hoofd te mogen vereenigen. Wij zullen ons daarbij echter tot het opgeven van den hoofdinhoud moeten bepalen, terwijl wij meenen eene meer uitvoerige in bijzonderheden tredende beoordeeling aan de geneeskundige Tijdschriften te kunnen overlaten.
I. Ofschoon de ongenoemde schrijvers zeggen leeken in het vak te zijn, zoo meenen zij echter eene populaire schets, ter aanbeveling van de homoeopathische geneeskunst aan hunne mede-leeken te mogen en moeten aanbieden. Niettemin halen zij aan het einde van het voorberigt, een zestal hoogduitsche homoeopathische schrijvers aan, van wier werken zij hebben gebruik gemaakt. Dat het werkje grootendeels als eene compilatie uit deze zal moeten beschouwd worden, schijnt reeds te blijken uit de vele germanismen, die men er in aantreft, zoo als wisselkoorts, inwerkingen, kleinheid der gaven (van geneesmiddelen), verdichtingen, enz. - In het eerste hoofdstuk wordt de oorsprong en het grondbeginsel der homoeopathische geneeskunst behandeld; in het tweede en derde de enkelvoudigheid der homoeopathische middelen en de kleine giften, waarin ze toegediend worden; in het vierde de homoeopathische diëet; in het vijfde de homoeopathie voor reizigers en zeevarenden; in het zesde de homoeopathische behandeling der veeziekten; in het zevende het verschil tusschen de allopathische en homoeopathische behandeling, ten opzigte van de sterfteverhouding en van de verplegingskosten; in het achtste eindelijk, de tegenwoordige toestand der homoeopathie, met hare behoeften aan afzonderlijke leerstoelen, aan een homoeopathisch staats-examen, en aan het regt van zelfbereiding en kostelooze afgifte van geneesmiddelen.
II. De heer callenbach, een der weinige homoeopathische geneesheeren, die ons vaderland oplevert, beantwoordt de beide op den titel van zijn werkje gestelde vragen door aan te wijzen, dat de vaccine (die bij den mensch achtereenvolgens reeds vele generatiën doorloopen heeft) vermoedelijk verzwakt is, en dat daarom het voornaamste hulpmiddel gelegen is in de aanwending der echte aan de koe zelve ontleende pokstof. Ofschoon wij in beide opzigten in de meening van den schrijver deelen, moeten wij echter opmerken, dat het voor de regeneratie der koepokstof reeds toereikende is, om van tijd tot tijd eenige koeijen met vaccinestof in te enten en zóó eene nieuwe, blijkens de ervaring, veel krachtiger inëntings-stof te verkrijgen, gelijk