en bij wie u eene ongemeene energie en vurigheid van geeste in 't oog valt.
Veel overeenkomst dus. Maar ook veel verschil. Wel niet zoozeer in de dictie. Deze toch kunt ge bij alle drie met de epitheta: frisch en levendig kenmerken. Bij z. stuitten we op een paar taalkundige kleinigheden: uitwijden voor uitweiden, en: in den Evangeliespiegel zien wij de waarheid Gods, bij welk woord men eensdeels onwillekeurig aan het tijdschrift van dien naam denkt - waarvoor een lof als deze, en dan nog wel van den kansel, toch wat hyperbolisch klinken zou -, maar in allen gevalle zich een spiegel, welken dan ook, van den inhoud des Evangelies voorstellen moet, terwijl de spreker kennelijk den spiegel, dien 't Evangelie zélf ons voorhoudt, bedoelt. Verder dunkt ons, dat z. betrekkelijk deze preek van 31 groote, compres gedrukte bladzijden zijn eigen vonnis geveld heeft, als hij ons in de voorrede meldt, dat ze ‘onder 't uitspreken eenigzins bekort werd.’ En - om al onze aanmerkingen op het formele zijner homiletische bijdrage nu maar in ééns af te handelen - wilde hij ons, blijkens de geheel afgedrukte gezangen, eene volledige godsdienstoefening aanbieden, dan hadden ook de gebeden, al moesten ze, uit het geheugen opgeschreven, eenige wijziging ondergaan, in geenen deele achtergehouden mogen worden. Bij de beurtzangen eindelijk, die hier worden opgegeven, is ons wederom de ondoenlijkheid gebleken, om de meesten onzer psalmen en gezangen tot dat einde af te deelen, zonder er disjecta membra van te maken: hoe zonderling immers, wanneer in Gez. iii:3 de Gemeente, die den lof des Vaders en des Geestes verheft, dien des Zoons (reg. 2) uitsluitend aan de vrouwen uit haar midden overlaat! Neen, begeert men in ernst voor onze Hervormde kerken het koorgezang terug - er is veel vóór, doch ook veel tégen te zeggen -, dan zij men bedacht op de invoering van liederen, die er door
hunne makers toe bestemd werden!
Eer wij overigens na dezen uitstap van den stijl der drie predikers afstappen, teekenen wij nog aan, dat de verhouding tusschen de beide Fransche heeren ons voorkomt ongeveer deze te zijn: s. spreekt Fransch, en b. is een Franschman. De ingewikkelde periodenbouw van den eerste, ja zijne gansche preekmanier, zijn zóó Hollandsch, dat de smaak van den