Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859
(1859)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 258]
| |
dit eerste stuk van den tweeden jaargang aan alle vrienden der kerkelijke geschiedenis aangeboden. De arbeid der beide Redacteurs van dit Archief is genoegzaam bekend, het Archief zelf heeft reeds een gevestigden naam, zoodat wij over den aard dezer onderneming en de wijze, waarop zij tot nog toe werd volvoerd, niet meer behoeven te spreken. Het zij onzen lezer genoeg, een kort verslag van den inhoud dezer aflevering te ontvangen. Het stuk wordt geopend met eene belangrijke bijdrage van den hoogleeraar kist, over de Rhenensche kunera-legende, in betrekking tot die van sinte ursula en de elf-duizend maagden. Eerst wordt door hem de legende van sinte ursula herinnerd. Zij leefde, volgens de overlevering, vóór de 3de eeuw, was de dochter van dionotus, koning in Brittannië, uitstekend schoon en aan den hemel verloofd. Holofernes, een heidensch vorst, begeert haar, de Christin, voor zijn zoon ter vrouw. De vader durft niet weigeren, maar stelt tot voorwaarde een driejarig uitstel en den doop van holofernes zoon. Door beide vorsten worden tien edele jonkvrouwen, elk, gelijk zij zelve, met duizend andere jonkvrouwen in haar gevolg, als speelnooten aan de bruid geschonken. Op den laatsten dag vóór de bruiloft, terwijl allen zich met spelevaren vermaken, steekt een storm op en drijft de vloot naar Gallië. Zij landen in de haven van Tiel. Voorts stevenen zij langs Keulen naar Bazel, en trekken nu, met achterlating der schepen, na vele heidenen te hebben bekeerd, onder geleide van den bisschop pantilus, van koningen, hertogen, graven en ridders, naar Rome. Daar worden zij met vreugde door Paus cyriacus ontvangen. Naar Keulen teruggekeerd vallen zij de Hunnen in handen, die juist deze stad belegerden, en worden allen gedood. Ook ursula verkiest den dood boven een leven, met den koning der Hunnen als echtgenoot. Het is bekend, dat te Keulen, ter gedachtenis aan deze vermeende gebeurtenis, de heilige ursula-kerk staat gebouwd, waar nog de beenderen der maagden zouden bewaard zijn. Met deze legende verbindt de schrijver eene andere, die van de heilige kunera. Nadat hij eenige belangrijke opmerkingen aangaande de kritiek der sage heeft medegedeeld, laat hij den tekst van een handschrift volgen, door hem in de koninklijke bibliotheek gevonden. Daaruit leeren wij kunera | |
[pagina 259]
| |
kennen als eene der maagden, die het gevolg van ursula uitmaakten. Zij werd echter door den koning der Hunnen, bij den maagden-moord, in het leven gespaard en opgenomen aan zijn hof te Rhenen. Daar werd zij door den koning boven de koningin begunstigd. Deze, hierover tot jaloerschheid gebragt, maakt van eene afwezigheid des konings gebruik om kunera te verworgen en heimelijk te begraven. Spoedig echter wordt deze euveldaad ontdekt, en de ongelukkige koningin, na drie dagen als eene razende te hebben rondgezworven, werpt zich zelve in eene diepte en komt zoo om het leven. De heer kist vertrouwt, dat er waarheid aan deze legende ten grondslag ligt en deelt ons nog eenige wetenswaardige bijzonderheden mede omtrent de herinneringen aan kunera, die nog te Rhenen, dat door hem in den jongsten zomer daartoe opzettelijk werd bezocht, zijn bewaard gebleven. Vooral behoort daartoe de prachtige kerk van Rhenen, aan de heilige kunera toegewijd. Eene schoone gekleurde afbeelding van kunera, voorzien van den doek, waarmeê zij van het leven werd beroofd, en die later gezegd werd eene genezende kracht te bezitten, staat tegenover dit belangrijk stuk. Mr. h.o. feith, archivarius der provincie Groningen, deelt twee brieven mede van gerardus tom campo, zoon van den slotbevelhebber te Emden, die in 1520 de groote kerk te Emden bij de eerste plegtige hervormingspreek, met eenige manschappen beschermde. De beide brieven betreffen eenige hervormingsgezinden uit dien tijd in Oost-Friesland en Groningen. Na enkele bijzonderheden, uit de handelingen van den kerkeraad der Hervormde gemeente te Groningen, omtrent de hervorming in Groningen, door Ds. t.a. romeyn medegedeeld, lazen wij met belangstelling wat de heer h.q. janssen over de pausin johanna schreef en over de Bijbelvertaling van marnix van st. aldegonde. Behalve het reeds genoemde, treffen wij nog in dit stuk aan, een reliek van de vervolging der Waldenzen in 1730, bestaande in een getuigschrift, door de stad en de gemeente van Payerne, in het kanton Bern, aan david blanc afgegeven, een der 400 Waldenzen, die, volgens besluit van victor amadeus, koning van Sardinië, uit de valleijen van Piemont verdreven, zich naar Rotterdam begaven en van daar zich in de Waalsche gemeenten van ons | |
[pagina 260]
| |
vaderland verspreidden. Tevens wordt ons hierbij berigt, dat bij diezelfde gelegenheid voor de verdreven Waldenzen eene kollekte werd gehouden, die alleen in de provincie Holland eene som van f 308,504 heeft opgebragt. Even als deze bijdrage, is ook van de hand des heeren kist een document, waaruit blijkt de naauwe gemeenschap tusschen de Boheemsche Broedergemeente van Polen en de Nederl. Herv. kerk. Niet minder belangrijk is de proeve, door dezelfde hand ons geschonken, van een nog onuitgegeven handschrift eener kronijk van Egmond. Zij wordt voorafgegaan door eenige inleidende opmerkingen, waarin de merkwaardigheid dezer kronijk wordt aangetoond; en achtervolgd door de mededeeling der voornaamste bijzonderheden, die in het overige gedeelte der kronijk voorkomen. - Twee stukken, betreffende de geschiedenis der kerkhervorming ts IJsselstein, medegedeeld door Dr. h.r. de breuk; willem te waters verschoonend oordeel over petrus datheen en zijne Psalmberijming, medegedeeld door prof. kist; stukken, betreffende de eerste aanstalten tot vestiging der hervormde kerk te Naaldwijk in 1572, medegedeeld door prof. j. van vloten; het tweede gedeelte der ‘Zegels en zinnebeelden der Nederlandsche hervormde kerken,’ door prof. kist, - zietdaar de bijdragen, waarmeê deze verzameling wordt besloten. Wij twijfelen niet, of de oude en nieuwe dingen, daarin voorkomende, zullen den beoefenaren der kerkgeschiedenis welkom zijn, en wenschen den beiden Redacteuren opgewektheid en lust toe, om dezen arbeid met ijver en naauwgezetheid voort te zetten.
|
|