| |
1. Gods vrijmagtige genade aan eenen zondaar verheerlijkt; of echt verhaal van zijne eerste levensjaren - krachtdadige verandering in zijne jeugd - verkeer met godvruchtige vrienden - geloovige omhelzing van Jezus - dagelijks leven in Hem - en zijne en aller geloovigen verwachting op de eeuwige zaligheid, met een woord van waarschuwing, bemoediging en vertroosting; in eenige brieven aan eenen vriend medegedeeld. Door D.A. Detmar, in leven Gereformeerd Predikant te Ede bij Arnhem. Vijfde druk. Te Amsterdam, bij G. van Peursem. 1859. In 12mo. VI en 148 bl. f : - 50.
2. Het Huisaltaar. Handboekjen voor godsdienstige huisgezinnen. Bijeengebragt en uitgegeven ten behoeve van het Asyl Steenbeek. Tweede Uitgave. Te Amsterdam, bij W.H. Kirborger. 1859. In 12mo. VIII en 306 bl. f 1 - :
3. Herinneringen aan Gennesareth, door J.R. Macduff, Schrijver
| |
| |
van ‘Herinneringen aan Bethanië, Het Morgen- en het Avondoffer, enz. enz.’ Te Amsterdam, bij W.H. Kirberger. 1859. In kl. 8vo. VI en 358 bl. f 2-25.
Gelijkheid van geestesrigting, die daarom - wij willen No. 2 en 3 niet beleedigen - nog geene gelijkheid van geestesontwikkeling involveert, deed ons dit zamen ontvangen drietal zamen houden.
No. 1. Wijlen de Eder predikant detmar had in zijne omgeving heel wat naam, en deels opgang, deels opzien, gemaakt door zijne zonderlinge predikwijze. Eene zekere geniale naïveteit, eene zekere trouwhartige gemoedelijkheid, en spijt zijne orthodoxe banier zelfs eene zekere vrijzinnigheid kon men hem niet ontzeggen. Toch liet hij zich te zeer tot platheid, ja niet zelden tot potsenmakerij af, dan dat hij zich niet voor het schoone epitheton populair met het minder zuiverklinkende plebejisch zou hebben moeten vergenoegen; hoewel men dan ook weder bekennen moest, dat hij den toon, die op de plebs indruk maken kon, zeer juist wist - en met een goed doel zocht te vatten.
Dat alles geldt nu ten naastenbij ook van zijne door hem zelven beschrevene bekeeringsgeschiedenis. Aan de érgste klippen zoo van de bekeeringen zelve als van hare geschiedbeschrijvingen, geestelijken hoogmoed, zelfmisleiding, baatzuchtig bedrog, zal een onpartijdig lezer bij d. niet ligt denken. Daar liggen echter in dit vaarwater nog meer scylla's en charybden verborgen, die hij niet zóó gelukkig ontzeild is. Mag men hem eer onder de mystieken dan de orthodoxen rangschikken, men vindt dienvolgens bij hem ook minder de sprake en de denkbeelden des Bijbels, dan wel die van de mystieken der voorgaande eeuw, een brakel b.v. Maar van daar heeft nu zijne denk- en voorstellingswijze, even als de hunne, bij veel welmeenendheid en hartelijkheid, te gelijk veel ziekelijks, veel gevaarlijks, als o.a. de verachting van 't aardsche, of het in een vol gezelschap vragen naar elkanders gemoedsstaat. Zoo hebben we bezwaar, om de lezing of verspreiding van dit boekje aan te bevelen. Voor 't beschaafde publiek is het buitendien reeds door zijn vaak trivialen of zoetelijken stijl niet geschikt, tenzij dan als bijdrage tot de anthropologie, wier resultaten - hoe de mensch in de soldij der zonde een leven
| |
| |
van onvoldaanheid en vreeze leidt, hoe hij dikwerf onder 't mom van een vrolijk uiterlijk een wanhopig gemoed verbergt, en diergelijke meer - hier op nieuw bevestiging vinden. Zou intusschen der plebs misschien geene ondienst bewezen worden, wanneer men háár d.'s bekeering in handen gaf? Wel is waar weet juist zij minst van allen het kaf van 't koren te scheiden, maar zij ergert zich dan ook niet aan 't eerste, en d.'s taal wordt, als hare eigene, door haar verstáán, en zeker gaat het immers, dat de bekeering van de dienst der zonde tot die van God en christus, ook in hare gebrekkigste vormen, eene wenschelijke zaak zij. Zoo hebben we uit dít oogpunt wederom bezwaar, om de lezing of verspreiding van 't boekje onbepaald af te raden. Vergete men echter zélf niet, en wijze men zulken, bij wie men 't aantreffen of brengen mogt, op 't geen d. met dat vrijzinnige element, waarvan wij reeds bij hem gewaagden, bl. 133 nederschreef: ‘Ik heb het altoos in godvruchtigen moeten afkeuren, wanneer zij den weg, welke de Heere hen geleid had, tot eenen maatstaf voor anderen zochten te stellen - of menschen, welke de Heere anders had gelieven te leiden, durfden veroordeelen, welk gedrag van onverstand en liefdeloosheid nooit kan vrijgepleit worden.’
No. 2 opent met een door beets opgemaakten ‘rooster’, volgens welken men den geheelen Bijbel in 462 dagen kan doorlezen. Of dat lezen van den geheelen Bijbel door 't gezamenlijke huisgezin in onze dagen nog aan te prijzen zij? B. zelf heeft eenige gedeelten - o.a., waarvoor wij hem danken, het Hooglied - tusschen haken geplaatst, en ‘de voorlezing of voorbijgang aan de wijsheid van den huisvader in beraad gegeven’; maar beraad kan hier eigenlijk niet eens in aanmerking komen, en evenmin ten opzigte van nog vele andere, door b. niet uitgemonsterde, stukken, als b.v. het meerendeel der Openbaring. Van dezen rooster dus alles goeds hopende maar juist niet verwachtende, gaan wij verder, en ontmoeten op de rij af een stel gebeden voor elken weekdag van hasebroek, een stel liedoren van ten kate, een stel natuurbeschouwingen voor elke maand van heldring, een stel overdenkingen voor Doop en Avondmaal van doedes en van oosterzee, en een stel dito voor de Christelijke feesten (Hervorming, alsook Oud- en Nieuwjaar daaronder begrepen)
| |
| |
van hasebroek, cohen stuart, doedes, van oosterzee, lentz, heldring, beets, en barger. Inderdaad, eene voor een Christelijk Huisaltaar wèlgepaste en wèlgeordende verzameling, en daarbij grootendeels van mannen afkomstig, wier talent en karakter hun ook bij hunne tegenpartijen achting verwerft! Al zijn wij dan, gelijk ieder die niet op hun behoudend standpunt staat, ook hier weder 't niet in alles met hen ééns, we hebben toch met alles vrede niet alleen, maar vinden schoons en goeds genoeg, om over 't geen ons minder schoon of goed dunkt gereedelijk heen te stappen. Ten uitdrukkelijkste echter zonderen we één stuk hiervan uit: Des Christens Pinkstertogt van ludw. c. lentz. De opname, althans de ongezuiverde opname van dit soms smakelooze, soms galbittere product is voor het bevallige, stichtelijke bundeltje als een vetvlak op velijn papier, en is ons in den even smaakvollen als vredelievenden redacteur (b. zal immers wel beets zijn?) onbegrijpelijk. Eene dorre, dogmatische bewijsvoering voor de persoonlijkheid des H. Geestes - hoe komt die hier te pas?; ‘Ons zelven en onze kinderen in de vaderarmen des Vaders, in de Verlossers-wonden des Zoons te leggen’, wat matte tautologie en wat walgelijk beeld in ééne kleine zinsnede; en dan die o zoo lieve raad, om voor ‘dwaalzieke predikanten, ouderlingen, diakenen, welke de gemeente in plaats van op te bouwen ondermijnen, zoolang de Heer hen, misschien om de gemeente te tuchtigen, in hunne bediening laat, te bidden’! Gelukkig, dat de man, blijkens zijne namen, van Germaanschen bloede is; bij eene volgende gelegenheid kunnen zijne vrienden zich nu van hem afmaken, met hem te beduiden, dat wij Hollanders te stomp zijn, om de
schoonheden zijner geestesvruchten te bevatten. Jammer maar, dat hij ons thans al vast in de noodzakelijkheid brengt, om ‘het Huisaltaar’, anders tot een algemeen weldadig oogmerk op algemeen nuttige wijze opgebouwd, aan die van onze rigting slechts behoudens de achttien bladzijden van lentz aan te bevelen!
No. 3. Het belge de geëerde Schrijvers van No. 2 niet, zoo wij de ‘Herinneringen aan Gennesareth’ in aesthetische zoowel als religieuse waarde nog eenigzins boven hunne offergaven op 't Huisaltaar stellen: in aesthetische om de schilderachtigheid en nergens afgematte levendigheid van stijl, in religieuse om den rijkdom van idéën. Hier en daar moge de
| |
| |
hard-orthodoxe kleur, die der Engelsche theologie eigen is, ietwat hinderen - meest wel in ‘De Bezetene’ -, doorgaans toch is die kleur zooveel doenlijk verzacht; hier en daar ook moge de zucht tot allegoriseren rijkelijk ver gedreven zijn, doorgaans toch is er slechts van allegoriën, die voorhanden lagen, een aangenaam en leerzaam gebruik gemaakt. Kort en goed, wij achten dit geschrift een uitnemend Christelijk leesboek voor den beschaafden stand, en zelfs eene gansch niet verwerpelijke handleiding voor den homileet, die de hier bewerkte Evangelische verhalen voor zijne gemeente wenscht te behandelen. Het vinde mitsdien een wijdverbreiden en ruimgezegenden weg; mede ter wille van de Vertaalster, wier overbrenging boven onzen lof is.
De uitvoering van No. 1 is geen vermeldens waard. Die van No. 2 en 3 is goed: evenwel is de letter wat flaauw, en de errata, schoon niet bijzonder vele, nog altijd te vele. Of 't aan Schrijver, Vertaalster, of Corrector te wijten zij, dat op bl. 59 v. van No. 3 uzzia's melaatschheid aan ‘hiskia’ wordt toegeschreven, is voor ons onbeslisbaar. De omslag van No. 3 is allerkeurigst, vooral ook door 't fraaije vignet, dat het meer van Gennezareth voorstelt; maar zeer steekt daarbij af een titelblad van ordinair papier, zonder vignet; en 't zal eene wezenlijke schade voor 't boek zijn, wanneer het, ingebonden wordende, dat zóó eigenaardige vignet verliest.
v.p.
|
|