beschrijving zijner reis over Venetië, Triëst, Weenen en Duitschland in vijf bladzijden af, welke hij aldus eindigt: ‘Ik spoed mij voort om mij, even als de blaauwe wateren van dezen romanesken stroom (den Rijn) te verliezen in de duinen van Holland.’ Ons arme vaderland, waar hij anders nog wel in eene trekschuit gevaren had (bl. 5), kan hem geen oogenblik bezig houden; hoewel België hem nog minder aantrekkelijks had, daar hij behalve de voorafgaande vermelding, dat hij ‘zijn pijpje rookte in eene Vlaamsche herberg’, in zijn slot vergeet dat hij er doorgereisd is.
De ‘Kavanagh’ is waarlijk eene fraaije novelle, genomen uit het dorpsleven van Nieuw-Engeland. De intrigue is niet fijn gesponnen, maar loopt zeer los en natuurlijk door het verhaal heen. Hier en daar hadden voor den min geleerden lezer wel noten bijgevoegd mogen zijn, want de schrijver heeft bij de eenvoudigste zaken zijne toespelingen op de Sanskritische literatuur, Madame guyon, arius en athanasius, enz. enz. Ook hier is hetzelfde abrupte van longfellow's schrijfmanier niet altijd even aangenaam, maar deze novelle leest toch meer vloeijend, dan wel andere stukken van dezen voortreffelijken auteur.
Op de vertaling, die over 't geheel wèl gelukt schijnt, hebben wij enkele aanmerkingen. Vooreerst: de legende, welke de bejaarde heer, de oudheidkundige, te Rouaan den schrijver verhaalde, en die in 't oorspronkelijke een afzonderlijk hoofdstuk schijnt te beslaan, getiteld: ‘Martin franc, of de monnik van Sint Antonius’, is onvertaald gebleven, ‘daar zij mogelijk (!) voor ons Nederlandsch publiek minder aantrekkelijkheid bezit.’ Zulke weglatingen van stukken, welke de oorspronkelijke auteur con amore opgesteld heeft, kunnen nooit verdedigd worden, tenzij die stukken zedekwetsend mogten zijn, in welk geval de vertaler ze best onbemerkt overslaat, zonder den lezer te laten vermoeden, dat er iets ontbreekt. Vervolgens stuiten wij gedurig op aanhalingen uit het Fransch, Latijn, Spaansch, enz., welke somtijds vertaald, somtijds niet voorkomen. Waartoe zulke inconsequentie? Andere fouten, als de ‘tempel van antonio en faustina’ te Rome, bl. 168, of ‘justinianus de martelaar (voor justinus)’, bl. 68, en dergelijke gaan wij met stilzwijgen voorbij.
Over 't algemeen is de vertaling goed en vloeijend. Moge ook dit werk zijne lezers vinden onder ons leeslustig publiek!