| |
Louis Veuillot.
Aan niemand der lezers van dit tijdschrift is zeker de naam onbekend, dien zij hierboven lezen. Immers men kan bijna geen dagblad in handen nemen, of men vindt daarin uittreksels uit artikelen in l'Univers door den hoofdredacteur geplaatst. En hoe uiteenloopend de zaken zijn, die daarin besproken worden, altijd herkent men terstond aan vorm en inhoud de taal van den strijdlustigen kampvechter voor het Ultramontanisme, den fanatieken bestrijder van alle vrijheid, alle verlichting en vooruitgang, die het oppergezag der Roomsch-Katholieke Kerk schijnen te bedreigen. Somtijds zou men, lettende op de stellingen en denkbeelden door veuillot verkondigd, geneigd worden om te vragen: of de schrijver wel weet wat hij zegt? of hij wel handelt te goeder trouw, en niet misschien zijne scherpe, geoefende pen bezigt tot de verspreiding van gevoelens, die hem persoonlijk vreemd zijn? Maar zoodra men de uitdrukkingen zelve beschouwt, waarin die gevoelens worden voorgedragen, moet elke twijfeling verdwijnen. Wie met zooveel hartstogt spreekt, niet voor een oogenblik, maar voortdurend, zoo weinig zich bekommert om billijkheid, om betamelijkheid, om waarheid zelfs, die moet zich wel bewust zijn van het oogmerk waartoe zijne taal leiden moet, die zal uit de innige overtuiging van de waarde der zaak voor welke hij kampt, alleen de onontbeerlijke geestdrift en den telkens frisschen moed kunnen putten om voort te gaan op het ingeslagen pad. Hoe men over den man oordeele, altijd zal men veuillot moeten tellen onder de merkwaardige personen van onzen tijd. Zoowel om zijne persoonlijke eigenschappen, als om de rol die hij speelt, en den invloed dien hij zich heeft verworven, verdient hij onze aandachtige beschouwing.
Naar aanleiding van een opstel in een Duitsch maandwerk willen wij hier het een en ander meêdeelen uit de geschiedenis en de werkzaamheid van dezen zonderlingen man.
| |
| |
Louis veuillot werd geboren in 1809 te Beaumont, een stadje niet ver van Orleans. Zijn vader was een arme kuiper, die zich genoodzaakt zag eenige jaren later zijne woonplaats te verlaten, om elders de middelen te zoeken ter voorziening in de behoeften van zijn gezin. Hij trok naar Parijs met de zijnen, was daar eenigen tijd portier, doch vond eindelijk meer voordeelige bezigheden; terwijl ook zijne vrouw de inkomsten deed vermeerderen, toen zij een herberg had geopend. Behalve louis hadden de kuiper en zijne echtgenoot nog drie kinderen, een zoon: eugène, en twee dochters: annette en louise. Aan de opvoeding werd niet veel zorg besteed. Louis zelf verhaalt daaromtrent in een geschrift: ‘Rome et Lorette’ getiteld, waarin hij een deel van zijn eigen levensloop heeft geschilderd: ‘Onze ouders zeiden ons niet anders als: gewent u aan het gebrek, gij zult genoeg hebben. Maar geen woord van God! Tot schande van mijnen tijd, niet om hen te smaden, zeg ik het: zij wisten niets van God.’ - In het ouderlijk huis heeft hij dus zijn godsdienst-ijver niet opgedaan.
Onder zulke omstandigheden kan natuurlijk de jeugd niet het tijdperk van onbezorgde vrolijkheid en kinderlijk geluk zijn, waarvan zij den naam pleegt te dragen. Bovendien gevoelde louis zich in de herberg niet op zijne plaats. Reeds als kind openbaarde hij trotschheid en prikkelbare ligtgeraaktheid. Daar hij door de pokken vreeselijk geschonden was, moest de laatste eigenschap hem vele kwellingen bereiden. Halsstarrig weigerde hij het handwerk zijns vaders te leeren, en daar hij ook in de huishouding geen nut deed, werd hij eindelijk als schrijver bij een deurwaarder besteld. Intusschen bepaalde zich het onderwijs dat hij ontvangen had tot een weinig rekenen en schrijven. Doch als uit instinct oefende hij zich in de weinige vrije uren, waarover hij te beschikken had, voor zijne toekomstige loopbaan als journalist door veel te lezen en opstellen over allerlei onderwerpen te vervaardigen. Door de natuur met een goeden aanleg bedeeld, verkreeg hij weldra vaardigheid en gemakkelijkheid in het uitdrukken zijner gedachten. Eenige zijner proeven werden getoond aan eenen begunstiger der familie, olivier fulgence, die daarin de sporen van talent erkende, zich het lot van den jongeling aantrok en hem naar Rouaan zond, waar hij mede werkzaam zou zijn aan de ‘Echo de la Seine-Inférieue.’ Dit geschiedde
| |
| |
in 1831. Weldra hadden zijne artikelen, 't zij door de bijtende kritiek, 't zij door de ruwe, brutale polemiek, zijn naam bekend gemaakt. Meermalen werd hij gedwongen zijne smaadredenen of aantijgingen te bevestigen met den degen, maar hij vreesde voor geene uitdaging. Niet lang daarna kwam het blad in andere handen en verkreeg den titel: ‘Echo de Rouen’, doch veuillot bleef medewerker voor de plaatselijke aangelegenheden, en had nu edmond texier, den lateren redacteur van ‘Le Siècle’, en den romanschrijver gonzalès tot collega's.
Zijne levenswijze in deze dagen was ver van onberispelijk, en onder de vrienden met wie hij meermalen feestvierde en drinkpartijen aanlegde, stond hij bekend als een onderhoudend dischgenoot, die een onuitputtelijken voorraad van liederen en verhalen had. Van welke soort die vruchten zijner verbeelding of van zijn geheugen waren, kan men opmaken uit de gelegenheid, bij welke zij te berde kwamen.
In 1833 vertrok hij naar Perigueux en werd belast met de redactie van een ministeriëel blad: ‘Le Mémorial de la Dordogne’. Van zijne hand verschenen in dit blad eenige onzedelijke geschiedenissen, die vooral de aandacht opwekten en belangstelling vonden, omdat zij meestal steunden op gebeurde zaken en behoorden tot de ‘Chronique scandaleuse’ van Perigueux. Natuurlijk berokkende hij zich hierdoor vele onaangenaamheden en verwekte een aantal vijanden tegen zich. Doch ter vergoeding wist hij de gunst te verwerven van den generaal bugeaud, dien hij verdedigde tegen de beschimpingen der legitimisten. Bugeaud toonde zich erkentelijk en nam in 1834 veuillot met zich naar Algerië. Daar bleef hij twee jaren en verzamelde de stof voor zijne ‘Impressions de voyage en Algérie’. Na zijne terugkomst werd hij op aanbeveling van bugeaud aangesteld tot redacteur van de ‘Charte de 1830’; doch dit blad ging weldra te niet; daarop werd hij mederedacteur van ‘La Paix’; maar geraakte spoedig in oneenigheid met zijn ambtgenoot toussenel en liet de betrekking varen.
Omstreeks dezen tijd openbaarden zich de voorteekenen van louis veuillot's bekeering. Een man met zoo onmiskenbare talenten, zoo heftig van karakter, kon niet zoo ligtzinnig voortleven; hij moest er eenmaal toe komen om tot zich zelven in te keeren. Op treffende wijze heeft hij zelf den strijd
| |
| |
geschilderd, die toen in zijn binnenste woelde. Nu eens voortgesleept door den bruisenden stroom der hartstogten, dan gekweld door een gevoel van walging, van onvoldaanheid en ontevredenheid, besefte hij met smart de nietigheid van zijn bestaan. Hij gevoelde zijne zedelijke en intellectueele zwakheid, zijne behoefte aan ondersteuning, en besloot die kracht en dien steun te zoeken in de Kerk. ‘Gewis,’ zegt hij, ‘God heeft mij gered. In de diepte des afgronds heeft Hij mij gegrepen en mij in zijne armen opgeheven. Ik was niet meer in staat mij zelven te redden.’
In Maart 1838 reisde veuillot naar Rome, hij nam deel aan de hooge kerkelijke feesten van de lijdensweek, en ten volle bekeerd kwam hij in Parijs terug. Maar hij was daarmeê nog geen nieuw mensch geworden, zijne natuur was niet veranderd: hij bleef journalist en kampvechter. Alleen was hij veranderd van terrein en van vaandel, zijne wapens, zijne manier van krijgvoeren bleef dezelfde; dezelfde hartstogtelijke stijl, dezelfde menigte van schimp- en scheldwoorden bleven hem kenmerken; geen spoor van Christelijke zachtmoedigheid of ootmoed is er te ontdekken in zijne geschriften. Maar hij had nu een bepaald doel voor zijn streven; sedert dien tijd heeft hij het nimmer meer uit het oog verloren, dat te bereiken of ten minste steeds te naderen is de taak zijns levens. Vraagt men wat hij zich dan eigenlijk voorstelt? men zou in het kort mogen antwoorden: de vernietiging der Gallikaansche Kerk en hare vrijheden; en vernietiging ook van alle vrijheid en alle instellingen die de uitbreiding en vestiging van de pauselijke heerschappij belemmeren. - Zoodra hij in de redactie van ‘l'Univers’ was gekomen, moest dit blad dienen om zijne wenschen te verwezenlijken.
Hij begon met eene vrij heftige polemiek voor de vrijheid van onderwijs, zoo als hij die verstond; en zijne taal trok de aandacht van montalembert, den aanvoerder der Ultramontanen. Een tijdlang scheen het als zouden beide mannen zich bij elkander aansluiten en hunne krachten ten behoeve derzelfde partij vereenigen, doch de verbindtenis kon niet duurzaam zijn. De grofheid en brutaliteit van veuillot kwetsten den beschaafden, aristocratischen graaf te zeer; hij kon met zulk een man niet in harmonie leven. In het staatkundige verandert hij telkens van meeningen en gevoelens, hij aanbidt
| |
| |
elke nieuw oprijzende zon en huldigt ieder gouvernement, zoolang dat noodig schijnt voor de bevordering zijner plannen. Hij is consequent alleen in zijne zelfzucht. Tot 1848 was hij Orleanist, zoodra de Februarij-revolutie uitbrak verliet hij de partij, die hem tot hiertoe had ondersteund en werd democraat; napoleon III besteeg den troon en veuillot is Buonapartist. Alleen in datgene wat de godsdienst of liever de Kerk en hare aangelegenheden betreft is hij getrouw en altijd dezelfde; al wat daarbuiten omgaat kan voor hem niet dan ondergeschikt belang hebben. Ten behoeve van de Kerk eischt hij de wederinvoering van de inquisitie en andere middeleeuwsche instellingen, ja, werpt hij zich zelven op tot scheidsregter over kerkelijke zaken.
Polemiek is de sterkte van louis veuillot; voor den strijd leeft hij. Natuurlijk staat hij in vijandschap met alle menschen en rigtingen, die niet deelen in zijne meeningen. Niet enkel de Protestanten en de Liberalen zijn zijne verklaarde vijanden, niet enkel in dagbladen als ‘le Siècle’ en ‘le Journal des Débats’ erkent hij zijne tegenpartij; ook Katholieke bladen en bekende voorstanders van het Katholicisme, als montalembert en falloux, staan bloot voor zijne aanvallen. Op treffende wijze heeft victor hugo hem en zijn werk geteekend: ‘Daar zat de barrevoeter in zijn dakkamertje te peinzen, en als hij bemerkte, dat hij geen hart, geen geest en geen stijl had, viel het hem in, om een blad dat naar een vischwijf gelijkt, in de dienst van jezus christus te stellen. Hij slaagt, hij beleedigt, hij predikt en radbraakt; ware hij geen heilige, hij zou sapeur zijn geworden; hij wentelt zich in het slijk, alsof hij zich daarin baadde, en als hij ziet dat men zich afwendt, roept hij uit: zij zijn bevreesd!’ - Maar de gevaarlijkste tegenstanders van veuillot en zijn dagblad vindt men onder de Fransche geestelijkheid zelve. Ook degenen die eigenlijk met hem streven naar hetzelfde doel, ergeren zich aan de brutale stoutheid, waarmeê hij de bisschoppen beoordeelt, beschimpt en waarschuwt en in alle kerkelijke zaken het hoogste woord wil voeren. Wat echter vooral vele geestelijken tegen hem verbittert, is zijn onverzoenlijke haat tegen de nationale Kerk, die hij ‘de Gallikaansche scheuring’ noemt. Van dezen haat getuigen zijne smaadredenen tegen bossuet, die bijna algemeen als een sieraad zijner Kerk wordt vereerd, getuigt
| |
| |
vooral zijne lastering van fénélon, dien hij met cabet vergelijkt en als een Socialist voorstelt. Protesteren de bisschoppen tegen zulke uitvallen, dan roepen de redacteurs van ‘l'Univers klagend uit, dat zij de ‘slagtoffers zijn van hunne verknochtheid aan den H. Stoel.’ Openlijk verkondigen zij, dat antireligieus en anti-Roomsch hetzelfde zij, en verklaren: ‘De naam van den Paus is de naam van God zelf, Heilige Vader. Deze naam is nevens den naam Gods boven alle namen; daar is geen andere om hier en hiernamaals te verlossen, en in den naam van den Paus moeten zich de knieën buigen van alle kinderen adams, in den hemel, op de aarde en in de hel.’ Men ziet het, ‘l'Univers’ is papistischer dan de Paus.
In 1850 ontving de redactie van ‘l'Univers’ eerst van het provinciaal Concilie te Parijs eene teregtwijzing, daarna van den aartsbisschop sibour op scherper toon eene ernstige waarschuwing. Daar deze middelen niet baatten, sprak de aartsbisschop het interdict over dit blad uit, en verbood allen geestelijken van zijn kerspel om het te lezen. Twee-en-dertig bisschoppen volgden dit voorbeeld. Maar veuillot trotseerde de bisschoppen, hij ging voort in dezelfde rigting. Hij werd naar Rome ontboden en spoedde zich derwaarts; hij verdedigde zijne zaak met heftige welbespraaktheid - en keerde terug, geprezen om zijn ijver. Alleen de vorm zijner stukken was niet goedgekeurd.
Intusschen had veuillot tegenover den aartsbisschop en de met hem overeenstemmende bisschoppen, een aantal hooge geestelijken voor zijne partij weten te winnen; die zijn streven billijkten, al was het dan ook met eenige berisping van den al te ruwen en hevigen toon. Bijna had de fanatieke journalist alzoo eene scheuring onder de bisschoppen des lands te weeg gebragt. Een priester uit de dioecese van Parijs ondernam het eindelijk, om de magt en den invloed van ‘l'Univers’ op afdoende wijze te vernietigen. Het middel door hem daartoe gebezigd, was zeer eenvoudig. Hij verzamelde uit de jaargangen 1845-55 van het dagblad eene bloemlezing, waarin hij alle buitensporigheden, dwalingen en tegenstrijdigheden opnam. Het dus vervaardigde boek gaf hij uit te Parijs in 1856 onder den titel: ‘Univers jugé par lui-même ou études et documents sur le Journal l'Univers de 1845-55.’ - De zamensteller tracht inzonderheid te bewijzen, dat ‘l'Univers’
| |
| |
in geenen deele geacht moet worden de Kerk te vertegenwoordigen, daar deze onveranderlijk, onfeilbaar èn te heilig is om dergelijke schandtaal te bezigen; dat dit blad ook niet het orgaan der geestelijkheid is, daar de geestelijkheid veelmeer aan hare waardigheid en aan het belang der Kerk verschuldigd is om zich aan een dagblad te onttrekken, 't welk zich voor het bisschoppelijk gezag in de plaats stellen wil. - Dat boek verwekte buitengemeen opzien; te meer daar men vermoedde dat het door een bisschop was vervaardigd. Veuillot leverde terstond eene aanklagt wegens laster tegen den uitgever dentu en den ongenoemden schrijver in, waarop de abt coguian zich als auteur bekend maakte. Het proces werd echter niet doorgevoerd, de behandeling was wel reeds begonnen: de advocaat jozean had gepleit voor ‘l'Univers’, en dufaure zou spreken ter verdediging van coguian en dentu, toen in het begin des jaars 1857 de aartsbisschop sibour door de hand eens priesters werd vermoord. De verontwaardiging en de schrik door deze misdaad in de Katholieke kringen opgewekt, maakten het mogelijk om het geschil tusschen veuillot en coguian op vreedzame wijze ten einde te brengen; daar nu allen beducht waren voor meer schandaal.
Het merkwaardige boek van coguian verdient eene nadere beschouwing. Het is in onderscheiden rubrieken verdeeld, waarin ‘l'Univers’ beschouwd wordt in betrekking tot de revolutie, de democratie, de gewetensvrijheid, den Staat, de constitutionele vrijheid, en eindelijk tot het gebied der scheldwoorden. - Het een en ander uit de verschillende afdeelingen ontleend, strekke om veuillot en zijn blad duidelijker te doen kennen.
Op den 27sten Februarij 1848 las men in ‘l'Univers’: ‘Wie denkt er heden in Frankrijk aan om de monarchie te verdedigen; wie kan daaraan denken?’ - En den 19den Maart: ‘De vraag is thans niet meer: monarchie of republiek? De monarchie bestaat niet meer, de koningen hebben haar gedood. Wat gisteren nog daarvan over was, was een naam en niets meer.’ - Den 16den April: ‘De democratie zal zegevieren..... de bakermat der democratie is het Evangelie. - Een instinct, sterker dan de legers, roept door Europa uit, dat de tijd der kroonen ten einde is, dat de wil der volken niet meer afhangt van de uitkomst eens veldslags. Een tijdlang
| |
| |
kunnen nog wel een paar menschen op den troon zitten; maar er zijn geene dynastiën meer. De democratie treedt van alle kanten te gelijk voorwaarts, magtig, onweêrstaanbaar, zegerijk door de geestdrift en den schrik, dien zij inboezemt.’ En verder: ‘De verwoesting van het Europesche gebouw is heden voleindigd, zij zal volkomen, onherstelbaar zijn. Terwijl karel albert droomt van den scepter over Opper-Italië, terwijl ferdinand en frederik wilhelm strijden om den titel van Duitsch Keizer, vragen Italië en Duitschland elkander: of zij eene gemeenschappelijke republiek vormen, of zich in verbonden republieken verdeelen zullen? Die vraag is niet voorbarig, al zijn de Duitsche vorsten nog in hunne hoofdsteden en al bewaart een Oostenrijksch leger nog de sleutels van Italië.’
Nog den 18den April 1851 schrijft ‘l'Univers’: ‘Het regt van opstand kan in zekere gevallen de heiligste pligt zijn.’ Maar met den loop der dingen verandert de heilige democraat zonder aarzelen zijne gevoelens en de tegenstrijdigheid komt onbeschaamd te voorschijn. Reeds den 18den Januarij 1853 luidt het: ‘De kerk heeft minder geleden van de leeringen en de mannen des gewelds, dan van de zoogenaamde leeringen der vrijheid, en van de mannen, die zich zelven vrijheidsmannen noemen. De Kerk beschouwt de politieke vrijheid met wantrouwen.’ - Den 13den Nov. 1853 verwijt hij aan de Katholieke partij van de Heeren de montalembert, de falloux, enz. de verkondiging der leer, die hij zelf zoo ijverig gepredikt had: ‘De heete, ongezonde atmospheer der revolutie, die de beste hoofden verbijstert, bragt hen in verwarring door zonderlinge spiegelingen en vreeselijke gezigten. Zij verwachtten eene nieuwe aera; zij zagen in de democratie nu eens een Messias, die het aangezigt des aardrijks vernieuwen en het lijdende menschdom naar de schaduwen van Eden zou terugvoeren; dan weêr een monster, in het laatste der dagen van zijne ketenen bevrijd.... Deze Katholieken wilden ons tot democraten maken..... en allen, die hun journaal gelezen hebben, kunnen betuigen of zij spaarzaam geweest zijn met redenaars-geklinkklank over het schoone thema van godsdienst en vrijheid.’
Zoo lang en zoo vaak het veuillot en zijnen ambtgenooten nuttig toeschijnt, verdedigen zij zelfs met ijver de vrijheid des
| |
| |
gewetens, ofschoon het geene vermelding behoeft hoe zij doorgaans de woedendste onverdraagzaamheid en vervolgzucht openbaren. Zoo schreven zij: ‘De Katholieken willen en verlangen de vrijheid voor allen zonder onderscheid; men late ons onze geestelijke orden, dan mogen de aanhangers van fourier phalanstères vormen zooveel zij kunnen.’ (9 Julij 1845). ‘Wij protesteren niet tegen de verdraagzaamheid, verre van daar, wij willen dat men die tot een regt make.’ (14 Aug. 1846). ‘Wij smeeken de republiek onze privilegiën af te schaffen, om ze aan allen te geven, aan de Phalanstèriers zoowel als aan de Katholieken, maar ook den Katholieken zoowel als den Phalanstèriers; de vrijheid om hunne godsdienst en theologie te onderwijzen wanneer zij willen, door wie en hoe zij willen.’ (19 Aug. 1848). Nog in 1850 was ‘l'Univers’ van dit beginsel doordrongen. Zekere deschanel, professor in de rhetorica aan het Collège Louis le Grand te Parijs was door den minister van onderwijs, de parieu, in zijn ambt geschorst wegens een door hem uitgegeven brief van socialistische strekking. Daarover leest men in ‘l'Univers’ van 20 Februarij: ‘De minister heeft zijn ijver voor de godsdienst willen toonen en het voorkomen aannemen, alsof hij den Katholieken voldoening gave. Hij bedriegt zich ten hoogste. De Katholieken verlangen niet anders dan het regt om het vrije onderwijs der Kerk tegenover de heillooze goddeloosheid der leerlingen van het Eclecticisme te stellen.’ Maar in 1855 riep hetzelfde blad de politie-magt op om aan ‘le Siècle’ het zwijgen te gebieden.
Over godsdienstige vrijheid en de betrekking tusschen Kerk en Staat oordeelde het blad later zoo: ‘Kerk en Staat zijn van nature verbonden als ligchaam en ziel.’ (19 Dec. 1850). ‘De Kerk moet vrij zijn, maar dan eerst is zij volkomen vrij, wanneer de regering haar beschermt tegen de hartstogten, die onophoudelijk trachten haar onder het juk te brengen.’ (18 Jan. 1853). Maar vroeger klonk het heel anders. B.v.: ‘Opdat de Kerk vrij zij, mag niemand zich met hare aangelegenheden bemoeijen, zelfs niet om haar te beschermen; het betaamt haar niet beschermd te worden, zij zelve beschermt alles.’ (26 Aug. 1847). ‘Het oude verbond tusschen Kerk en Staat zou tegenwoordig onnatuurlijk zijn.’ (23 Julij 1849). Eenmaal was Amerika het ideaal van ‘l'Univers’ (26 Aug. 1847). ‘Een blik over de aarde toont, waar de Kerk met den meesten
| |
| |
roem heerscht; vergelijkt de Vereenigde Staten met Oostenrijk. In de republiek, die haar niet beschermt, is zij vrij en bloeijend, breidt zij hare veroveringen uit; in het keizerrijk, dat haar beschut, is zij krachteloos en zonder invloed.’ Maar toen in Frankrijk de republiek week voor het keizerrijk, veranderde ook ‘l'Univers’ van meening. Het ergerlijkste daarbij is dat het blad, bij al die wisseling van gevoelens, altijd als het orgaan der Kerk wordt voorgesteld; onbeschaamd worden daarin de bisschoppen en de Paus zelf als getuigen opgeroepen. Den 27sten Februarij 1847 heette het: ‘De eenige vrijheid is de vrijheid van allen. Wij, die hier spreken, zijn maar eenvoudige leeken; maar wij verklaren, dat de Kerk niets anders verlangt.’ Daartegenover kan men een uitval stellen van 5 Nov. 1852: ‘Dat beginsel van gewetensvrijheid, honderdmaal door de Katholieke Kerk verdoemd, is niet overeen te brengen met het bestaan des Christendoms.’ - Dezelfde wisselzieke gezindheid openbaren veuillot en de zijnen ten opzigte van de constitutionele vrijheid. In 1854 predikten zij: ‘Zijn er ook regters onder eene constitutionele regering? Dat is eene groote vraag.’ Of: ‘De parlementaire regeringsvorm maakt het inderdaad bijzonder gemakkelijk, om alle regelen van zedelijkheid en billijkheid te overtreden.’ Of nog sterker: ‘Het woord vrijheid heeft geene beteekenis. Alles was in Frankrijk verloren, toen men in de plaats der vrijheden, die wij genoten onder de oude monarchie, die vage, onbepaalde vrijheid stelde.’ - Diezelfde heeren hadden weinige jaren vroeger verkondigd: ‘Er is geen troon meer, wij zullen geen tweeden maken: ‘God in den hemel en de vrijheid op aarde, dat is onze Charte in twee woorden.’ En zelfs: ‘Wij van onze zijde nemen het programma aan van “la Presse” over de vrijheid van
godsdienst, van drukpers, van onderwijs en van de tribune.’
Bij het zamenstellen der afdeeling betreffende de smaadredenen, is coguian met groote gematigdheid te werk gegaan, misschien was hem de stoffe te overvloedig. Ongeloofelijk is het aantal schimp- en scheldwoorden in ‘l'Univers’ te lezen, die dikwijls in een woordenboek vergeefs gezocht zou worden. Coguian bepaalde zich bij zijne aanhalingen grootendeels bij de honende uitdrukkingen, die betrekking hebben op vorsten en dynastiën. Geene regering, geen vorstelijk geslacht is aan
| |
| |
de beschimpingen van dit godsdienstig(!) dagblad ontkomen. Zelfs napoleon III deelde, toen hij nog President der republiek was, in dit algemeene lot. In 1851 spotte ‘l'Univers’ en maakte zich vrolijk over de reis van den President naar het Oosten; het noemde zijne keizerbegeerte onzinnig en dwaas, want ‘nergens zou de stof voor een keizer te vinden zijn.’ Maar de 2de December van datzelfde jaar kwam en bragt eene volkomen omkeering in de gevoelens van ‘l'Univers’ te weeg; van toen aan worden de Legitimisten, ‘welke de hulp niet aannemen willen, door God hun gezonden’, voorgesteld als ‘heidenen en afgodendienaars, met wie wij niets gemeen hebben, en die wij in geen opzigt onderscheiden van de revolutionaire, socialistische bende, voor welke God het vaderland en het menschdom eeuwig bescherme!’ - Geen naam, waarop Frankrijk roem draagt, is veilig voor den zwadder van veuillot. Buffon heet bij hem ‘een afschuwelijke huichelaar’; descartes ‘een arme philosoof, die half gek was’; thiers is ‘welsprekend als een dolle stier.’ - Zoolang deze ‘gladiator van het moderne Romanisme’, of, zooals zijne aanhangers hem noemen: deze ‘athleet des geloofs’ alleen op kerkelijk gebied zijne krachten beproefde, had zijne werkzaamheid minder algemeen gewigt; maar na den aanslag op het leven des Keizers, 14 Januarij 1858, heeft hij de grenzen van dat terrein overschreden en eene staatkundige stelling ingenomen. Zijne kunstgrepen om de oppositie tegen het gezag van napoleon te doen voorkomen als vereenigd met de oppositie tegen de H. Kerk, bleven niet zonder gunstig gevolg. Hij werd opgemerkt in de hoogste kringen en vervult waarschijnlijk ook eene rol in de Napoleontische politiek. Zijn doel is natuurlijk altijd de
vermeerdering van den invloed, van de magt der Kerk. Hij begrijpt zeer wel dat hij voor de keizerlijke regering een werktuig is, waarvan men zich bedient zoolang het noodig schijnt, om het daarna onverschillig te verwerpen; maar hij is gewis zelf ook bereid zich tegen den ‘erfgenaam van St. Helena’ te keeren, zoodra de oppermagt in Frankrijk in andere handen mogt overgaan. Dat het doel de middelen heiligt, is eene stelling, die hij reeds lang aangenomen en betracht heeft.
Louis veuillot, wiens dagwerk meestal bestaat in schimpen, verdoemen en tweedragt zaaijen, begint en eindigt dat
| |
| |
werk dagelijks met het gebed tot God. Iederen morgen te half 7 ure hoort hij de Mis, en geen enkelen avond verzuimt hij zijn rozenkrans af te bidden. En zonder twijfel is hem dat bidden ernst, want uit alles wat wij van hem vernemen, blijkt: hij is geen huichelaar. Hij handelt uit overtuiging, maar uit de fanatieke overtuiging van een vurigen zeloot, die waant Gode eene dienst te doen met allen te vervolgen, die niet gelooven zoo als hij. |
|