en over het algemeen duidelijk uiteengezet, bij voorbeeld de leer der evenredigheden, den regel van drieën, vooral wat betreft de wijze van oplossing der vraagstukken. Het ware te wenschen, dat de onderwijzers hunne leerlingen wat meer gewenden om beredeneerde oplossingen der opgegeven rekenkunstige vraagstukken te geven, in den geest zoo als zij hier behandeld zijn. Het aantal opgeloste vraagstukken door hen te leveren mogt hierdoor kleiner worden, dit nadeel, als wij het zoo noemen mogen, wordt ruimschoots vergoed door het groote nut, dat de aangeprezen methode in het vervolg heeft. Niet minder uitvoerig is de gezelschaps-rekening, de zamengestelde en omgekeerde verhoudingen en de kettingregel behandeld. Somtijds zelfs wel wat al te veel als op zich zelf staande regels. Dit is ook het geval met de zoogenaamde koopmansberekeningen: hier stieten wij op de bepaling van het woord ‘wissel’, als zijnde de prijs dien een bankier neemt om geld van de eene naar de andere stad te verzenden of daar te doen ontvangen. De tegenwoordig bijna algemeen in gebruik zijnde manier, om door wissel den wisselbrief te verstaan, maakt eene nadere opheldering ten deze zeer gewenscht. De Ruiling of Mengeling, die eigenlijk meer in theorie dan in praktijk bestaat, wordt hier dan ook maar ter loops behandeld. Bij de worteltrekking zouden wij bij wat minder uitvoerigheid, wat meer grondigheid gewenscht hebben; dit was ook het geval bij de logarithmen. De toevoeging van 400 toepasselijke vraagstukken, die over het algemeen goed gekozen, doch soms wel wat uitvoerig zijn, verhoogen de waarde van het werk niet weinig. Wij hopen dat velen hunne krachten ook aan de oplossing van deze vragen zullen beproeven en wel door beredeneerde oplossingen te leveren, opdat die wijze van behandeling meer en meer algemeen worde, en in de plaats trede van het weinig nut aanbrengende sommen maken, niet zelden bestaande in het nederschrijven van eenige getallen in eene orde, die
minder het resultaat is van gezet denken, dan van een langdurig beproeven en zoeken, alleen gegrond op het antwoord, dat men hebben moet.
Wij eindigen onze aankondiging met den wensch, dat dit werkje bij de andere niet slechts eene plaats moge hebben in vele boekenkasten of kastjes, maar dat het dikwerf de eer mag hebben van opzettelijk nageslagen en met vlijt bestudeerd te worden.