uitkomen, hoe de Heer r. zijn doel heeft meenen te bereiken. De overigen zijn op dezelfde leest geschoeid. Ieder voorstel geeft een jaartal, en zoo ver wij konden nagaan, heeft er geene herhaling plaats. Als de leerling dus de tweehonderd voorstellen eenmaal heeft doorgewerkt, heeft hij ieder jaartal eens moeten zoeken of zich herinneren. Wij weten nog zeer goed, dat de moeite om meermalen hetzelfde woord te moeten opzoeken een spoorslag is om het beter te onthouden. Doch wanneer zulk een woord zich maar eenmaal voordoet, gaat het weldra verloren, en zoo is het ook met getallen. Wanneer de leerling het rekenkunstige in de vraag verstaat, komt het er bij hem alleen op aan, om het aangeduide jaartal te weten. Om geene vergeefsche moeite te doen zal hij zijn best doen zeker te zijn van het jaar; maar dit eenmaal hebbende, is zijne hoofdgedachte bij de oplossing, en het jaartal is op den achtergrond geschoven, tenzij de vreemdsoortige combinatie van denkbeelden die uit den aard der zaak in sommige voorstellen wordt aangetroffen, hem nog eenige oogenblikken bezig houde. - Daarenboven is de omschrijving van het jaartal in de meeste gevallen oorzaak, dat de leerling eerst na herhaalde lezing de rekenkunstige vraag zal kunnen vatten; dit zou grootendeels ontweken zijn als het jaartal meer in het antwoord was opgenomen, en daar de leerlingen niet zelden bij hunne berekeningen bijzonder belang in het antwoord stellen, zoo zou hierdoor ook nog het voordeel verkregen zijn, dat de aandacht meer bepaald op het jaartal werd gevestigd. In dit geval kon zelfs het feit als antwoord direct bij de opgave zijn geplaatst. Om deze reden spijt het ons, dat de Heer r. niet meer vraagstukken in den geest van No. 11, 42, 45 en 84 van het 5o en 6 en 80 van het 6e honderdtal heeft geleverd.
Wat de rekenkunstige waarde der voorstellen betreft, deze is ons niet bijzonder in het oog gevallen. Het zijn vraagstukken over gewone onderwerpen der rekenkunde. Zij staan door elkander en kunnen dus in dit opzigt als eene geschikte herhaling aangemerkt worden.
Wij hebben bij het doorbladeren minder acht geslagen op de juistheid van jaartal en gebeurtenis. Dat Don pedro, Keizer van Brazilië, in 1826 Koning van Spanje werd (No. 74, 3e honderdtal), zal wel van Portugal moeten wezen; dat noach de uitvinder (?) van het tweetallig stelsel is, was ons onbekend. (No. 61, 2e honderdtal.)