lief was, zoekt hoe langer hoe meer de goede gunst van charlotte's vader te winnen, iets wat hem vooral opperbest gelukt, als hij iets dat meer was dan een ‘faux pas’ van zijne zijde, op wall's rekening weet te schuiven, en dezen zoodanig uit des oversten hart te verdringen, dat zelfs op den oogenblik van diens benoeming tot officier, en wat meer zegt, van 't onverwacht sterven zijner moeder de grijsaard geen enkel woord voor zijn voormaligen lieveling over heeft. Charlotte echter blijft den armen geliefde, die van eene zware misdeed verdacht wordt, getrouw, en weigert ieder aanzoek van den Jonker met eene bewonderenswaardige standvastigheid, die haar loon vindt in de tijdige ontdekking der waarheid, en... gij begrijpt wat verder volgt, lieve lezeres!
Kant ge u eenvoudiger thema denken? Bitter alledaagsch, zegt ge misschien. Ja, alledaagsch, maar 't is door eene meesterhand aangegrepen, en met iedere bladzijde vergeet ge meer 't alledaagsche van die intrigue, om u geboeid te vinden door die menigte van schoone gedachten, van opmerkingen, die pleiten voor 't gezond verstand, voor 't helder hoofd en 't warme hart van den auteur. Gij gevoelt, dat het boek con amore geschreven is; brunings kan er niet lang over gewerkt hebben, want blijkbaar heeft het denkbeeld hem dusdanig geïnspireerd, dat de gedachten stellig ieder oogenblik de veder eenige regelen vooruit waren. Ref. weet niet wat in dezen roman 't meest te bewonderen; 't frissche, geniale, oorspronkelijke der behandeling, of de rijke denkbeelden, die als parelen met kwistige hand overal als in 't wilde gestrooid zijn. Gaarne schreef ik eenige bladzijden af, maar wanneer ik b.v. op bl. 29 begon, zou ik niet weten waar te eindigen, omdat ‘Nevel en Zonneschijn’ aan heerlijke, meesterlijk geschrevene bladzijden zoo rijk is.
Ik zou kunnen eindigen met meer te doen dan u de lezing aanbevelen, ik zou er u toe kunnen dringen met al de kracht die ik hoop te bezitten, waar er op aankomt om iemand omtrent het goede van eene zaak of persoon te overtuigen. Maar ik wil mij eens voorstellen, dat mij dit gelukt is, en dat ik een fijn en scherpzinnig criticus naast mij heb, die 't boekske digtslaat en mij ernstig afvraagt: ‘of ik er dan niet ééne aanmerking op heb?’
Om eerlijk te wezen moet ik ‘ja’ zeggen. Ik heb eene