wordt in het met veel warmte geschreven verhaal van de ‘Engelsche Dame’ zeer aanschouwelijk uiteengezet, ook met aanhalingen uit brieven en andere opstellen van channing zelven, waartoe, ofschoon het niet wordt vermeld, nog al veel gebruik is gemaakt van de Memoir of w.e. channing, door eenen neef van den voortreffelijken man, te Londen in 1848, in drie deelen, uitgegeven. Merkwaardig is in de aanhalingen uit channing's brieven onder anderen zijn oordeel over gebeurtenissen en verschijnselen des tijds, ook waar het later door de uitkomst niet is bewaarheid. Zoo meende hij b.v. eenigen tijd na de Julij-omwenteling, in het jaar 1832, ‘dat het Christendom niet in Frankrijk kan herleven onder één zijner oude vormen; het katholicismus, ja zelfs het protestantismus, zijn er voor altijd gevallen. In waarheid was dit laatste niet anders dan de bestrijder en tegenstander van het eerste, geheel eene godsdienst van bestrijding, ingesteld om de Kerk van Rome te bevechten. Van deze zijde heeft zij (het) veel goed gedaan; maar hare zending (zijne taak) is geeindigd; zij (het) is niet genoeg overeenkomstig de behoeften van den menschelijken geest’, enz. Het katholicismus voor altijd in Frankrijk gevallen! - de taak van het protestantisme als bestrijding van Rome voltooid! Wij zwijgen nu van de eenzijdige voorstelling, die in het Protestantisme niets ziet dan hetgeen Rome er in zegt te zien: een negatief afbreken. Het zou voor de regte beoordeeling van channing, en misschien ook voor die van den aangeduiden tijd zelven, niet onbelangrijk zijn, indien men te weten kon komen, of de voorstelling, die de Amerikaansche prediker zich van den staat der zaken in Frankrijk vormde, gegrond was op verkeerde berigten van over zee, dan wel op subjective opvatting in den beoordeelaar.
Dat de Eerw. swiers zijne taak goed heeft verrigt, behoeven wij naauwelijks te zeggen. De overzetting is goed; alleen komt ons de stijl op vele plaatsen wat ingewikkeld voor; en slechts zelden ontmoet men vlekjes als: ‘hare ingetogenheid en een buitengewoon gevoel van schaamte wierpen een sluijer over haar bevallig karakter.’ Voor ‘schaamte’ moet zeker gelezen worden: bedeesdheid, of verlegenheid (bladz. 169). Eenigzins twijfelachtig is ons de aanteekening van den Vertaler, bladz. 137: ‘Neen, geen schilderijen of