het is geene menschenkennis, die het geheel der verschijning mensch omvat. In 't kort, goede beste, lieve tantes-philosophie is heel goed voor zondagavondkout en kinderenvertroosting, maar het blijve binnen dien huisselijken kring en late zich niet drukken. Zijt gij het niet met mij eens, goed! lees dan nicht suze en vindt het even mooi als het Handelsblad het vindt, en kom mij niet vervelen.
Schrik niet, wanneer ik u ook nog van het godsdienstige, zelfs het theologische gehalte van dit Schetsenboek spreek. Van dezelfde soort als hare menschenkennis is ook de godsdienstigheid onzer goede nicht of tante. Maar het is dan ook weder eene godsdienstigheid even zoetelijk, maar ook even onbeduidend, - van op God vertrouwen, van in voorkomende gevallen om dien of om genen bijbeltekst denken, enz. Ik moet mijne volslagen onkunde erkennen, dat ik volstrekt niet weet, wie de schrijfster is, zelfs is het mij geheel onbekend of haar werk reeds vroeger, hetzij afzonderlijk, hetzij in eenig tijdschrift verschenen is; maar dit is duidelijk, dat wij hier eene goede, lieve - ik meen het zonder arrière-pensée - oude jonge dame hebben, die dominé's dochter of op zijn minst dominé's zuster en huisgenoot geweest is. Zij heeft veel te goed slag, om eene stichtelijke toepasselijkheid, waar het kan, in te vlechten en de daarbij gebruikelijke bijbelteksten uit haar tekstenrol bij te brengen, om eene gewone leek te zijn. Zij theologiseert, exegetiseert immers zelfs! zij heeft ook oosterzee's preken gelezen, en daar b.v. eene zonderlinge voorliefde uit gehouden voor het bekende, maar toch niet mooije beeld van ‘den oliestroom, over de opgeruide wateren uitgegoten’, of over ‘den toorn, de gramschap’, - dat zeer dikwijls wederkeert. En even zoo is haar stijl over het algemeen niet bepaald slecht, maar alles behalve eenvoudig; een zeker streven naar sierlijkheid, dat echter door gebrek aan grondige kennis en oefening wel eens geaffecteerd wordt, of kwalijk losloopt. Zoo zegt zij b.v. (bl. 117) ‘en de wind heeft vrij spel, zoo als zij door de breedgeopende deur naar binnen dringt, om zich daar met de zuiging van trap en gang te vereenigen, en versterkt door die aanwinst, weêr naar buiten te schieten, om als verwoed zich op hem te werpen, die daar staat en
wacht.’
Er zijn zoo van die natuurkundigen op sloffen, die uit die