| |
Korte mededeelingen.
Op den 7den April 1567 verliet Antwerpen voor de eerste maal de zaak van vrijheid en Hervorming, en ging aan de Landvoogdes, vertegenwoordigende Koning philips II, over. Drie dagen later ontbood de regering de Hervormde en Luthersche predikanten op het stadhuis, hun bevelende het prediken te staken en de stad, onder vrijgeleide, te verlaten. Daags te voren had een hunner, ijsbrand balk, balckius of trabius, eene leerrede gehouden, die in het licht is gegeven. Waar en wanneer het eerst, schijnt de bibliographie nog niet te hebben kunnen nasporen. Een tweede druk verscheen ‘Thantwerpen op die Lombaerde Veste int Roothuys, hy niclaes mollyns, Anno mdlxxix’, onder den titel: Een predicacie van dat cleyn mostaert saeyken, het welcke was ghepredict en wtgheleyt door m. isbrandus, Dienaer des Goddelycken Woorts binnen Antwerpen, Int jaer M.D.L.X. VII, den IX April. Deze ‘predicacie’ was blijkbaar niet bekend aan a. uyttenhooven, toen hij in zijne Geschiedenis der Hervorming te Antwerpen, D. I (het vervolg is, helaas, niet verschenen) bladz. 306 schreef, dat de Hervormden toen op Paschen ‘hunne laatste Godsdienstoeffening enkel bij predikatie hielden; vermids men het Avondmaal, als naar gewoonte, niet uitdeelde.’ Aangehaald wordt daar dierickxsens, Antv. Christo nascens et crescens; doch eene schriftelijke aanteekening van den geleerden schrijver in het voor mij liggende ex. vermeldt, dat, naar eene aanteekening in de Histoire des martyrs, L. IX, fol. 688, het dien dag zon-eclips was. Paschen 1567 viel naar mijne berekening den 30sten Maart, met eene zon-eclips.
De boven aangehaalde ‘predicacie’ nu van den, waarschijnlijk naar zijne geboorteplaats Balk in Friesland, genoemden Evangelie-prediker werd, namelijk ‘Nu twedemael ghedruckt ende wtghegaen voor allen liefhebbers des Goddelycken Woorts’, gevonden door den ijverigen beoefenaar der Nederlandsche
| |
| |
Kerkgeschiedenis b. glasius, die deze Leerrede over Mark. iv:39-33, met eene inleiding heeft uitgegeven, te Dordrecht, bij h. lagerwey, 1858 (à f : - 25).
v.o.
Wij ontvingen weder eenige Nommers van den Christenbode (Bijblad bij De Christelijke Verzamelaar door en voor het volk), een blad, dat wekelijks wordt uitgegeven door den Bond der Vereenigingen ter verbreiding der Waarheid, te Amsterdam, bij h. höveker (à f 1-20 per jaarg.). Zij behelzen lezens- en behartigenswaardige kerkelijke berigten uit onderscheidene oorden. Doch hetgeen in No. 31 te lezen staat aangaan de een bezoek van Schotsche afgevaardigden in Nederland, is in ons oog eene zamenstelling van zoo verfoeilijke leugens, dat wij niet alleen met verontwaardiging ons afkeurend oordeel uitspreken, maar ook niet schromen, openlijk en met onderteekening dezer aankondiging den man, die dit verslag van Dr. thomson van Edernburg (sic) in het aangehaalde blaadje vertaald heeft medegedeeld, te sommeren tot het waar maken zijner lasterlijke, voor de leeraren der Nederlandsche Hervormde Kerk hoogst beleedigende aantijging: ‘Onder een aantal van 1500 leeraren, zijn er waarschijnlijk geen 500, die “christus en dien gekruisigd” prediken. Nooit heb ik dat aantal boven de 500 hooren schatten; herhaaldelijk heb ik het door zeer verstandige tot de kerk behoorende mannen op niet meer dan 250 hooren schatten.’ Het vervolg van dien, door laatdunkend orthodoxisme en - wat er doorgaans mede gepaard gaat - laatdunkenden geestelijken hoogmoed ingegeven brief toont nu wel van hoedanigen geest de schrijver - of misschien beter: de Nederlandsche berigtgever - is. Maar wij, die de bewustheid in ons omdragen, dat wij, zij het dan onder veel gebrek, geen zwaarder hoon kennen, dan dat wij ‘christus en dien gekruisigd’ niet zouden prediken, - wij mogen dien smaad niet op ons kleven laten. In dit algemeen gelezen Tijdschrift
protesteer ik openlijk tegen die lasterlijke aantijging. Uit welken hoek zij komt, weet men; maar die hoek is nog niet genoeg bekend, en 't strijdt niet tegen de urbaniteit, die men in eene eigenlijk theologische discussie met regt vordert, indien wij Dr. thomson, of eigenlijk zijnen Nederlandschen berigtgever, in openbaren geschrifte oproepen om de boven aangehaalde beschuldiging door bewijzen
| |
| |
te staven of als lasterlijk te herroepen. Het eerste niet kunnende, houd ik het er voor, dat zij het laatste moeten.
Oirschot, Febr. 1859.
h.m.c. van oosterzee.
Wij hebben eene zoogenaamde nieuwe titel-uitgave ontvangen van het ten jare 1855 verschenen werkje: Merkwaardigheden uit de geschiedenis der Kerkhervorming; voorafgegaan door eene beschouwing van de verbastering der Christelijke Kerk. Grootendeels bewerkt naar de Tafereelen der Kerkhervorming van Dr. b. ter haar. Zulke nieuwe titel-uitgaven beteekenen zelden iets goeds; zij zijn eene proefneming om nog eenige exemplaren te slijten van een werkje, dat weinig opgang heeft gemaakt en vergeten is. Helaas, van deze Merkwaardigheden laat zich dat wel begrijpen. Dat het goed is, om ook in beknopter vorm en tot minder prijs dan de Tafereelen van ter haar, de geschiedenis der kerkhervorming aan ons publiek te lezen te geven - dat erkennen wij volmondig; maar dan moet het niet geschieden door een schrijver, die èn in de voorstelling der feiten, èn in den stijl dien hij schrijft, klaarblijkelijk toont, dat hij onbekwaam is de stift der historie in handen te nemen. Wie van de regtmatigheid van ons oordeel zich overtuigen wil en der zake kundig is, getrooste zich de kleine uitgave van f : - 40 voor dit werkje, dat spoedig door eene beknopte geschiedenis der hervorming van edeler gehalte vervangen worde, doch tot zoolang nut kan doen, waar ter haar's werk te uitvoerig en kostbaar is.
Het doet ons genoegen met lof te mogen spreken van een bundeltje kindergedichten, onder den titel: Kinderliederen van c. van koetsveld, c.e.z. De zoon van den in onze letterkunde beroemden vader gaf ons reeds meer dan eens iets te lezen, dat het ons deed betreuren zoo waardig een naam onder zulke onbeduidende producten te zien. Nu echter zijn wij tot de overtuiging gekomen, dat de jonge v.k. nog altijd naar zijne vocatie gezocht heeft en een uitstekenden aanleg voor het kindergedicht bezit; waarlijk geene kleine gave, die hij ontving! Zijne versjes, voorafgegaan door eene allerliefste opdragt aan zijn vader, zijn los en gemakkelijk gerijmd en juist in den kindertoon. Wij bidden hem nu voortaan op dit terrein werkzaam te blijven en met de hem verleende talenten te
| |
| |
woekeren, en wij bidden hem niet te vergeten, dat hij het nog niet gegrepen heeft, gelijk deze twee regels van bl. 25 getuigen:
Maar dan toch zóó aan hun hart zijn ontvreemd,
Is toch veel treuriger lot.
De uitgever noothoven van goor heeft voor een behoorlijk uiterlijk gezorgd, waarom wij dit bundeltje te meer aanbevelen.
Uit de Bijdragen ter bevordering van het Christelijk leven is een stukje van Prof. muurling overgedrukt en afzonderlijk à 12½ cts. verkrijgbaar gesteld. Het draagt ten titel: Wat ontbreekt mij nog? Onderzoek naar de hoogste behoefte van den mensch. Het handelt over de bekende ontmoeting tusschen jezus en den rijken jongeling. Om zijn eenvoud en de goede strekking verdient dit stukje van den waardigen Groningschen hoogleeraar ruime aanbeveling.
De boekhandelaar g. de geus, te 's Gravenhage, heeft onlangs eene brochure, 16 blz. in gr. 8vo. groot, à f : - 25, uitgegeven, getiteld: De verwoesting van den Aardbol, of de Cometen en derzelver invloed op de aarde, in geval van botsing met deze planeet, op eene algemeene (algemeen) bevattelijke wijze voorgesteld door eenen Natuurvorscher. Het ‘algemeen bevattelijke’ schutten we; 't is een stofwolk van terminologiën - of er diepzinnige zaken onder zitten, durven we in gemoede niet verklaren -, waarvan, gelukkig voor de bevreesden in den lande, het slot is, ‘dat het juist de den Ether te zamen persende en op ieder Hemelligchaam drukkende uitstraling der omringenden is, die belet dat zij niet respectivelijk door derzelver inwendige centrifugale kracht terstond weder ontbonden worden, en die derhalve ze ook van elkander verwijderd houdt’ - uit welke geleerde redenering dan wordt afgeleid, ‘dat eene zoodanige ontmoeting tot de natuurlijke onmogelijkheden behoort.’
Wat is het papier toch geduldig en de drukpers toch gedienstig!
Uit het belangrijke werk: Friedrich perthes geschetst door zijnen zoon c.th. perthes, Hoogleeraar te Bonn (vert. door c.m. mensing), te Leeuwarden, bij g.t.n. suringar, 1853, IV Deelen, leert men ook perthes' eerste echtgenoote, carolina, de dochter van den vermaarden Wandsbecker Bote,
| |
| |
matthias claudius, in hare hooge waarde en edele gemoedsgesteldheid kennen. Een afzonderlijk stukje over die ‘Christelijke vrouw en moeder’, door ch. monnard, mede Hoogleeraar te Bonn, is, ‘uit het Fransch’, door bovengenoemden Leeuwarder uitgever in het licht gezonden (kl. 8vo., 114 bl. à f : - 75). Wij bevelen het met warmte aan.
Een ‘Grieksch Leesboek voor eerstbeginnenden ten gebruike bij de spraakleeren van de gaay fortman, kappeyne, enger, kuhner en pluygers, bewerkt door Dr. j.j. kreenen en Dr. j.j. van der kloes, Arnhem, thieme, 1858’, mogt een tweeden druk beleven. Het is dan ook, vooral door de korte verwijzing naar de genoemde Grammatica's zeer bruikbaar, gelijk de Woordenlijst met zorg is bewerkt. Het heeft ons verlost van de banden van gedike en jacobs, die reeds te lang op onze Gymnasia hadden gekneld, en stelt den docent in de gelegenheid den leerling eene Chrestomathie in handen te geven op de hoogte van de goede Grammatica's, die hij reeds heeft.
Jhr. ambroos van der does de bije gaf een Nader Betoog in het licht tegen de beweerde Meerderjarigheid van den Prins van Oranje, als een Antwoord aan Mr. p. van bemmelen (Amsterdam, p.n. van kampen, 1859, 8vo. 76 bl. f : - 90). Wij zeiden reeds vroeger dat wij in de meening van den schrijver deelden, doch dat wij de vraag voor zeer eenvoudig hielden. Wij wenschen dus ook dat hiermede de weinig belangrijke quaestie als uitgeput worde beschouwd en er geen dupliek op dit repliek volge.
Wat zich zelf recenseert, behoeven wij alleen aan te kondigen. Dat is het geval met: ‘Merkwaardige Brief van den Luitenant-Generaal j. van swieten, Gouverneur ter Westkust van Sumatra aan den Heer f.h. van vlissingen, betreffende Europesche Kolonisatie op Sumatra, uitgegeven door het Comité voor exploitatie en kolonisatie der O.-Indische Buitenbezittingen. 's Gravenh. 1858.’ 't Is wel wat naïef, dat merkwaardig met pinkdikke letters voorop te zetten, maar de Brief verdient dien naam. Hij is gerigt tegen het Verslag van de Staatscommissie verleden jaar uitgebragt over de quaestie der colonisatie. Natuurlijk kan een brief, ofschoon dan ook
| |
| |
van 30 bladz. druks, die omvangrijke zaak niet funditus behandelen; maar hij behelst toch uiterst belangrijke mededeelingen, voornamelijk over de politieke bezwaren door de Commissie geopperd, ten bewijze, dat zij ook deze te zwaar had voorgesteld. Het belangrijkste punt in deze zaak, het Indische climaat wordt echter, gelijk van den Luit.-Generaal ook te verwachten was, niet regtstreeks behandeld, en de opsomming der bestaande tafellanden op Sumatra zou eerst dan de Commissie verslaan, wanneer er juiste weerkundige waarnemingen bij gevoegd waren. Doch deze Brief schijnt slechts een voorlooper te zullen zijn van een later te verschijnen uitvoeriger antwoord op het Verslag der Staatscommissie.
Dat het Indisch bestuur eene dwaasheid heeft gedaan met de openstelling der 19 havens, wier plotselinge openbarsting niet ten onregte zooveel éclat heeft gemaakt, weet en erkent ieder. Maar dat de heeren fabricanten wel wat al te zwaar alarm hebben geschreeuwd; dat de Minister van Kolonieën in het gegeven geval voorzigtig heeft gehandeld met maar niet zoo dadelijk intrekking van dit besluit des Gouv.-Generaals te eischen, dat betoogt j.d. kruseman in eene brochure, waarvan voor weinige dagen reeds de tweede druk is uitgekomen bij susan te 's Gravenhage, onder den titel: ‘Het openstellen van havens op Java, Borneo en Sumatra, enz.’ - Zonder zich in te laten met de vraag, welke reden of magt aanleiding tot dat besluit mag gegeven hebben, stelt hij zich eenvoudig eene gemotiveerde beantwoording voor der vijf door den Minister aan de Kamers van Rotterdam, Amsterdam en Dordrecht gestelde vragen. Hij wil de 16 havens op Java geopend houden voor den uitvoer en onder zekere beperkingen slechts voor den invoer.
Het is eene bezadigde stemme eens deskundigen, die de Regering zooveel mogelijk de hand boven het hoofd houdt.
Wie kent de versjes van j.j.a. goeverneur niet, die in de door hem uitgegeven fabelboekjes gevonden worden; die versjes zoo echt kinderlijk en toch zoo verheven, zoo geschikt om als van zelf in het geheugen der kleinen eene plaats te vinden, en in de harten der jeugd de eerste zaden eener eenvoudige Christelijke vroomheid te strooijen? Wat er waars
| |
| |
is in de uitspraken der drijvers van onze dagen, dat de opvoeding van meet af aan Christelijk moet wezen, maar wat die drijvers zoo slecht in practijk weten te brengen, als zij een koud, dor, droog, schadelijk dogmatisme in de vatbare gemoederen der jeugd uitstorten, dàt vindt in deze versjes zijne bevestiging en verklaring. Ouders en opvoeders! Die versjes, met enkele vermeerderd, zijn in nederig gewaad op nieuw bij m. smit, te Groningen, à f : - 30, in 't licht verschenen. Mogen zij in uwe woning ontbreken? Moogt gij nalaten ze uwen kinderen duidelijk en met gevoel voor te lezen? Neen gij - en leest dan zelven eerst eens het behartigingswaardige woord van brugsma, dat tot u is gerigt en het bundeltje opent.
De meesten onzer lezers hebben zeker nooit den naam hooren noemen van a. van duin, die op 23jarigen leeftijd te Goes is overleden. 't Was ook maar een jongman, die zich gewijd had aan de visch-negotie, vooral ten behoeve van zijne ouders. Toch verdient hij door u gekend en zijne nagedachtenis door u vereerd te worden. Leest wat Dr. r.a.s. piccardt, Predikant te Goes, uit zijne nalatenschap heeft uitgegeven, onder den titel: Woorden van ernst en liefde. Dan zult gij zien, hoe ‘het Christelijk geloof zich openbaart ook onder het kleed van den eenvoudige naar de wereld, en hoe het zich naar buiten heilrijk kan doen kennen, zonder de uitersten te dienen, waarin velen van onzen tijd het kenmerk der opregtheid stellen.’ Koopt gij dit boekje à f : - 40, gij doet eene weldaad aan de achtergebleven betrekkingen des ontslapenen en gij zult eene weldaad doen aan uwe eigen ziel, terwijl ingenomenheid met den edelen jongeling, ondanks zijn eenvoudigen stand en zijne gebrekkige letterkundige opvoeding, al uwe aanmerkingen tot zwijgen zal brengen, om deze ééne steeds luider en krachtiger te maken, dat zulk een lief boekske wel eene betere correctie had verdiend.
Wie veel goeds voor weinig geld hebben wil, koope de Bloemlezing uit de Werken van jacob cats, te Rotterdam bij otto petri uitgegeven. Het is een boekje van 207 bladzijden, met eene goede, niet te kleine letter gedrukt, dat slechts 25 cents kost. De inhoud... maar neen, wij mogen
| |
| |
in vader cats zoo goed niet te huis zijn als onze voorvaderen, hij is toch nog niet vergeten. Wij meenen dus genoeg te doen met onzen lezers mede te deelen, dat de stukken welke deze bloemlezing bevat, voor het grootste gedeelte uit zijn Spiegel van den ouden en nieuweren tijd en voor het overige uit eenige andere werken van onzen volksdichter zijn genomen. Door de woorden die geheel verouderd zijn, zoodat zij niet meer verstaan worden, onder aan de bladzijde met een enkel woord te verklaren, zou de uitgever zeker aan menigen lezer eene dienst gedaan hebben.
Griffel en lei zijn zeker zeer ongeschikte instrumenten om ter oefening kaarten te teekenen, daar het eene hoogst onduidelijke en warrelende teekening geeft. Anders dacht hierover de vervaardiger van ‘Oomkens' Atlas der Aarde. In negen Kaarten voorgesteld als teekeningen op de lei. Gron. j. oomkens’, à f 1-50 (afzonderlijke Kaarten f : - 20). Zij zijn niet kwaad uitgevoerd.
't Is zeer moeijelijk om naar ééne aflevering een tijdschrift te beoordeelen, of liever gezegd, het is onmogelijk. Daarom kunnen wij aangaande het Familie-Magazijn (te Arnhem, bij tjeenk willink) alleen mededeelen, dat men ons de eerste aflevering gezonden heeft; dat wij den inhoud dier aflevering middelmatig hebben gevonden; dat de namen van de Redacteurs s.j. van den bergh en w.m. logeman ons waarborgen zijn, dat de volgende afleveringen meer belangrijks zullen bevatten, en eindelijk dat de druk netjes en de houtsneden redelijk zijn.
Aan te bevelen is: de Reiswijzer, welke maandelijks te Amsterdam bij van staden uitkomt. Voor slechts f 2-50 per jaar ontvangt men alle maanden eene opgave van alle vervoermiddelen uit de voornaamste plaatsen van ons land, in een klein boekske, dat men zeer geschikt in de portefeuille bergen kan.
Ref. herinnert zich bij een vroegeren jaargang dezen Reiswijzer ook eens aanbevolen te hebben. De aanmerking die hij toen maakte op de rangschikking der logementen, heeft tot geene verandering geleid; 't is jammer, want met weinig moeite zou in deze opgave het gebrekkige kunnen verbeterd worden.
|
|