het Woord alleen; al het overige is slechts een voorbijgaande schijn: ‘Uw Woord, o God, bestaat in eeuwigheid! Die aan het Woord vasthoudt, zal met het Woord bestaan, die het weêrstaat zal beschaamd worden. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Uw Woord zal geenszins voorbijgaan.’
Omtrent de vierde rede alleen eene enkele opmerking. In het begin daarvan lezen wij: ‘hebt gij in het verhaal van den Evangelist niet een van die woorden opgemerkt, waardoor het blijkbaar is, dat de Heilige Geest zijne pen heeft bestuurd: Als er een welgelegen dag gekomen was?’ - Staat hierbij met uwe gedachten een oogenblik stil. Wat moet dat beteekenen, dat de Heilige Geest de pen van den Evangelist heeft bestuurd? Hebben wij hier de leer der werktuigelijke ingeving voor ons, waarbij de evangelisten als lijdelijk worden gedacht en hunne schriften eigenlijk door den heiligen geest worden te boek gesteld? De woorden zouden het u doen vermoeden, indien gij monod niet beter kendet, en onder anderen in zijn paulus met vreugd hadt ontdekt, dat hij boven zulk eene mechanische inspiratie-leer verheven is. Waartoe dan dergelijke uitdrukkingen, die in den mond van monod niet meer dan holle klanken zijn? Ja! waren zij dit nog slechts alleen, maar wanneer mannen als monod en zijne geestverwanten zich op zulk eene wijze uitdrukken, dan geven zij aanleiding, dat de oude dwaling voortdure en met hun gezag op nieuw het licht der kennis onder de koornmaat worde geplaatst. Mogt reine liefde tot de waarheid toch allen, die de waarheid kennen, tevens dringen om haar rond en vrij uit te spreken, en haar niet onder den mantel der regtzinnigheid te verbergen, al moet dat dan ook geschieden ten koste van een weinig menschenlof.
Wij vestigen ten slotte nog de aandacht op de laatste rede: God is liefde. Vooral het begin is verrassend. In eene kleine stad van Italië, onder een stroom van lava bedolven, wordt een handschrift ontdekt, een handschrift van den eersten brief van joannes. Het wordt ontrold en de bijna uitgewischte woorden komen door allerlei kunstmiddelen allengs aan het licht. Men is genaderd tot hoofdst. 4 vs. 8. De woorden God is - zijn ontcijferd; en nu weet men niet, wat er volgen zal; tot eindelijk het woord liefde zigtbaar wordt. Maar eer monod dit laatste mededeelt, schetst hij de onzekerheid, de spanning, de vragen, die er oprijzen in aller gemoed, met zoo