| |
| |
| |
't Was maar een boer. - Authentieke levensschets van Vincenz Priesznitz, naar het oorspronkelijke Hoogduitsch van Dr. J.C.M. Selinger, Directeur der K.K. Academie voor Oostersche talen te Weenen, enz. enz., voor zijne landgenoten omgewerkt door een Nederlander. Met portret en facsimilé. Amsterdam, bij J.C. Loman, Jr. 1858. In kl. 8vo. XVI en 193 bl. f : - 90.
Den langen titel hebben we in zijn geheel overgenomen, omdat hij op zich zelf reeds een element van beoordeeling van het werkje aan de hand geeft. Een Doctor in de letteren, zooals 's mans bijgevoegde titulatuur doet vermoeden, laat zich op den Gräfenberg door gepaste beweging in de vrije lucht, ondersteund door baden en geregelde diëet genezen - zooals in het werkje vermeld wordt - van de kwaal waarvan hij in zijne bedompte studeercel de kiemen opgedaan had, en neemt daaruit gelegenheid om den man - het natuurkind - dat hem tot de natuur terugbragt, ten hemel te verheffen. En een Nederlander, dien wij vermoeden zouden, dat geen vreemdeling is in de geneeskundige wetenschap, (maar dàn begrijpen we niet zijne verklaring van epidemisch door overgeërfd) wil dat lofschrift bij zijne landgenooten bekend doen worden, ten einde ook ons gelukkig te maken met den ‘vollen middag’ van de zon der hydrotherapeutische genade, die ‘reeds lang in het buitenland aangebroken is.’ De Vert. twijfelt ‘toch geenszins aan de mogelijkheid van middagluister - althans voor den ziende.’ Maar Ref. vreest dat die middag, die luisterperiode van de watergeneeskunde hier te lande nog lang niet zal aanbreken. En toch schijnt het niet dááraan te haperen, dat men hier niet genoeg ziende is, alias niet genoeg met een nieuwigheidje op heeft, getuige klopgeesterij (absit invidia dicto) en tafeldans, somnambulismus en biologie en dergelijke fraaijigheden meer. Of anders misschien reeds het morgenrood voor dien gewenschten middagluister in Rotterdam gloort, waar twee homoeöpathen hunne behoeftige stadgenooten gratis helpen, en misschien, als we wèl onderrigt zijn, weldra een derde als homoeöpaath uit den dop zal treden, na zich ontdaan te hebben van het slijk der ouderwetsche geneeskunde, dat hij door heeft moeten kruipen - de
tijd zal het leeren. Maar zooals gezegd; tegenwoordig zullen de meesten onzer landgenooten nog
| |
| |
op het bloote denkbeeld van koud water eene rilling krijgen, en dat terwijl wij van alle kanten bijna in het water zitten en in ieder geval voor een deel beneden het niveau van het groote water leven. Weinigen, zeer weinigen zullen plan hebben, om zich door water te laten genezen, die enkelen uitgezonderd, die tot het water hunne toevlugt nemen, als het uiterste redmiddel uit een toestand waarin zij niet langer wenschen te leven. En zelfs deze nemen - wanneer zij door omstandigheden van hun wil onafhankelijk verhinderd worden van hun geneesmiddel tot het uiterste of tot de verlangde uitwerking gebruik te maken - zelden tot het vroeger gebezigde middel weder hun toevlugt, wanneer de vroegere toestand, of een dergelijke die hen het eerst tot het besluit bragt, terugkeert. Zoo schijnt het ten minste hier te lande te zijn. Misschien dat het anders is, waar de zon der watergeneeskunde in vollen luister schijnt.
Zou de Vert. dat niet eens willen onderzoeken en statistieke opgaven daarover willen mededeelen, natuurlijk met vermelding van den meerderen of minderen rijkdom van water in de omgeving van de plaatsen, die hem zijne cijfers leveren? Dat onderzoek zou misschien meer belangrijke uitkomsten kunnen opleveren, dan a priori te verwachten is.
Wat nu den inhoud van het werkje betreft, dat eene doorgaande vergoding behelst van priessnitz' persoonlijkheid zoowel als van zijn inborst en bekwaamheden, en eene hoogdravende verheffing van priessnitz' geneeswijze - interessant is vooral de vermelding van den oorsprong der methode. Met priessnitz' eigene woorden wordt die oorsprong medegedeeld, en men kan er ten minste uit zien, dat men ook zonder logica tot groote resultaten, tot vermaardheid komen kan. Misschien is het evenwel daartoe een vereischte, om ‘maar een boer’ te zijn. Als proefje van 's mans kennis van de natuur en zijne geniale toepassing daarvan deelen we die woorden over den oorsprong zijner methode hier mede. ‘Het werd mij al spoedig duidelijk, dat in het water levenwekkende en versterkende krachten aanwezig moesten [sic!] zijn; [en wel waarom?] daar verdorrende planten en dorstige dieren als herleefden wanneer zij de noodige hoeveelheid water ontvingen.’ De wijze van toepassing van het koude water was nu in het eerst deze, dat daarbij eene spons gebruikt werd. Bijzondere omstandigheden gaven
| |
| |
aanleiding tot verruiming van priessnitz' kennis van de natuur. De wonderkuren die hij namelijk verrigtte, werden aan hekserij toegeschreven, en het gebruik van de beheksende of behekste spons aan den wonderdoctor verboden [getuigt 't wel, even als het wonder te Lourdes, voor den staat van ontwikkeling onder het volk, waaronder zoo iets plaats kan hebben?]. Maar priessnitz liet zich hierdoor niet afschrikken en gebruikte voortaan bij zijne wrijvingen en wasschingen de vlakke hand, omdat, zegt hij, ‘men mij die moeijelijk afnemen of wel het bezigen er van verbieden kon. Tot mijne eigene verwondering rigtte ik er echter meer mede uit dan vroeger met de spons en zag later in, dat de oorzaak van dit verschijnsel daarin lag dat nu leven op leven werkte.’ Wie die verklaring maar duidelijk vindt! Zoo goed als van eenig middeleeuwsch geleerd betoog, kan men hierop toepassen de woorden van göthe: ‘- eben wo Begriffe fehlen, da stellt ein Wort zur rechten Zeit sich ein.’ Toch had pr. die vernuftige ontdekking niet aan middeleeuwsche folianten te danken, want op bl. 60 vermeldt de Schr. zelf: ‘Met eenzijdig abstracte geleerdheid was priessnitz weinig ingenomen en schatte dat veel weten zóó gering, dat hij daarin wel eens te ver ging.’ Eenige bladzijden te voren leest men van een paar boeken, die aan pr. te leen gegeven werden, om zich daaruit een wetenschappelijk vernis te geven. Of hij ze gelezen heeft, en zoo ja - beleefdheidshalve, of wel om met den inhoud bekend te worden, blijkt niet; wel dat hij zich later maar niet meer met studie ophield, ‘om zich niet van den weg af te laten brengen.’ Bij zoo iemand is het niet te verwonderen, wat bl. 105 medegedeeld wordt: ‘in alledaagsche verschijnselen - vond pr. uitingen van verborgene
krachten.’ De wetenschap der natuur heeft anders juist omgekeerd het streven, om alle krachten wier uitingen zij waarneemt, zooveel mogelijk tot ééne terug te brengen. Dat iemand als pr. ook al niet veel op heeft met vaccinatie, wat wonder? zelfs dat hij deze kunstverrigting noemt ‘eene roekelooze greep in de heilzame natuurlijke verrigtingen van het organisme’, behoeft ons niet te bevreemden. Of het hem misschien anders had kunnen stemmen ten aanzien van de waarde der vaccinatie, dat zij ook bij de Toearegs in de groote woestijn van Noordelijk Afrika gebruikelijk is, zooals de beroemde reiziger Dr. barth meêdeelt, en wel zonder dat het ergens uit blijkt,
| |
| |
dat ze haar onmiddellijk of langs een omweg van de Europeanen zouden overgenomen hebben? Maar de man las niet, en kwam niet van zijn Gräfenberg af; hij wist dus ook niet, dat in de vorige eeuw het aanzienlijkste sterftecijfer in Europa door de pokken geleverd werd, dat dit getal na de invoering der vaccinatie zeer verminderd is, en te naauwernood meer in aanmerking komt. Verder dat onbeschaafde volksstammen, wien de smetstof der pokken meêgedeeld is, daardoor verschrikkelijk geteisterd worden, zoodat zelfs ter wille van eigen lijfsbehoud en om het welzijn van den stam, de aangetasten aan hun lot overgelaten worden en de stam verder trekt. Dat de man overigens vertrouwen genoeg had op koud water en op zijne kunst, wordt door meer dan één voorbeeld gestaafd, waaruit blijkt, dat hij zoowel bij gezondheid als bij ziekte zijne methode op zich en de zijnen toepaste. Somtijds zal daarbij ook wel de noodige overdrijving plaats gevonden hebben, b.v. bl. 45, waar van eene scharlakenkoorts gesproken wordt, die binnen eene week genezen geweest zou zijn. Maar niets wordt er bijgevoegd, waaruit men kan opmaken, dat de ziekte in haar waren aard herkend en bij haar juisten naam genoemd is, zoodat men wel regt heeft, om de verzekering van niet-geneeskundigen ten minste te wantrouwen. En dit te meer omdat twee bladzijden verder meêgedeeld wordt de geschiedenis van een ongeval, dat pr. overkwam. Hij stootte namelijk zijn voet, en wel moet het erg aangekomen zijn, ten minste hij zet daarop: ‘als het morgen niet beter is, moet ik morgen sterven.’ Nu was het den volgenden dag beter, ergo pr. had zich zelven door zijne behandeling van den dood gered. Ref. zou echter op dit geval eer het spreekwoord toegepast willen zien: beter hard geblazen dan den mond gebrand.
Uit dit alles kan blijken hoe ongeschikt een lofredenaar priessnitz in Dr. selinger gevonden heeft. Alleen een geneeskundige is in staat om priessnitz en zijne methode te beoordeelen, en kan er zich voor wachten om voor eene soort van goddelijke ingeving te houden, wat eigenlijk alleen den naam verdient van brutalen onzin. ‘'t Was maar een boer’, zal men misschien den titel willen nazeggen, en dan zou ik gaarne antwoorden: ‘'t is waar, van een exemplaar van dat geslacht, zoo als men het in Boheme verwachten kan, zegt het zeker al veel, zóó geweest te zijn. Maar de spreekwijs gelijkt veel
| |
| |
op eene, die deze of gene soms op zich zelven toepast (en dat wil blijkbaar de Schr. of de Vertaler er meê): ‘ik ben maar een arm of een eenvoudig mensch’ of dergelijke, en men behoeft niet veel menschenkennis te hebben, om dezulken te herkennen voor Diogenessen in hunne soort, door wier gescheurde kleêren de hoogmoed heen komt zien.
Niemand meene overigens dat Ref. bij dezen heeft willen uitvaren tegen de hydrotherapie, of dat hij goedvindt den blijkbaren afkeer hier te lande van het koude water. Maar een werkje als dit is eene kwakzalverachtige aanprijzing van de watergeneeskunde, geheel buiten de wetenschap staande, terwijl deze daarentegen door grondig en gezet onderzoek meer en meer tracht bekend te worden met de bruikbaarheid van het water als inwendig niet minder dan als uitwendig geneesmiddel. Ook van den Vertaler, van wien we het als waarschijnlijk aangenomen hebben, dat hij geneeskundige is, mag gezegd worden, dat hij zich niet op het tegenwoordige standpunt der geneeskunde geplaatst heeft, dat hij dat standpunt niet begrijpt, en de vooruitzigten, de wenschen van die wetenschap niet kent. Hare wenschen immers zijn, zich hoe langer zoo meer op te lossen in hygiène of gezondheidsleer, en haar tegenwoordig standpunt is niet zoodanig, dat men haar tegenover homoeöpathie, allopathie noemen mag. Want weinig minder onzinnig dan de leer van similia similibus zou zijn de strenge toepassing van de leer contraria contrariis; maar geen niet-homoeöpaath zal die leer aanhangen. Alleen aan de ondervinding komt bij het behandelen van zieken de laatste stem toe, en het rationaliseren in de therapie, de proeven op het gezonde ligchaam, om daaruit te besluiten tot geneeswerking op het zieke ligchaam, hebben zóó weinig opgeleverd, dat ten minste twee van de voornaamste geleerden, die zich bijzonder met dezen tak van de geneeskundige wetenschap bezig gehouden hebben (Prof. albers en Prof. clarus), tot het besluit gekomen zijn, dat proeven met geneesmiddelen op het gezonde ligchaam geene waarde hebben, dan alleen tot opheldering van de reeds te voren bekende, door de ondervinding bewezen geneeswerking bij ziekten. Daardoor wordt tevens de onderste grondsteen van de homoeöpathie voor ten
eenenmale onbruikbaar verklaard, en het gebouw van vermeend weten, op dien grondsteen opgetrokken, mist daarmede allen waarborg van duurzaamheid.
| |
| |
Waarlijk, wanneer de Vert. zich ten doel gesteld heeft, de watergeneeskunde hier te lande ingang te doen vinden - 't zij dan dat dit geschiede om de zaak zelve, of uit menschlievendheid, of om welke andere reden ook - hij zal zijn doel op die wijze bezwaarlijk bereiken. Non tali auxilio, nec defensoribus istis! Van een Doctor in de letteren was eene dergelijke onhandige verdediging eer te wachten; maar dat zoo'n prul nog een vertaler vindt! Waarom geene populaire (maar niet onwetenschappelijke) schets van watergeneeskunde geleverd, gelijk men in den laatsten tijd wel wanhopiger rigtingen in de ‘After’-geneeskunst met talent verdedigd heeft gezien? Met name heeft Ref. hier het oog op de verdediging van de Homoeopathie door n.n., den lijfarts van den aartshertog johan van Oostenrijk, en op de verdediging van het zich noemend dierlijk magnetismus door Dr. wilh. wurm, assistent-geneesheer in München. (Wat er is van de werkjes over het laatstgenoemde onderwerp, onlangs ten onzent bij h.j. van kesteren uitgekomen, is Ref. nog onbekend.) Eene dergelijke behandeling van het onderwerp, die, zooals gezegd, niet zooveel talent vereischt zou hebben, als die der beide pas genoemde wanhopige rigtingen, zou de zaak van de hydrotherapie meer bevorderd hebben, dan de vertaling van dit werkje, of de geraaktheid, waarmeê de aanmerkingen beantwoord (?) zijn, die Dr. h.j.b. in den Tijdspiegel bij de aankondiging van dit zelfde werkje maakte.
Ref. eindigt met de woorden, ontleend aan eene rede door den beroemden Prof. rokitansky gehouden in de zitting der K. Akademie van Wetenschappen te Weenen, den 31sten Mei des vorigen jaars:
‘Zooals de geneeskunde heden ten dage is, liggen de grondslagen van haar pogen, zelfs in sommige bijzonderheden, voor het verlichte publiek open en bloot, en mag zij op het onbeperkte vertrouwen daarvan aanspraak maken. - Hare geheimen zijn geene andere, dan de diepten van de echte wetenschap, die zich van mysticismus en autoriteitsgeloof vrij gemaakt heeft en aan anderen meêgedeeld kan worden; de middelen waarmede zij werkt, zijn aan de natuur ontleend en aan die wetenschap getoetst. Ook bouwt zij heden ten dage geen zoogenaamde systemen, noch in de theorie, noch in de praktijk. Wat thans nog systeem genoemd wordt, zijn alleen bijzondere,
| |
| |
eenzijdige meeningen en handelwijzen op een beperkt gebied, die op onevenredige ontwikkeling van den een of anderen tak van wetenschap, of wel op de eene of andere op zich zelve staande ontdekking berusten. Over hunne waarde is het voldoende om dit op te merken: Hoe meer hunne aanhangers ze bij uitsluiting als geneesmethoden in praktijk brengen, des te meer hebben zij er behoefte aan om op sluwe wijze, door alles behalve wetenschappelijke gronden geleid, de voorwerpen uit te kiezen, waarop zij hunne kunst zullen uitoefenen, even als de oud-Grieksche tempelgeneeskunde in het belang van de Godheid, van wie de genezing gevraagd werd, de levensgevaarlijke zieken onder het eene of andere voorwendsel verwijderde.’
Met deze woorden van den grooten meester der ziektekundige ontleedkunde besluit Ref. dit verslag, dat sine ira, sine studio geschreven werd, en wacht hij bedaard het Quos ego van de andere partij af.
Dr. a.s.
|
|