stad tot ouden bloei terug te brengen; b.v. ‘de haring moet minstens eenmaal per week even als bij onze voorvaderen de hoofdschotel op onzen disch zijn; dan kan het binnenlandsche debiet bevorderd worden.’ En Schiedam? De auteur werpt den steen niet op haar. ‘Waarom zouden wij haar verachten? Het misbruik van eene zaak kan niet tot verwerping der zaak zelve leiden. En daarom, wel verre van de vervaardiging des jenevers toe te juichen, breken wij echter niet den staf over de industrie, die in Schiedam voor het grootste gedeelte uitsluitend beoefend wordt.’ Zoodat Schiedam er nog al genadig af komt. Maar in den strijd tusschen water en vuur moet toch eindelijk het water het winnen, want - dit is eene van des schrijvers hoogst vernuftige tegenstellingen: ‘Schiedam leeft in den dood, Vlaardingen sterft in het leven’ (bl. 25). ‘Beide steden komen daarin echter met elkander overeen, dat zij als het ware van den wind leven’ (bl. 15). Van Schiedam kon de heer kikkert minder zeggen, dan van Vlaardingen ‘bij gebrek aan lokale kennis’ (bl.
ii). 't Is jammer, driemaal jammer! Maar de heer kikkert had dan toch eerst wel eens wat ‘lokale kennis’ moeten bijeengaderen, dunkt ons. Zóó aan het schrijven te gaan noemden de Ouden, het met ongewasschen handen te doen. Doch - wij mogen door het afschrijven van nog meer, den uitgever niet onderkruipen.