| |
| |
| |
Een togtje naar het meer van Andernach of de Laachersee en het Brohlthal.
Men had mij wel eens verteld: ‘wie Andernach bezoekt en het Meer niet heeft gezien, die heeft als het ware niets gezien’. Daaraan gedachtig, bestelde ik, den 2den Julij 1.1., een rijtuig voor een togtje derwaarts en door het Brohlthal terug.
Na de wat hobbelige straten van het stadje zonder ongelukken doorgekomen te zijn, kwamen wij, allengs klimmende en door schilderachtig begrensde holle wegen, meer en meer berg opwaarts, zoodat wij weldra over de vruchtbare akkers een heerlijk uitzigt hadden op den schoonen Rijn met verscheidene plaatsen in het verschiet, waaronder Neuwied, Irlich en Frauenkirch. Mij laatstgenoemd dorpje wijzende, sprak mijn voerman, een reeds bejaard en zeer spraakzaam man: ‘daar is st. genoveva begraven, en als der Herr hare levensgeschiedenis niet kent, zal ik u die met genoegen vertellen.’ Na mijne kennis met genoveva verloochend te hebben, en toen wij elk eene sigaar hadden aangestoken, zette hij zich regt op zijn gemak, en nu hoorde ik op eene eenvoudige, naïeve wijze nog eens het verhaal, dat mij in mijne kindschheid zoo dikwijls mijn toenmalig leed had doen vergeten; misschien was het door de vreemde taal van den verhaler of door zijn kinderlijk geloof aan al de bijzonderheden der legende, dat zij even nieuw en belangwekkend als voorheen in mijne ooren klonk, hoe bekend ze mij ook was, al ware het ook alleen door de schilderijen in de pronkkamers onzer boeren. - Hoewel mijn geleider bestendig alle heiligenbeelden langs onzen weg eerbiedig gegroet had, verzuimde hij dit meer en meer, toen wij een aanmerkelijk eind van Andernach verwijderd waren. Zouden zulke heiligen, dacht ik, hier elk hunne jurisdictie hebben, of zoude mijn leidsman begrijpen, dat zulk een verwijderd houten of steenen beeld hem niet te hulp zoude schieten, als hem in de stad iets overkwam? - Eindelijk reden wij weder een weinig berg afwaarts en bereikten al spoedig de basaltgroeven van Niedermeunig, die ons reeds in de verte aangewezen wer- | |
| |
den door groote hoopen van dat basaltgruis, waaruit het plaveisel der meeste Duitsche wegen bestaat. In verscheidene dezer groeven kan men langs een vrij gemakkelijken trap
afdalen. Ik bleef echter op de bovenwereld en vergenoegde mij, te zien, hoe door middel van een paard, onder eene soort van wind-as rondloopende, uit eene diepte van 160 voet de molensteenen werden opgehaald, die, als zij bewerkt zijn, van hier zelfs naar Nederland verzonden worden. - Spoedig vertrokken wij verder en kwamen weder langzaam stijgende in eene meer boschrijke streek, alwaar wel de vergezigten ophielden, maar dit gemis ruimschoots door het schilderachtige van den hollen weg werd vergoed.
Opgetogen werd ik, toen eene kleine hoogte van den weg mij eensklaps het uitzigt opende op den kalmen, azuurblaauwen spiegel der Laachersee, welke, door boschrijke bergen ingesloten, even helder is als de lucht op een schoonen lentedag. Nog staarde ik naar dit heerlijk tafereel, toen ik door eene kromming van den weg plotseling het voormalig klooster Laach en het Logement aldaar in het oog kreeg, waarbij de oude kloosterkerk met haar zestal torens zich trotsch verheft. Het klooster, dat eertijds zoo beroemd was door rijkdom en gastvrijheid, is thans eene aanzienlijke pachthoeve. Door den zoogenaamden voorhof, met kleine pilasters en kolommen versierd, komt men in de kerk, die in Byzantijnschen stijl is gebouwd; terstond bij den ingang ziet men de prachtige graftombe van hendrik II, van Laach, paltzgraaf van Neder-Lotharingen en eerste paltzgraaf van den Rijn, die in 1093 de abdij van van Laach stichtte; daarnevens staan twee pilaren, naar men zegt van versteend hout, die, hoewel van steen, duidelijk vezeltjes en knoestjes van hout vertoonen. De vloer van het koor bestaat uit zeer oud mozaïk; in vroegeren tijd was de geheele kerk aldus geplaveid, doch eene overstrooming vernielde den vloer, die daaraan zijne tegenwoordige gedaante te danken heeft. Ook ziet men op het koor nog een zwarten gedenksteen in den muur gemetseld, ter herinnering dat aldaar het hart van een der Mainzer Bisschoppen is begraven. In de zijwanden der kerk zijn de vroegere abten begraven, en vond ik oude behangsels uit het klooster op doek geschilderd, tafereelen uit de Bijbelsche geschiedenis voorstellende, waar- | |
| |
onder b.v. een joseph en potiphar's hnisvrouw den smaak der vroegere kloosterbewoners eere aandoet. Het nieuwe altaar is eenvoudig, doch smaakvol.
Toen ik naar mijne herberg teruggekeerd was en aldaar brood en koffij bestelde, vroeg men mij met Duitsche beleefdheid of ik niet liever forellen verkoos, van welke eene menigte in dit Meer gevangen wordt, die bijzonder lekker moeten zijn. - Naar men zegt, ontlasten zich in dit Meer 3000 meest minerale bronnen, en heeft het door een gegraven onderaardsch kanaal van een kwartier lang zijne uitwatering. Aan de oostzijde vindt men een hol, dat bestendig koolzuurhoudend gas uitdampt, zoodat, even als van de Hondsgrot bij Napels, zijne onmiddellijke nabijheid voor het dierlijk leven nadeelig, ja zelfs voor kleine dieren doodelijk is. Geleerde navorschingen en ook het geheele voorkomen der streek toonen aan, dat het Meer, hetwelk alleen in Maart digtvriest, de krater van een vulkaan is, die echter in den loop der historische tijden nooit meer werkzaam is geweest.
Onder deze opmerkingen mijne koffij gebruikt hebbende, maakten wij ons weder reisvaardig en bevonden ons weldra op een weg, die, bijna een halven cirkel om het Meer beschrijvende, ons eene reeks van heerlijke gezigten aanbood; wel is het jammer, dat het gezigt op het Meer dikwijls door struiken en boomen wordt belemmerd. Eindelijk wierp ik tot afscheid een laatsten blik op het schoone Meer, daar mijn voerman eene andere rigting insloeg. Was de weg langs het Meer woest, thans werd hij vreeselijk; dewijl men te wederzijden loodregte, ja soms overhellende rotsen zag, echter met welige struiken en planten begroeid en als gedrapeerd, die wel op enkele plaatsen den weg verlaten, doch slechts om plaats te laten voor kloven, wier diepte wel doet duizelen, maar wier bodem u een heerlijk dal in miniatuur vertoont, somtijds met een helder beekje doorkronkeld. Jammer, dat ik een en ander slechts met een vlugtigen blik kon aanschouwen; want, ofschoon de achterraderen van onzen wagen zoogenaamd ‘gehemmt’ waren, rolde hij dikwijls nog met verbazende snelheid naar beneden.
Eensklaps zagen wij in een dal, diep beneden ons, de ruïnen van het klooster van st. antonius, van welks vroegere magt
| |
| |
de vele en uitgestrekte overblijfselen getuigenis geven. Spoedig daarop zagen wij bij een beekje, dat het dal doorsnijdt, eenige gebouwen en een koepel, welke bij de Tönissteiner bron behooren; in het midden van den aan alle zijden open koepel is eene waterkom, waaruit vlugge handen het minerale water met emmers schepten. Eene der schepsters trok mijne bijzondere aandacht door haar voor mij zoo vreemd kapsel: een kapje van witte zijde, met goud- en zilverdraad geborduurd, versierd met eene breede haarnaald van ivoor of been naar beide zijden uitstekende, bedekte het achterhoofd, zoodat een en ander van voren gezien, eene sprekende gelijkenis met de muts van mercurius vertoont. Later vernam ik, dat in de omstreken van Andernach en Coblentz zulk een kapsel, ‘Zeichen’ genaamd, ook een teeken is, dat zulk een meisje op het land geboren en nog ongehuwd is.
Toen wij wat verder reden, zagen wij de rotsen hoe langer zoo meer van ons wijken, en weldra kwamen wij in het schoone Brohlthal. Op de uiterste punt van een hoogen berg scheen het dorp Kell als te zweven. De rotsen om ons, tot hiertoe zeer donker gekleurd, kregen allengs eene vuilgele en geelwitte tint, daar zij hier hun vulkanisch karakter verliezen en uit zandsteen bestaan; hier en daar vertoonen deze rotsen de zonderlingste gedaanten door de groote brokken, die er uitgehouwen worden om er cement van te malen; zoogenaamde trasmolens worden hier dan ook in menigte aangetroffen, die, hoewel zij een onaangenaam geraas veroorzaken, zeer schilderachtig aan de Brohlbach gelegen zijn en daardoor het aangename van deze landstreek nog verhoogen. Te midden van dit alles steekt het kasteel Schweppenburg met zijn fraai park uit, als een hooge wachttoren, en schijnt zich trotsch te verheffen boven de populieren, die het omringen. Het schoone, dat ons hier overal omgeeft, verkort zoodanig den tijd, dat men, eer men er aan denkt, het einde van het dal bereikt heeft. Een fraai woonhuis in een sierlijken aanleg, benevens verscheidene groote fabriekgebouwen boeiden hier vooreerst mijne aandacht, welke niet verminderd werd, toen ik hoorde, dat dit eene papierfabriek was, gesticht door twee Nederlanders, de Heeren van der muelen, onlangs door den dood van een der broeders, in vreemde handen overgegaan.
| |
| |
Allengs draait de weg om eene rots en opent het uitzigt op het hier liggende dorp Brohl, terwijl de achtergrond gevormd wordt door de hooge wijnbergen aan den anderen Rijn-oever. Wanneer men Brohl bereikt heeft, komt men op den grooten weg naar Coblentz, die hier met een rij fraaije populieren pbelant is en de heerlijkste gezigten over den Rijn en weldra ook op Andernach aanbiedt. Spoedig reden wij dan ook genoemd stadje weder binnen, en riep mij de stem van mijn vriendelijken ‘Gastwirth’, den Heer hackenbruck aldaar, het welkom te huis toe. |
|