deelen, bojesen niet zoo zeer. Toch zou ik het Handboek van dezen ongaarne van de Gymnasia gebannen zien: de toekomstige regtsgeleerden zouden er groote schade bij lijden, want wat is in het werkje van Mr. schneither eigenlijk over de judicia gezegd, dat kan vergeleken worden met hetgeen bojesen geeft? Inderdaad iets dergelijks had de eerste niet mogen achterwege laten: het is, al was 't alleen om cicero te verstaan, volstrekt noodzakelijk. Bovendien had Mr. schneither aan de verba concepta der Romeinen naast de Nederduitsche uitdrukking eene plaats moeten geven, iets, dat bojesen, waar 't noodig is, altijd doet. Bij eene tweede uitgave moge daarin worden voorzien. Het boekje tot in de kleinste bijzonderheden te beschouwen en alle ook de geringste feilen aan te wijzen zou vervelend zijn; daarom bepaal ik mij bij een paar opmerkingen.
Allereerst over § I, die tot opschrift heeft ‘Stichtingssage’. Men moge over het begin der Rom. Geschiedenis denken wat men wil, zij het dat men tot de behoudende partij behoort of mythe van historie onderscheide, - men moet beginnen met het onderwijs der Rom. Geschiedenis zooals ze door de Romeinen zelven werd geloofd en door hunne organen is medegedeeld. Hoe immers zal men, ik zeg niet kunnen medepraten, maar op goeden grond oordeelen over verhalen, die men niet kent, hoe bruikbare hypothesen aangeven over datgene, wat men zijne aandacht niet eens waardig schijnt te keuren? En bovendien, juist omdat de Romeinen, het meerendeel ten minste, vast in den geloove waren aan de wolven die romulus zoogden en aan het mystiek schoolgaan van numa; juist omdat die geschiedenis, zij moge dan waar of onwaar zijn, onafscheidelijk met die der staatsinstellingen verbonden is en er telkens weêr op teruggekomen en gedoeld wordt, juist daarom is eene echt Romeinsche voorstelling nuttig en noodig. De Schrijver maakt zich mijns inziens al te gemakkelijk van zijne taak af: het opschrift ‘Stichtingssage’ had mij meer doen verwachten, ofschoon eigenlijk het verhaal der stichting in dit werkje in het geheel niet te huis behoort.
Eene andere opmerking geldt de etymologiën van sommige Latijnsche woorden. De Schrijver geeft er vele, bl. 2, 6, 45, 47, 97, enz. Ze kunnen goed zijn: van de meeste echter betwijfel ik de juistheid, om reden dat de Romeinsche taal-