Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859
(1859)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 274]
| |
Kennemer-Legenden, gedramatizeerd door W.J. Hofdijk. Te Amsterdam, bij L.F.J. Hassels. 1858. Stuk I, II en III. In 8vo.De aankondiging van dezen bundel geschiedt wat laat, omdat ik lang en te vergeefs gewacht heb op de toezending van het vierde en laatste stuk. Daar de uitgever dit niet gedaan heeft, moet ik mij bepalen tot het aankondigen van een onvolledig werk. Wraaknemen wil ik op den Heer hassels niet, maar schenk volgaarne allen lof aan zijne keurige uitgave. Ofschoon in vele opzigten een bewonderaar van den Heer hofdijk, mag ik aan dit werk van zijne hand geen onverdeelden lof schenken. De legenden zijn nagenoeg allen zeer schoon; zij zijn zoo ‘gedramatizeerd’, dat ze voor de voordragt bijzonder geschikt zijn. Krachtige verzen, die bewijzen dat men hier niet met het werk van een rijmelaar te doen heeft, zijn overvloedig te vinden. Maar.... te veel wordt er gevonden wat hofdijks poësie ontsiert, dan dat ik het hier zou mogen verzwijgen. Al lezende heb ik meermalen deze poësie vergeleken bij het dichtwerk van den Amsterdamschen glazenmaker jan vos, en diens dichterlijke deugden in ruime mate bij hofdijk aangetroffen, maar eilacy! ook diens grove gebreken. Spiegele zich onze legendendichter aan het voorbeeld van den dichter van Aran en Titus. Waaraan denkt het nageslacht, wanneer er over jan vos sprake is? Immers alleen aan zijne gezwollenheid, aan zijn bombast, en niet aan de vele krachtige verzen welke uit zijne pen gevloeid zijn. Ik voor mij geloof bepaald, dat wanneer de Heer hofdijk geen anderen weg inslaat dan dien hij nu bewandelt, eene volgende eeuw zijne groote dichterlijke verdiensten over 't hoofd zal zien, om alleen hem als een priester der afschuwelijke bombastdienst in herinnering te houden. Eene opmerking als deze te moeten maken, is onaangenaam voor een recensent; maar zoo hij ze maakte zonder grond, zou hij onverantwoordelijk handelen. Van zoo iets wil ik dan ook den schijn niet op mij laden, en laat daarom uit de annotaties welke ik onder 't lezen gemaakt heb, hier eenige volgen: | |
[pagina 275]
| |
Ga naar margenoot+ Wiens zelfzucht boelde met hun zucht naar eer.
Ga naar margenoot+ De wolken der miskenning zijn daarheen (dahin),
De zon der hoogste vreugd straalt in mijn hart.
Ga naar margenoot+ Dit uiterste der grenzen van het strand
Des tijds, waarop mijn ziele alreeds den golfslag
Van 't meir der eeuwigheid hoort ruischen.
Ga naar margenoot+ Zij als een vogel zong mij alle takken groen.
Ga naar margenoot+ En moge uw woord onwillig soms
Een oude wonde schrammen - niet vergeefs
Zal ik der rede een slagpen vergen, die
Verkoeling wuiven kan.
Ga naar margenoot+ Den jongen zoon der woestenijen
Sloeg niet het harte koel en wreed: het smolt
Bij 't branden van dat leed des kinds.
Ga naar margenoot+ Dien teedren eerbied, die als deinzende eb
Staâg worstelt met den vloed der vuurge hartstocht,
En dus een branding schept, enz.
Ga naar margenoot+ Helaas! zijn bloeijend graan was voor altoos
Gemaaid, en wat hem bleef, dat waren slechts
De dorre stopplen der herinnering.
Ga naar margenoot+ Als avondrood
Van mijn verleden ging zij voor mij op;
Ik wilde niet de wolk van 't hare zijn.
Ga naar margenoot+ Uw hope vloog
Te snel den tijd vooruit, en klept de wieken
Te vroeg voor zekerheid.
Ga naar margenoot+ Drie dagen - en het stoute weefsel is
Reeds afgesponnen, reeds versleten, en
De tijd heeft al de bonte en taaie draden
Op 't kluwen des verledens ingerold.
Ga naar margenoot+ Versta - mijn last zit als een ijzren ruiter
Bewegingloos in 't zaal en wankelt niet.
Ga naar margenoot+ gericas.
Scherp dan uw oor, en houd uw fieren geest
In breidel; want naar 't woord dat gij mij spraakt
Acht ik hem stout en vurig.
Jonker adelbrecht.
Lang gemarteld
Door d' ijzren stang der wreede onzekerheid
Springt hij thands licht te feller uit.
| |
[pagina 276]
| |
Ga naar margenoot+ 't Waar mij liever
Een versche pees te zijn, voor de eerste maal
Een nieuwen voetboog krommend - dan een lijder
Als deze man.
Ga naar margenoot+ Blijft innig saâm, en hebt elkander lief
Met liefde, die zoo vurig is en krachtig,
Dat zij de grenzen van de borst verbreidt,
En ze uitbreidt in een grenzenlooze ruimte,
Die heel de onmeetbre schepping schijnt te omvangen.
Ga naar margenoot+ Is smarte
Een graauwe wolkbank - zegen is een straal
Van 't zonlicht, dat heur zoomen teder kleurt,
En lieflijk drijft zij af.
Ga naar margenoot+ Het webbe is lang volweven; dikwerf
Hersteld; nu komt de onkeerbre hand des doods
En slaat de draden stuk.
Ga naar margenoot+ 't Gezond verstand gebruikte hij ten koud
Compres, om daar de warmte van zijn hart
Meê af te koelen.
Ga naar margenoot+ Dat 's de bedding
Waarin mijn zielsrust kalm nu henen stroomt.
Ga naar margenoot+ De stonden
Zijn thans ten eind; heur golfslag heeft het strand
Bereikt - de laatste wieling wentelt om -
En 't is voorbij.
Op bl. 49 vindt men een regel gevuld met vijf maal den naam sigurd. Ware het mij te doen om den lezer van dit tijdschrift eenige aangename oogenblikken te verschaffen, ik zou de bovenstaande distellezing bepaald hebben achtergehouden, en liever eenig schoon gedeelte uit deze Legenden geciteerd. Ik had alleen den dichter voor de oogen; hem wilde ik op bovenstaande voortbrengselen van het valsch vernuft indachtig maken, en hem uit naam van den goeden smaak, van het gezonde verstand en van de waarachtige poësie smeeken, zich voortaan van dergelijke gekunstelde trivialiteiten te onthouden. Het is dan ook ten zijnen bate, dat ik met de volgende verzameling onjuiste uitdrukkingen, leelijke zamenvoegingen en onhollandsche woorden mijne recensie besluit. Hem is des helpens nutteloos (bl. 137); Des strijdens is ver- | |
[pagina 277]
| |
geefs (bl. 158); granietrotskracht en stormtrompetgejoel des winds (juich, didymus!); een gekussende rugstoel; een tienend hert; kroost der maan (bl. 104) = Turken; keertocht, heelings-adem, een trouwbreukig krijgsman, erfgerucht, hoonlachend, zijt gij van zinnen = krankzinnig; wederwoord, hervinden; gij hebt mij, toen 'k uw vijand was, gemaald = gevoed; liefde-dorstend hart, enz. enz.
|
|