pische ontboezeming vervallen over de manie van schrijven, die onze eeuw, en vooral onze onderwijzers, karakteriseert, in plaats van het aangekondigde boekje in beschouwing te nemen: ter zake dan.
Met genoegen lazen wij het werkje van den Heer helge. Met veel tact behandelt de Schrijver de verschijnselen, die in den dampkring voorkomen, en hetgeen hij zegt over het ijzer en lood is vooral lezenswaardig. Iets verder geeft hij ons eene zeer duidelijke verklaring van de vereeniging van eenig metaal met het oxygenium. Eindelijk trekt de Heer helge met regt te velde tegen het algemeen heerschende begrip, dat de wolken, die wij boven ons hoofd zien zweven, altijd door den wind van andere plaatsen naar ons heêngevoerd worden. Wel is waar is zulks somtijds het geval, maar lang niet altijd. Ieder onbevooroordeelde, al wist hij niets van natuurkunde, kan immers begrijpen, dat er toch eene plaats moet wezen, waar de wolken ontstaan. Welnu, veelal ontstaan de wolken boven ons. Somtijds ziet men, in eene heldere lucht zonder wind, een naauwelijks zigtbaar wolkje; het wordt zachtjes aan dikker, meer donker van kleur, en grooter van omvang, zonder dat de wind nieuwe wolken er bij aanvoert. Andere malen wordt de lucht, die helder was, eenigzins droevig (als wij het zoo mogen uitdrukken); langzamerhand wordt zij meer duister en eindelijk is zij geheel bewolkt. Ook gebeurt het, dat eene dikke lucht den hemel bedekt, zonder dat deze juist bewolkt is. Dit alles pleit voor het gevoelen, dat de onzigtbare damp, die uit de aarde ontstaat, wanneer hij eene koudere lucht ontmoet, die met waterdampen verzadigd is, zich verdikt en zigtbaar wordt. Daardoor ontstaan laag bij de aarde de nevels, en hoog in de lucht de wolken. Doch dit alles blijft in den regel plaatselijk.
Volkomen beamen wij het gezegde van den Schrijver, dat, wanneer het onderwijs in de kennis der natuur goed wordt ingerigt, er wel geene wetenschappelijke natuurkundigen zullen gevormd worden, maar des te eerder degelijke menschen, die hunne zintuigen weten te gebruiken, en zullen trachten zich van elk voorkomend verschijnsel rekenschap te geven. Zijn arbeid moge hiertoe bevorderlijk zijn.
z. 1859.
l.a.h.