Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 774]
| |
en zich verwaardigd heeft die geheimen der toekomst in eene eenvoudige brochure, l'Angleterre et la Russie, te openbaren: ‘Het uur van den val van Engeland is door het noodlot reeds aangewezen op de wijzerplaat van Europa's koninkrijken. Dit is eene waarheid, die hoe weinig nieuw ook, daarom niet minder waar is. Alvorens het laatste jaar van deze eeuw voleindigd zal zijn, zal de heerscheres der Oceanen (Engeland) weder tot het peil van Holland zijn teruggezonken.’ - En welke is nu de verklaring, waardoor deze eenvoudige waarheid binnen het bereik van ons beperkt verstand wordt gebragt? Luistert met aandacht. Spoorweg is het woord, dat de oplossing geeft van het raadsel. Kent ge Calais? kent gij ook de Oostkaap bij Straat Behring? - Weldra zullen deze twee punten door een spoorweg verbonden zijn. Gij denkt aan een dijk door den Atlanticus; maar gij zoekt te ver, wat immers voor de hand ligt. Over land zal de weg loopen: Parijs, Constantinopel, Bassora, Bombay, Canton en Pekin zijn de hoofdstations voor de sneltreinen. Als die weg - die zeker niet zoo veel wrijven en kijven zal kosten als onze, thans gelukkige, Noorderspoorweg - gereed zijn zal, dan zal Engeland dood zijn. Weenende zal het den oceaan in zijne ongenade volgen. ‘Wanneer de locomotief het schip onttroond zal hebben, en de Aarde den Oceaan verdrongen; wanneer Engeland gedwongen zal zijn om in de haven van Calais demoedig zijne reizigers en koopwaren aan te voeren, om door Europa, Indië en China tot naar Straat Behring te worden gebragt - wat heeft het dan aan zijne schepen, matrozen en havens?’ En-zoo-voort. En zoo spreekt, schijnbaar althans in vollen ernst, een man van vrij wat naam in het groote gilde van Fransche publicisten. Droombeelden, zooals een eenvoudig Hollander wel eens bij het hoekje van den haard kan droomen, maar die hij zich niet zou vermeten in druk uit te geven. Toch heeft zulk dronken spel eener opgewonden verbeelding eene zekere beteekenis. Het getuigt vooreerst van den ingewortelden naijver, die altijd bestaat tusschen deze thans zoo innig verbonden volkeren, die tegenwoordig zoo goedmoedig en eensgezind tegen Chinezen of anderen de bommen afzenden, die zij vroeger met elkander zouden gewisseld hebben. Maar ook spreekt er uit een onbepaald bewustzijn van de wijze, waarop beschaafde volken elkander moeten beoorlogen. Een paar naijverige knapen koelen hun gemoed met welgemeende | |
[pagina 775]
| |
vuistslagen; volwassenen doen hetzelfde door elkaâr afbreuk te doen in naam, in crediet, in zaken. Lodewijk XIV dacht slechts om uniformen en diplomatische coalities, als hij Engelschman en Hollander - toen nog in één adem te noemen - hunne rijkdommen benijdde, en willem III zocht zijn grootsten roem, om op dat veld den Jupiter van Europa's vorsten te overtreffen. Maar de volkeren der negentiende eeuw, naderende althans tot volwassenheid, bevechten elkander met beetwortelsuiker- en katoenfabrieken, met Suëz-kanalen en telegraaflijnen door Azië of door den Atlanticus, met spoorwegen naar Euphraat en Indus, of zelfs langs der Chinezen staarten, - hetzij dat ze werkelijk tot stand komen, of dat men er slechts van droomt. |
|