niet alleen in het belang van Groningen en Friesland, maar niet minder in het belang is van de overige Nederlandsche provinciën, bijzonder van de Hollandsche koopsteden, met name de hoofdstad van het rijk, en wel bepaaldelijk de verbinding van Groningen met de Westbaan en verder met Geestemunde, welke verbinding bij de bestaande en geprojecteerde spoorwegen de kortste vereeniging uitmaakt van den Wezer met het IJ en de Maas. De weg toch van Bremen naar Zutphen over Rheine bedraagt 343 mijlen, terwijl diezelfde weg over Groningen slechts 293 mijlen lang is. De weg van Rheine over Leer en Groningen naar Harlingen is 250 mijlen, dezelfde weg over Zutphen en Groningen is 315 mijlen lang. Zutphen en andere zuidelijke provinciën, gelijk eveneens de handelsteden Amsterdam en Rotterdam, zullen dus door de Noordbaan, zoo die aan de Duitsche Westbaan wordt aangesloten, 50 mijlen nader bij Bremen komen. Hij weêrlegt daarop twee bedenkingen, die tegen de verbinding van Groningen met de Westbaan gemaakt zijn: 1o. dat zij de lijn Leer-Rheine zoude voeden ten koste der Nederlandsche | |
[pagina 515]
| |
spoorweglijnen, en 2o. dat zij nadeelig zoude zijn voor den handel van Amsterdam, Rotterdam en andere Zuid-Hollandsche steden met Duitschland. Dan gaat hij over tot de beschouwing van de lijn van Groningen of van Leeuwarden naar Meppel. Na vooraf het onraadzame aangewezen te hebben van de door sommigen voorgeslagen rigting van Leeuwarden op Beesterzwaag of Dragten, en van daar met een tak naar Groningen en een ander naar Meppel, - waardoor het geheele spoorwegstelsel in de noordelijke provinciën altijd een gebrekkig werk zoude blijven en genoegzaam de geheele provincie Drenthe buiten de spoorwegcommunicatie gesloten zoude worden, - treedt hij in een naauwkeurig onderzoek, aan welke lijn de voorkeur dient gegeven te worden, aan die van Leeuwarden over Heerenveen of aan die van Groningen over Assen naar Meppel. De Schrijver wijst hier vooral het hooge belang van de laatstgenoemde lijn aan, en laat dan het daaruit af te leiden oordeel aan den bescheiden lezer over. Kortelijk maakt hij ook nog melding van den zijtak van Groningen naar Delfzijl, ‘eene lijn van 28 mijlen lengte, waardoor geheel Nederland in verbindtenis zoude gesteld zijn met dat uitmuntende zeegat, gelegen op den noordoostelijken hoek van het land.’ Wij hebben meer een verslag dan eene kritiek van het werk van den Heer schilthuis gegeven. Het groote pleit over de vraag, welke rigting men aan de geprojecteerde spoorwegen geven zal, is nog hangende. Onder de vele stemmen, die zich daarover laten hooren, vernemen wij nu ook de stem van een Groninger, die door zijne maatschappelijke positie geheel geregtigd en tevens in staat is om een woord mede te spreken. Wij achten dit geschrift eene van de afdoende stemmen in deze kwestie, omdat hier eene menigte feiten worden geconstateerd, die allen zamengenomen voor de zaak in geschil van het grootste belang zijn. Zij die eenmaal tot de eindbeslissing in deze zaak zullen geroepen worden, mogen dit geschrift niet ignoreren. Zij moeten de door den Heer schilthuis aangevoerde feiten mede op de weegschaal leggen. De door hem zoo grondig en bondig bewezen noodzakelijkheid om de spoorweglijn van Harlingen over Leeuwarden naar Groningen, via recta, voort te zetten tot aan, ja tot over de grenzen, zoo | |
[pagina 516]
| |
het zijn moet, en met de Duitsche westbaan te verbinden, - is een punt van te veel belang, dan dat het bij de beraadslagingen over de eventuële rigting der spoorwegen buiten rekening mag gelaten worden. Al ware het dit punt alleen, dan zoude het publiek den Heer schilthuis dank verschuldigd zijn, dat hij dit met sprekende feiten en cijfers heeft aangewezen. Wat de uitslag van het lang gerekte wikken en wegen over de rigting der geprojecteerde spoorwegen zijn zal - dat zouden wij niet vooraf durven bepalen. Maar zoo wij, alle provinciale belangen ter zijde stellende en alleen op het groote belang des vaderlands ziende, het durfden wagen de toekomst te voorspellen, dan houden wij ons overtuigd, dat de gezonde, praktische zin, onzen landaard eigen, er eindelijk toe zal moeten komen, om 1o. spoorwegen aan te leggen, en 2o. daarmede een aanvang te maken, dat men uitgaande van Harlingen, hetwelk voor de noordelijke provinciën de poort van Engeland is, regt door over Leeuwarden en Groningen een weg legge, die Harlingen met Noordelijk- en Midden-Duitschland verbindt. Wij voegen er één wensch bij: dat dit spoedig geschiede!Ga naar voetnoot(*) r. |
|