aangename, hier en daar vrolijk ernstige, maar zelden diepzinnige lectuur, die alzoo goed voor de huiskamer past. De geest en toon zijn die van het milde, liefderijke, zacht werkende Evangelie, en bevelen zich bijzonder bij de Christelijk gezinde Nederlandsche huismoeders aan. Dit is ook blijkens de Voorrede het oogmerk der Redactie; en wij erkennen ten volle, dat deze lectuur zeer geschikt is voor moeders, om hare kinderen Christelijke beginselen zonder confessionele stelselzucht in te prenten. Opmerkelijk is het, dat de Evang. Luthersche Predikant j.w.th. lublink weddik en de Doopsgezinde j.d. van der plaats elk op zijne wijze, en verschillend ingekleed, toch eene soort van profetie gegeven hebben van de Evangelisch-katholieke kerk, die thans door zoo velen gehoopt en gewenscht wordt. Het blijkt daaruit, dat ook de dissentiërende kerkgenootschappen (hoe lang moeten wij dat leelijke woord nog gebruiken?) minder afkeer betoonen van eene naauwere verbroedering der Protestanten, waarvan men wel zal moeten beginnen om eenmaal mede te werken tot de verbroedering der geheele Christenheid. Het streven des tijds rigt zich onmiskenbaar daarheen, in weerwil, of misschien wel juist door middel van de vele uitloopende denkwijzen van individuën en Christelijke vereenigingen. Des te meer toch wordt aan de eene zijde zelfstandigheid van inzigt en aan de andere eenheid van bedoeling en Christelijke zin openbaar. En hoe meer dit tweeledig element van het nieuwere Christendom openbaar wordt, des te meer maakt het zich aangenaam aan de consciëntiën der menschen; des te meer wordt het aangekweekt.
Dat er bij zoo veel verscheidenheid van stof ook verschil van waarde der onderscheidene stukken zijn moet, spreekt wel van zelf. Dit kan onmogelijk anders. De eene maandelijksche Aflevering verschilt in waarde van de andere, en zoo zal dit eerste Deel, dat den eersten halven jaargang bevat, voorzeker meer of minder belangrijk zijn, dan het tweede. Wij zullen dus niet in de beoordeeling treden der afzonderlijke stukken, hoewel wij hofdijk's ‘Een graftombe’ en van lennep's tegenschrift daarvan hier niet welgeplaatst mogen noemen. Het doet ons juist leed van deze mannen, dat zij aard en strekking van het Tijdschrift minder goed getroffen hebben, daar het anders door hunne medewerking veel