Vooreerst geloof ik, dat de schrijver zich eene verkeerde voorstelling gevormd heeft van onze oude Rederijkers, wanneer hij ze afschildert als rondreizende troepen; dat waren zij niet, maar eene wel in verschillende steden en dorpen gevestigde corporatie, die met elkander door het doel, dat voor allen één was, in verband stonden. Die verschillende kamers kwamen wel te zamen, en het gebeurde ook wel dat de Rhetorijkers eener plaats in vreemde steden gastvoorstellingen gaven. Overigens is de rol, welke de schrijver hun laat spelen, vooral wat hunne handelingen tegen granvelle betreft, historisch juist.
De karakterschildering van dezen laatsten in het eerste verhaal berust grootendeels op de valsche hypothese, dat de kardinaal van zeer geringe afkomst was, een gevoelen zeer grondig wederlegd in de aanteekening op bl. 17 van 't eerste deel van j.w. te water's voortreffelijke Historie van het verbond der Nederlandsche Edelen. 't Mag echter den vreemden schrijver niet te kwalijk worden genomen, daar hij in dezen misslag de meeste historie-schrijvers tot voorgangers heeft, en zelfs strada, de lofredenaar van den door de Nederlanders zoo gehaten staatsman, verhaalt, dat diens grootvader een hoefsmid was. Nog al aardig is het, dat die verouderde vertelling waarschijnlijk berust op een verkeerd begrijpen van 't woord maréchal, dat strada als hoefsmid vertaalde, en waarvan thuanus een slotemaker maakte.
De landvoogdes, margaretha van Parma, is, geloof ik, in deze verhalen in een veel te gunstig licht geplaatst. Haar karakter en gedrag blijft altijd een moeijelijk probleem, en zeer verschillend is het oordeel dan ook over hare persoon, maar zooals zij ons hier wordt voorgesteld, is het waarlijk al te mooi. Men leze slechts de zeer uiteenloopende gevoelens omtrent hare houding tegenover den Kardinaal de granvelle; sommigen meenen, dat zij op zijne terugroeping aandrong, omdat het haar sedert lang verveeld had, hem zooveel aandeel in het bewind te moeten geven, anderen, dat zij bevreesd was in het misnoegen te zullen deelen, dat hij zich op den hals gehaald had, zoo zij hem langer de hand boven 't hoofd hield (strada), en wederom anderen, dat zij waarlijk begaan was met het gevaar, dat granvelle dreigde. In von horn's verhalen wordt haar gedrag aan zeer edele drijfveêren toegeschreven, iets waartoe de geschiedenis, naar ik meen, geen