maar in de practijk, hoe kan men er buiten? Wat prediker, wat onderwijzer kan zich van dezen prikkel geheel ontdoen? Is het dus in den grond onwaar, dat God altijd de deugd zigtbaar beloont, en hebben wij, predikanten, genoeg te strijden met de valsche denkbeelden van zegen, die honderd-duizenden voeden, toch doet het bij de jeugd zoo veel kwaad niet, dat zij ook de zigtbare belooning in dit aardsche leven van God op hare pligtsbetrachting te gemoet ziet. Later moet zij, even als de Israëliten, van het wettische tot het hoogste Christelijke beginsel van liefde worden gebragt.
Genoeg, mijne lezers, om u dit lieve werkje voor uwe kleinen aan te bevelen. Het moge hen aangenaam bezig houden en zijn nut stichten. Alle vier verhalen hebben onmiskenbaar hunne verdiensten; evenwel komt ons het beloop van No. 1 en 3 het natuurlijkste voor. Tot ons leedwezen hebben wij, minder wat plan en stijl betreft, die wij beiden juist berekend achten voor de lezertjes en lezeresjes, maar hier en daar in de uitvoering van No. 4 eenige misslagen ontdekt, die de verstandige jozefa bij eenig nadenken wel zal kunnen inzien en bij volgende gelegenheden vermijden. Is het b.v. natuurlijk, maar is het ook gepast en betamelijk om van een dertienjarigen knaap, die zijne eerste zeereis, en wel naar Australië doen zal, te schrijven, als op bl. 68: ‘En zoo verliet willem het ouderlijke huis; de arme jongen was diep bedroefd, toen hij van zijne ouders en zijne lieve klare afscheid nemen moest, en beklaagde zich nog dat hij het nieuwe broertje of zusje, dat binnen een paar maanden gewacht werd, nu niet zien zou: “Ik zal ieder uur aan u denken, beste vader en moeder, en ook aan u, klaar; en als ik dan denk, dat het broertje of zusje er is, zal ik mij maar voorstellen, dat het veel op de kleine anna gelijkt, o, ik houd er nu al veel van, enz.”’
Op enkele drukfouten en onnaauwkeurigheden willen wij niet vallen. De uitgever geniete een ruim debiet.