geschieden, ze denken niet eens aan het arme hoofd van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat wel suiselen moet van al die aanvragen, voorstellen, projecten en aanbiedingen omtrent de spoorweg-quaestie. Toch mogen wij ze niet al te hard veroordeelen; de provinciën die al zoo lang bij een paar harer zusters hebben moeten achterstaan, mogen wel al hun best doen om het zoo lang gemiste te verkrijgen, en waarom zou Zeeland of Limburg langer willen wachten dan Groningen of Friesland? Onder de vele voorstellen omtrent deze zaak, verdient het bovengenoemde Verslag zeer in aanmerking te komen. Wij kunnen hier aankondigen, en minder beoordeelen, omdat de localiteiten ons grootendeels onbekend zijn, en onze kennis van zaken zich zoo verre niet uitstrekt, dat wij ons goed- of afkeuring van 's Heeren stieltjes werk zouden aanmatigen. Uit den zeer langen titel zal den lezer duidelijk zijn geworden op wier verzoek deze opmetingen gedaan zijn en daarvan het verslag geleverd is. Voor zoo ver wij zien kunnen, en oordeelen naar andere door ons gelezen schriften van dezen aard, is de arbeid van den Heer stieltjes zeer naauwkeurig, veelomvattend en die eens zaakkundigen. Wij kunnen hier alle berekeningen niet opgeven, maar willen toch in onze aankondiging opnemen het voorstel dat de Schrijver aan de in den titel vermelde gemeente-raden doet. Hij raadt hun aan:
1o. De keuze van het centraalpunt even beoosten het Joppe (tusschen Zutphen en Deventer).
2o. De rigting van Arnhem op Zutphen door Brummen en beoosten Billioen door 't Velperbroek.
3o. De rigting over den Snippeling, door de bestaande vestingwerken van Deventer, en verder steeds tusschen den IJsseldijk en Zandwetering op Zwolle en Kampen.
4o. De rigting oostwaarts langs Oolde, Laren, zoo kort mogelijk onder Goor op Enschedé, verder Z.O. van Oldenzaal verlengd naar de Poppe aan den Duikel, en van Enschedé naar Glanerbrug, in de veronderstelling van twee aansluitingen naar Duitschland.
5o. Het uitbreiden der steden Zutphen en Deventer, in verband met eene verbetering der vestingwerken.
6o. Het daarstellen van de noodige punten van overlading uit de groote bestaande of daar te stellen waterwegen te Dieren,