Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859
(1859)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
hij als bij ingeving den auteur als zulk eenen te mogen groeten, die de firma van buren schele, krabbendam, nauta, lambrechts en cie. met een nieuwen vennoot vermeerderen zou. Na de kennismaking met deze ‘Twee Kapiteins’ moet hij openhartig verklaren, dat zijn voorgevoel hem ten deze niet heeft bedrogen, en acht hij zich in gemoede verpligt heeren Leesbibliotheekhouders, die met de artikelen der firma ‘wel’ zijn, aandachtig te maken op dit nieuwe product, 't welk de onvermoeide heer j.m.e. meijer, als makelaar in historische romans in den handel brengt. Voor hunne kalanten zal 't gewild goedje zijn, en wij durven hun verzekeren dat de f 3-20 aan den aankoop gewaagd, wel met rente naar de lade van hunne toonbank zullen wederkeeren. Wij willen deze aanbeveling met eenige bewijzen staven, en werpen daarom een blik op de hoofdpersonen die de Heer niemann ten tooneele voert. Allereerst Prins willem de Eerste en marnix van st. aldegonde, inséparables, de eerste blijkbaar de chef, de tweede de boekhouder van een kantoor, waar men in oppervlakkige en langdradige vertoogen over onze geschiedenis der 16e eeuw handelt. Naast deze, de twee kapiteins marcelis en paulus bax; een paar broeders, beeldschoon als adonis, dapper als de Cid, goed gereformeerd als bogerman en verliefd als een romanheld van de firma, in alle die goede qualiteiten door niemand geëvenaard als door hun boezemvriend den ridder albert de montigni. Verder den grijzen van duivenvoorde, een prinsgezind edelman en iemand van wien wij veel groote woorden hooren, maar weinig groote daden zien, daar wij hem slechts een paar malen ontmoeten, eens waar hij voor zijne op hunne minnaars wachtende dochters, zeer tegen haar zin, den roem van zijn geslacht op hoogdravenden toon verkondigt en eene politieke geloofsbelijdenis aflegt, de tweede maal, wanneer hij op zijn sterfbed ligt, zijne dochters en hare aanstaande echtgenooten zegent, om ten slotte op zijne prinsgezindheid het zegel te drukken door eene somme gelds aan de berooide schatkist te legateren. 't Overige mannelijke personeel aan de Hollandsche zijde bestaat uit den admiraal boisot, joost van der ende, de koene verdediger van Zierikzee, de Briellenaar koppestok, de dichter coornhert en anderen. Tegenover deze staan de Spanjaarden de requesens, jean | |
[pagina 232]
| |
jaurequi, gaspard d'anastro, de Antwerpsche bankier, escovedo, de secretaris van Don juan van Oostenrijk, d'assonville, de gouverneur eener Spaansche gevangenis, gonzalo de cipier, en meerderen die zich om de hoofdpersonen groeperen. Vier dames verhoogen het boeijende dezer stoffering, geheel ingerigt volgens 't model dat de toongevers der firma daarvoor schijnen aangegeven te hebben. Deze vertegenwoordigen de zoo wigtige en invloedrijke elementen in 't menschelijke leven, liefde en haat. Verbeeldt u de beide schoone dochters van duivenvoorde, als Hollandsche meisjes natuurlijk bevallige blondines, tot over de ooren toe verliefd, de eene op marcelis bax, de andere op montigni, wie zij zonder blikken of blozen rendez-vous geven in koepels en kerken; engelen, maar helaas! met vleeschelijke begeerten, die zelfs aan het sterfbed van hunnen vader te sterk zich doen gevoelen, dan dat jonkvrouw Maria niet even het ziekvertrek zou verlaten, om de juist in de nabijheid van het huis aanwezige minnaars te laten ontbieden, ten einde eens eventjes hunne verbindtenis door den niets vermoedenden en met alles tevreden van duivenvoorde te laten inzegenen. De vrouwelijke hoofdpersoon is echter christina d'assonville, eene dame die den eerzamen kapitein paulus bax den zak geeft om zich in eene politieke intrigue ten behoeve van Don juan van Oostenrijk te wikkelen, die haar door zijn secretaris heeft doen beloven, dat zij in later tijd de gade van den nieuwen Gouverneur der Nederlanden worden zal. Van dit fraaije plan zijn paulus bax en vooral de landvoogd de requesens de dupes, later, wat natuurlijk is, ook dame christina, die eindigt met naar een klooster te verhuizen en daar als eene Madeleine repentante te sterven: 't groote depôt en de laatste carrière van ondeugende dames uit de dagen van den tachtigjarigen oorlog, waarmede de heeren van de firma op 't laatst geen raad meer weten. Buiten deze drie dames ontmoeten wij nog even 's Prinsen gemalin, charlotte van bourbon, en maken in Spanje de kennis van Donna olympia, eene beeldschoone vrouw, die ons al heel spoedig bewijst, dat zij zich bitter weinig om het zevende gebod bekreunt en niet ongeneigd is den ridder paulus bax, met het oog op haar eigen bon plaisir, het leven in eene Spaansche staatsgevangenis ietwat te veraangenamen. Maar genoeg over de hoofdpersonen, wij willen ook nog | |
[pagina 233]
| |
even een resumé geven der feiten, den leesbibliotheekhouders ten bewijze dat de Heer niemann een waardig en veelbelovend vennoot is der firma. De plaatsen der handeling bepalen zich goeddeels tot Delft, Zierikzee, Antwerpen, Brussel, Madrid en de gevangenis van Alcantara. Het tooneel wordt geopend met eene zamenzwering in het St. ana-klooster te Delft, waarvan Prins willem en de heeren bax de onzigtbare getuigen zijn. Later blijkt ons dat die beide broeders tot de geheime policie van den Prins behooren, wel denkelijk uit vrijen wil en zonder dat op het budget eene post van geheime uitgaven voor hunne bezoldiging uitgetrokken was. 't Vermoorden van vijf Spaansche soldaten door den koenen kapitein paulus, aan boord van een klein vaartuig op de Maas, vraagt later uwe aandacht. De belegering van eene stad, 't gevangen nemen van een spion, eene wonderdadige uitredding, en de togt door een vijandelijk legerkamp, zijn tooneelen die in een roman van dit genre eigenaardig te huis behooren en ook hier niet gemist worden. Dat christina d'assonville een complot smeedt, door paulus bax op eene tragische en hoogdravende wijze wordt doorgehaald, later de hulp van een sterrewigchelaar inroept en zich door dezen de toekomst laat voorspellen, om op het laatst met vergif en dolk dood familiaar te worden, behoeft ons niet te bevreemden in eene dame, van wie verteld wordt dat zij uit eerzucht haar vaderland en de goede zaak verraadt en de Spaansche zijde koos. Een onderhoud met een paar gezanten, die onverrigter zake en door de slimheid van vader willem misleid naar huis kunnen keeren, schijnt alleen den lezer van een ‘Zondagsboek à vijf centen’ medegedeeld te worden om hem op de hoogte te brengen van onze politieke verhouding tot het buitenland in die dagen. De verrassing van een klooster, waar de Spanjaarden duchtig klop krijgen, de zamenspanning van den bankier d'anastro met jean jaurequi - niet jaudrequi, zooals de Auteur hem nu en dan noemt, waarom begrijpen wij niet - tegen het leven van den Prins; den dood van de requesens - geen der minst geslaagde hoofdstukken uit dit boek -; de bemagtiging van eene Spaansche krijgskas door een hoop dappere partijgangers, die marcelis bax had aangeworven en niet aanworf (bl. 209), - 't zinken van een admiraalschip voor Zierikzee, - de val van die stad, - | |
[pagina 234]
| |
paulus' togt naar Spanje, - 't vertoeven in eene Spaansche rooversherberg, - een bezoek aan het hof te Madrid, - het verblijf in eene gevangenis, - eene mislukte en eene geslaagde vlugt, - eindelijk een sterfbed en een dubbel huwelijk, - 't zijn allen tooneelen, die niet missen kunnen den romanlezer, die met de artikelen der firma dweept, te boeijen. Twee historische feiten schijnen bij de primitieve conceptie van den Auteur op den voorgrond te hebben gestaan: 1o. het beleg en de val van Zierikzee; 2o. de aanslag van jean jaurequi op den Prins. 't Feit No. 1 zien wij voorbereid en ontwikkeld, de slag aan den voetzoeker ontbreekt echter, want hoewel het plan van des Prinsen moord beraamd wordt, blijft de uitvoering achterwege; zelfs vermeldt de Auteur niet eens dat de uitvoering zes jaren later (Maart 1582) plaats greep; ook omtrent het volgend lot der zamenzweerders verneemt de lezer niets; het beramen van den aanslag zes jaren voor de uitvoering komt Ref. wel niet onmogelijk, maar desniettemin zeer onwaarschijnlijk voor. Ziedaar 't aperçu van een werk dat wij gaarne onder de beste voortbrengselen der firma rangschikken. De stijl ten minste is hier en daar beter, althans vlugger en losser, dan wij van de overige vennooten gewoon zijn; de Auteur heeft blijkbaar sommige Fransche romans, b.v. Les trois Mousquetaires van dumas niet zonder goede vrucht voor zijn stijl gelezen, en sommige tooneelen in dit boek, o.a. die waar de dood van de requesens en de vlugt van paulus bax uit de gevangenis van Alcantara geschetst worden, ontbreekt het niet aan eene levendige, plastische voorstelling. Den leesbibliotheekhouders en allen, die met de historische romans van van buren schele en consorten vrede hebben, bevelen wij deze ‘Twee Kapiteins’ aan. Hij, die echter weet op welken voet Ref. met de firma staat en zich o.m. diens aankondiging van ‘De Oude van het Duin’ herinnert (zie Vaderl. Letteroefeningen, 1858, No. 11), zal welligt deze aanbeveling voor den Heer niemann een negativen lof achten. Van zijn standpunt vermag Ref. den Auteur geen anderen te geven. Hij voert strijd, niet tegen 't genre van den historischen roman, - maar tegen de wijze, waarop dit door sommige auteurs in 't belang van enkele uitgevers, die met den wansmaak van het publiek hun voordeel doen, wordt geëxploiteerd. | |
[pagina 235]
| |
Met een kort woord had Ref. zich van zijne verpligting jegens de Redactie van dit tijdschrift, die hem dezen roman ter aankondiging toevertrouwde, willen afmaken, want voortdurend - en toch blijkbaar immer vruchteloos - op hetzelfde aanbeeld te hameren, vermoeit zelfs den voor eene goede zaak meest ijverigen strijder. Toch heeft hij, door nogmaals 't ontleedmes te zetten in deze kankerige historisch-litterarische vrucht, eene laatste poging willen wagen, om het publiek te bewijzen hoe door de leden eener firma - die blijkbaar nooit uitsterft - onze historie wordt verminkt, en de grootsche heldenfiguren van den roemrijken voortijd tot mannequins worden gemaakt, wier beeld, op zulk eene wijze geschetst, niets anders dan eene schandelijke parodie op de werkelijkheid mag genoemd worden. Nog een enkel woord aan den welgezinde, die op bl. 655, No. 13, jaargang 1858 van dit tijdschrift in Ref.'s meening omtrent soortgelijke geschriften bewees te deelen en eene nieuwe bijdrage tot staving van diens opinie mededeelde. Deze verwacht een nekslag voor de bende, wanneer de bestuurders van Leesgezelschappen eenvoudig besluiten om de uitgave van zulke producten tegen te werken door ze niet te koopen. 't Plan was goed wanneer ieder directeur van een leesgezelschap met denzelfden geest als de steller dier korte mededeeling bezield was. Maar helaas!... en al waren deze allen mannen van smaak, 't zou de vraag blijven, of zij 't op den duur met een gedeelte hunner medeleden niet te kwaad zouden krijgen. Ref. is zelf in 't bestuur van eene dergelijke vereeniging, en hij voor zich heeft de treurige ervaring opgedaan dat, waar men b.v. een tijdschrift als De Gids of eene buitenlandsche Revue afstemt of hoogstens contre-coeur gedoogt, men zich als wanhopigen aan Honigbij of Iris vastklemt. Meermalen zag hij b.v. de werken van eene toussaint, kingsley of zelfs eenmaal bulwer's ‘Mijn Roman’ op grond van langdradigheid veroordeeld, waar men - als uitspanningslectuur - de minsten willen bij het lezen van een roman zich ietwat inspannen - zoo heel veel tegen van buren schele, krabbendam of tegen eene vertaling van eene Duitsche ‘sopperige’ novelle niet had in te brengen, ja, wat meer zegt, daaraan de voorkeur gaf. Zou dit verschijnsel zeldzaam wezen | |
[pagina 236]
| |
in de geschiedenis der leesgezelschappen, waar 't ‘elck wat wils’ op den voorgrond staat? Neen! 't geslacht der auteurs van ellendige romans zal nooit uitsterven en de wansmaak van een goed deel van het lezend publiek nimmer worden verbeterd, zoo lang de meerderheid onzer uitgevers niet doordrongen is van den geest, dien den waardigen Hamburger friedrich perthes bezielde. Wanneer de boekhandel het voorbeeld niet volgt, dat door mannen als kruseman, suringar, muller, kraay, of van druten en bleeker - om geene andere gunstig bekende namen te noemen - gegeven wordt, zoo lang zal geldzucht, speculerende op wansmaak, zoo al niet den bloei onzer oorspronkelijke letterkunde, dan toch zeker de ontwikkeling van ons volk, krachtdadig tegenhouden. Dit laatste, voor wie 't aangaat.
o. Dec. 1858.
|
|