| |
| |
| |
Korte mededeelingen.
Het artikel in de grondwet der Nederlandsche Hervormde kerk, waarbij het regt der gemeente ter verkiezing van ouderlingen en diakenen wordt uitgesproken, heeft in den boezem der kerk, bij verwijl van door velen verlangde maatregelen ter toepassing, grootelijks de aandacht gespannen op 't geen de synode dier kerk deswegens doen zou, vooral die van 't vorige jaar, aan welke zoo groote menigte adressen nopens dit veelbesproken punt waren toegezonden. Wat de synodale vergadering omtrent die zaak heeft gedaan of beter besproken, vindt men in eene brochure, getiteld: Het Kiesregt in de Nederlandsche Hervormde kerk, of de Synode van 1858 en Art. 23 van het Algemeen Reglement. Utrecht, j.g. andriessen, 1859. Vollediger zou daarin de geschiedenis van het befaamde art. 23 zijn behandeld, zoo de schrijver ook verslag hadde gegeven van vorige mislukte pogingen der Synode van 1857 en vroeger, waartoe het blijkbaar den Auteur niet aan bekwaamheid ontbrak.
De mede-arbeider, aan wiens oordeel in den regel voor de Vaderl. Letteroefeningen geschriften als ‘Het Kiesregt’ worden toevertrouwd, meende zich ditmaal, om voor hem geldige redenen, daarvan te moeten onthouden.
Zóó kwam het in handen van Ref., wiens aandacht schier niets meer trok dan de wijze, waarop de Schrijver zijn gevoelen uitspreekt over de handelwijze van personen; met name van den uit Leiden ter Synode afgevaardigden Hoogleeraar en van den Voorzitter der vergadering. Dat oordeel is gestreng, maar waar hij ieder woord staaft met bewijzen, waar hij officiële waarheid te lezen geeft, daar.... laten wij 't aan den lezer van het stukje over, de juistheid der beoordeeling te toetsen. Maar, daar wordt ook de opmerking geregtvaardigd, dat hooggeplaatste vergaderingen wel mogen toezien, het belang van zaken niet ten offer te brengen aan de vrees of men misschien personen kwetsen zal. Sympathie voor, beleefdheid jegens personen is goed, maar zij treden over de grenzen, waar zij zwaarder wegen dan de belangen zelven, die men geroepen is voor te staan.
| |
| |
Onder de boekwerken, die ik bij het verschijnen van het laatste No. der Vaderl. Letteroefeningen ter aankondiging en beoordeeling ontving, vond ik eene eerste aflevering van een nieuw tijdschrift, getiteld: ‘De godsdienst-onderwijzer’ en nader omschreven als: ‘lectuur voor eenvoudige Christenen, uitgegeven door de vereeniging van godsdienstonderwijzers in Nederland, departement N. Holland.’ - Toen ik dien titel las, ik wil het eerlijk bekennen, was mijne begeerte om de 40 pagg., waaruit het boekje bestaat te lezen, niet bijster groot, en riep ik onwillekeurig die redactie toe: ‘schoenmaker, blijfbij je leest, en geef geen tijdschriften uit.’ Zoo kwam ik er echter niet af. Het boekje moest beoordeeld worden; en eene nadere kennismaking was onverbiddelijk noodig. En zie! ik heb mij die kennismaking gansch niet beklaagd; zelfs zou ik den godsdienstonderwijzer de hand kunnen drukken en hem met zijne onderneming geluk wenschen. Mij dunkt, dit tijdschrift is wat het wezen wil: het spreekt over godsdienst tot eenvoudigen, in een toon die het midden houdt tusschen gezwollenheid en platheid, echt populair, en toch helder, fiksch, gezond. Wat ik las over de godsdienstgeschillen onzer dagen, over katharina van bora, las ik met genoegen. Het stukje: één doel, maar verschillende wegen, om tot dat doel te geraken, had mijne volle sympathie. De laatste rubriek, die allerlei ten opschrift draagt, geeft aanleiding tot korte mededeelingen op kerkelijk gebied, die zeker ook wel over iets anders zullen loopen dan, gelijk hier, over verdraagzaamheid en onverdraagzaamheid. De poëzy is van minder allooi en kon best achterwege gelaten worden, indien zij niet beter wordt. In het algemeen verwachten wij iets goeds van deze onderneming. Wie het tijdschrift koopt (bij
ormeling te Amsterdam) voor f 1,50 den jaargang, bevordert tevens eene goede zaak. Het wordt uitgegeven ten voordeele van een liefdefonds ten behoeve der weduwen van godsdienstonderwijzers.
Bijbelsche gedenkspreuken bij het afleggen der Christelijke geloofsbelijdenis. Onder dezen titel heeft de werkzame predikant amshoff te Groningen (bij m. smit) een twaalftal bijbelspreuken, als proeve, uitgegeven. Zij zijn gedrukt op groot papier en voorzien van eene korte toepassing. Daarbij is er gelegen- | |
| |
heid om het blad te voorzien van den naam van hem, die het ontvangt en van hem die het geeft. De zaak zelve is waarschijnlijk eene navolging van iets dergelijks in Duitschland. Althans onlangs zagen wij aangekondigd: Einhunderd Confirmations-Scheine mit ebensovielen Danksprüchen, von j.g. burkmann. De heer amshoff roept het oordeel van zijne ambtgenooten over deze proeve in. Wat ons betreft, onze ingenomenheid met eene dergelijke onderneming is niet bijzonder groot. Het moge hier en daar zijne nuttigheid hebben zulke spreuken en vermaningen uit te reiken, en daarom spreken wij er niet bepaald een afkeurend oordeel over uit; maar, waar het eenigzins mogelijk is, blijven wij altijd verre de voorkeur geven aan het uitreiken van een boekgeschenk, hoe gering ook, bij het afleggen der belijdenis. Ook daarin is dan gelegenheid om eene spreuk of een woord tot gedachtenis neêr te schrijven, en ligt blijft het daar nog beter bewaard, dan op zulk een los blad papier. Mogt de S. zijne onderneming voortzetten, dan zorge hij dat de toepasselijke vermaningen kort en kernachtig zijn.
In lang ontvingen wij geene aflevering van de ‘Geschiedenis der Hervorming in de zestiende eeuw door merle d'aubigné, tweede druk.’ Het laatst ontvangen wij aflev. 9 en 10. Daarmede is thans het eerste deel compleet. Wij blijven deze uitgave aanbevelen, zoowel wegens de belangrijkheid van het werk en den aangenamen vorm waarin het is gekleed, als wegens de juistheid der vertaling en de nette, goedkoope uitgave (25 cts. eene aflev. van 64 pag.). Het is een boek, dat niet ontbreken mag in de bibliotheek van een beschaafd Christen.
Nopens den jaargang 1858 van de Tafereelen en berigten uit de Geschiedenis der Protestantsche kerk in onze dagen, uitgegeven door en ten voordeele van de Nederlandsche Gustaaf-Adolf-Vereeniging. Te Leiden, bij p. engels - hebben wij niets bijzonders mede te deelen, dan dat het zich gelijk blijft en f 1,80 in het jaar kost. Een Tijdschrift in een Tijdschrift te beoordeelen, rekenen wij min geschikt, en bepalen ons dus tot eenvoudige aankondiging.
| |
| |
Van de vertoogjes, die onder den titel: Het Evangelie aan de armen. Te Leeuwarden, bij g.t.n. suringar worden uitgegeven, ontvingen wij No. VII-XII. Zij zijn in denzelfden goeden geest als de vorige geschreven en verdienen daarom dezelfde aanprijzing. Alleen zij gezegd, dat, ofschoon de prijs van 5 cent voor ieder No. bij getallen eenige vermindering ondergaat, ons die prijs nog wat te hoog dunkt voor algemeene verspreiding. Trouwens, elk vertoogje is ook slechts 12 bladz. in kl. 8vo.
De boekhandelaar g. de geus te 's Gravenhage heeft voor 30 cts. verkrijgbaar gesteld eene brochure van 17 bladz., getiteld: De vredepalm voor orthodoxen en liberalen, of het raadsel van de menschelijke vrijheid van wil en het Godsbestuur opgelost door een philosooph. Nu is 30 cts. voor 17 bladz. met titel en omslag wel wat boven den gewonen prik: 1 cent per pag.; maar wie zou daarop zien, indien het woord ‘opgelost’ waarheid ware. Zeker, dan ware het geschrift noch door een mensch op aarde vervaardigd, noch voor menschen op aarde verstaanbaar. Wij stelden ons dus bij het eerste lezen van den titel niet voor, dat de ‘philosooph’ de magnus Apollo zou zijn, die ‘oploste’ wat vruchteloos is nagevorscht door de diepzinnigste denkers. Eén lof echter mogen wij den schrijver dezer weinige bladzijden niet onthouden, namelijk: dat hij den waren stand van het vraagstuk duidelijk voorstelt, zoodat zij, die noch ‘philosophen’ noch theologen zijn, er uit kunnen zien, waarover eigenlijk loopt hetgeen in gewijzigden vorm eene herhaling is van het oude scholastieke praedestinatie-problema.
Het ontwerp van wet ter afschaffing der slavernij in Suriname, d.d. 25 October 1858 heeft aan Mr. a.d. van der gon netscher aanleiding gegeven tot het schrijven eener Beschouwing, voornamelijk ter aanwijzing der noodzakelijkheid om eene gelijktijdige en voldoende immigratie door wetsbepalingen mogelijk te maken en te verzekeren. 's Gravenhage, bij Gebr. belinfante, in gr. 8vo, 50 bl. - De drie hoofddenkbeelden, welke de schrijver aanbeveelt, zijn deze: Dadelijke vrijverklaring, met billijke schadeloosstelling aan de eigenaars der vrij te maken slaven; toevoorzigt van staatswege gedu- | |
| |
rende tien of twaalf jaren na de afschaffing der slavernij, voornamelijk met het doel, om de vrijgemaakten, onder jaarlijksche overeenkomsten met meesters en op plantaadjen, naar hunne keuze, tegen billijk loon, huisvesting, enz., zooveel mogelijk bij geregelden arbeid te houden, en daardoor rust, welvaart en zedelijke verbetering onder hen mogelijk te maken en te bevorderen, en de kolonie voor dadelijken ondergang te behoeden; en eindelijk immigratie ter aanvulling van het minder ingespannen werk der van slavernij ontheven bevolking, onmisbaar tot instandhouding der kolonie, en hoogst wenschelijk, om aan deze de ontwikkeling te geven, waarvoor zij door uitgestrektheid, productief vermogen, voordeelige gelegenheid van verscheping en nabijheid aan het vaderland, zoo uitnemend geschikt is. Als bijlagen volgen: vertaling van hetgeen Dr. h.g. dalson in zijne History of British Guiana vermeldt omtrent de pogingen tot immigratie, aldaar door particulieren in het werk gesteld - tarief van premiën, welke volgens Akte der koloniale wetgeving tot aanmoediging van immigratie in Britsch Guiana betaald worden - en een kort officiëel verslag omtrent den toestand van bevolking en eigendom in
Britsch-Guiana in 1858, dat is 20 jaren na de geheele vrijverklaring. Wij bevelen het een en ander aan de overtuiging van allen, die in het onderwerp belang stellen of ambtshalve moeten stellen.
De zaak der afschaffing van de slavernij wordt in een volksboekje in den vorm van een verhaaltje bepleit, in: De planter brunel en zijne slaven asa en neno, of, hoe de hemelsche Vader het kwade gedoogde om daaruit het goede te doen voortkomen. Goes, bij h.c. schetsberg. In kl. 8vo. 112 bladz. Het heet eene ‘schooluitgave’, doch eene andere is er ons niet van bekend. Het is geen kwaad boekje; maar de hooge ontwikkeling des christelijken levens in pas tot het Christendom bekeerde negers heeft altijd iets, waarbij men de vraag niet kan terughouden: zou het wel waar zijn?
Het is bekend dat joseph garnier de staathuishoudkunde vlijtig beoefend, en daarover vele verdienstelijke, duidelijke boekwerken geschreven heeft. Met die voorafgaande studie toegerust, en uit dien verzamelden schat, gaf hij een compendium in het licht, dat nu vertaald bij h. nijgh te Rotterdam het
| |
| |
licht ziet. Wij hebben dat boekje met uitstekend genoegen gelezen. Zoo ooit dan bleek ons hier dat kortheid en duidelijkheid niet anders kunnen worden bezeten, dan als vrucht eener grondige langdurige studie. Het boekje is ongetwijfeld een der beste overzigten van de veel geprezen wetenschap. Of daarom de staathuishoudkunde een deel van het onderwijs moet uitmaken.... dit durven wij niet zoo gereedelijk toestemmen. Men denke om de arme hoofden der kinderen, die reeds zoo barbaarsch vol gepropt worden met hetgeen anderen zeggen, dat eigene gedachten er geene plaats in kunnen vinden.
Bij eene vroegere gelegenheid bragten wij onze onbeperkte hulde aan den zoo gelukkig geslaagden arbeid van den Raadsheer Mr. a.j. van deinse, die in alles wat hij, hetzij over de theorie, hetzij over de practijk van het strafregt heeft beproefd, zich den meesten dank der regtsbeoefenaren verworven heeft. Wij werden bevestigd in die meening door de toezending van den tweeden druk van het Wetboek van Strafregt (Middelburg, j.c. en w. altorffer, 1858 f 2.) - Reeds in de eerste uitgave merkten wij een schat van onderzoek en studie in dit kleine werkje op, dat onder zulk een nederig voorkomen verschijnt, en de tweede druk heeft weder meer verdiensten dan de eerste, door de toevoeging van den franschen tekst en de opname van de lijst der strafwetten, alphabetisch gerangschikt. De drie belangrijke werken door den Heer van deinse uitgegeven, maken met de verzameling van schooneveld en die van de jongh en oudemans, dat wij ons op eene litteratuur van ons strafregt mogen beroemen, en wij zouden het een ongelukkig teeken achten, wanneer werken als het hier aangekondigde niet telkens een herdruk beleven mogten.
Te 's Gravenhage, bij van weelden en mingelen zag het licht het Verslag aan den Koning over den toestand der telegrafen in Nederland over 't jaar 1857. Zeer belangrijk is het de in dit verslag zoo naauwkeurig gegeven statistiek na te gaan, en een zeer verheugend teeken des tijds is het, te kunnen zien hoe het telegrafennet zich allengs meer en meer over Nederland uitbreidt, dat daarin niet zoo veel als in andere zaken ten achteren staat bij zijne naburen. Het telegrafisch verband met het buitenland ondervond in 1857 ook veel uitbreiding.
Waren wij met ons spoorwegstelsel maar zoo ver heen als met den telegraaf, dan zouden wij alle reden tot tevredenheid hebben.
|
|