Handboek der Algemeene Artsenijmiddelleer, of de leer der Artsenij- en Geneeswerking in ziekten, door Dr. J.F.H. Albers, Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Bonn, enz. Kampen, K. van Hulst. 1858. In 8vo. 355 bl.
Om eene dieper ingaande beschouwing van dit werk te leveren, dat van zuiver geneeskundigen aard is, daartoe schijnen mij de Vaderl. Letteroefeningen de plaats niet. Iets anders is het echter om de aandacht der geneeskunst-oefenaren te vestigen op den rijken inhoud van wetenschap en ervaring in dit boek meêgedeeld. De hoofdgedachten, die den Schr. daarbij voor den geest zweefden, vindt men reeds in zijne voorrede vermeld: ‘De algemeene artsenijmiddelleer, zooals de leer van de artsenijwerking ook wel genoemd wordt, is de schakel, die physiologie, therapie en speciële artsenijmiddelleer met elkaâr verbindt. Er is geen tak der geneeskunde, die de therapie meer voor elke empirische behandeling behoedt dan de op pathologischen grondslag berustende artsenijmiddelleer.’ Let wel, hoe de Schr. dien grondslag hersteld wil hebben, in plaats van den physiologischen of chemischen, dien men vruchteloos getracht heeft daarvoor in de plaats te zetten. ‘Het onderzoek van de artsenijwerking op gezonden geeft ons slechts een beeld van de verandering, die het middel in het organisme ondergaat, en welken invloed het in dezen toestand op het organisme uitoefent, eene kennis, die voorzeker van groot belang is, doch de aanwijzing voor het gebruik van artsenijen in ziekten niet in zich bevat, aangezien het leven een ander iets is in ziekten, dan in gezondheid, al openbaart het zich ook steeds volgens dezelfde wetten.’ En verder: ‘de artsenijwerking als geneeswerking kan alleen uit het leven, en wel uit