deelaar Mr. s. de wind (Bibl. v. Ned. Geschiedschr., bladz. 352), wel van ‘gering belang’ wordt geacht, maar blijkbaar wegens den vorm, daar het ‘meer als eene courant dan als een geschiedverhaal te beschouwen’ is - hetwelk het geloofwaardige der mededeeling van een tijdgenoot niet wegneemt. Intusschen heeft de Deventersche kerkleeraar en dichter moonen een grafschrift op van berchem vervaardigd, dat het heldenfeit zoo voorstelt, dat het noch in de minste bijzonderheid, noch zelfs in de hoofdtrekken met het verhaal van wassenaer overeenkomt; zoodat zelfs Mr. van dijk in het voor ons liggende stukje bijkans tot de op zich zelve niet waarschijnlijke onderstelling zou meenen te moeten komen, dat van berchem tweemalen den brand in het kruid liet steken en op eene wonderdadige wijze tweemaal het dreigende gevaar ontkwam - eene onderstelling, die wij nog niet noodig vinden, mits men onderscheid make tusschen het plat prozaïsche verhaal van een tijdgenoot en eene, veertig jaren later in korte dichtregelen zamengedrongen vermelding in een ‘grafschrift’, dat echter eerst onlangs als zoodanig is gebruikt geworden.
Nog iets: van berchem houdt zich eenige jaren in de Nederlandsche Indische bezittingen op, doet er onderscheiden togten, vervult er zendingen bij inlandsche vorsten en verrigt er vele heldenfeiten. Maar hij wordt aangeklaagd wegens kwalijk bestuur op de kust van Coromandel en uit dien hoofde naar het vaderland opgezonden, ten einde zich te verantwoorden. En - hij wordt nog voor zijn vertrek van Bantam aangesteld tot commandeur van het smaldeel, dat hem naar het vaderland overvoert, terwijl hij zelf al de papieren ten zijnen laste medeneemt op de onder zijn bevel staande bodems! Moeijelijk kan men hier aan trouwhartigheid en onbepaald vertrouwen op de eerlijkheid van een aangeklaagde denken; Mr. van dijk spreekt van vermoedelijk gebrek aan geschikte personen, doch merkt tevens op, dat de zaak eene zonderlinge houding heeft.
In het eerste gedeelte van het hier aangekondigde boekje verspreidt Mr. van dijk, ook uit het koloniaal archief, veel licht over de togten en verrigtingen van van berchem in Oost-Indië 1610-1616, en heeft daardoor de begeerte niet weinig aangewakkerd, om ook iets meer te weten van zijne latere lotgevallen, omtrent welke weinig bekend is. Als om