wij herkenden in dat fragmentarische stuk den schrijver van het ‘Paauwenveêrken’ niet! - De schets van c.e. van koetsveld, getiteld: ‘Een vak zonder naam,’ dwingt ons daaraan de twee eeretitels: eenvoudig en natuurlijk, toe te kennen. Toch reiken wij onder de proza-schrijvers den palm aan joh. c. zimmerman, voor zijne mededeeling over ‘Columbus’ (bij eene plaat). Nieuw en frisch van voorstelling, helder en eenvoudig van stijl, levert hij ons columbus, zooals wij dien zoo gaarne zien, en zoo zelden ontmoeten.
Als naar gewoonte wedijverden ook in dezen jaargang de dichters, om de overgebleven ruimte aan te vullen. Een zeer uitvoerig dichtstuk van p.a. de genestet, bij eene plaat, en getiteld: ‘Het haantje van den toren’, opent de rij. Ook c.g. withuys, wiens portret dit jaar in de Aurora prijkt, leverde een uitgebreid dichtstuk: ‘De Waan en de Hoop.’ Gebrek aan ruimte verbiedt ons van beiden de poëtische waarde na te gaan. Met ingenomenheid begroetten wij een nagelaten lettervrucht van onzen gevierden tollens; zijn ‘Geloofshaat’ getuigt op nieuw van zijn vromen zin en verdraagzame gezindheid. Wanneer wij nu nog melding maken van den Redacteur, die niet malsch hen veroordeelt, die het keizerlijke legaat hebben aangevraagd, in zijn warm gedicht: ‘de St. Helena Medaille’, en u vertellen, dat de Heer w.j. hofdijk een dragelijk bijschrift leverde bij het goed geslaagde portret van den Prins van Oranje, dan moeten wij eindigen en verder slechts de namen mededeelen van hen, wier bijdragen een plaatsje innemen: w.j. van zeggelen, j. van lennep - of liever, waarde lezer! koop het boekje, zoo niet voor u zelven, dan toch voor uwe goede vrouw of lieve dochter, en zie die namen en lees hunne stukjes.