| |
| |
| |
St. Martin's le Grand.
Indien iemand de plaatsen zou willen opnoemen, die in innig verband staan met den mensch, zijn leven en streven hier op aarde, dan vergete hij het Postkantoor niet. Daar toch komen de stoutste denkbeelden, de diepste klagten of teederste gemoeds-uitingen, aan het papier toevertrouwd, bijeen, om onder de goede zorgen der verschillende beambten de onderscheidene plaatsen hunner bestemming te bereiken. Aan het Postkantoor vallen de grenzen van het stof weg; de echtgenoot moge van zijne gade, de moeder van haren zoon door onstuimige zeeën, door bijna ontoegankelijke bergstreken, door den stroom der omstandigheden gescheiden zijn; - jaren mogen voorbij snellen, zonder hun te vergunnen elkander weêr te zien, met onbeschrijfelijk welbehagen [zoete balsem in de wonde der afscheidssmarte!] overheerscht de geest de stof, vermeit zich in het zigtbaar maken van het rijk der gedachte, treedt in verband met den afwezige, spreekt, treurt, lacht en hoopt, - in één woord, leeft met hem of haar, en het Postkantoor is de vriend, die zich met de afzending van onze mededeelingen belast. Hoeveel genot, welke blijde uitkomsten, hoe groote waarde kan niet een enkele brief inhouden; hoe rijk gevoelen wij ons somtijds niet in het bezit van weinige letteren, omdat zij uit de pen zijn gevloeid van diegenen, welke ons lief en toch van ons verwijderd zijn. Met welk een dikwerf onverstandig ongeduld verwachten wij den postbode, en berekenen den tijd, waarop het nieuws stellig moet aankomen!
Ik kan mij niemand voorstellen, hoe laag ook geplaatst op de maatschappelijke ladder of op die der beschaving, die niet eenmaal in zijn leven een brief heeft geschreven. De ongepolijste schoenpoetser, die te naauwernood eene a voor eene b kan zetten, spant al zijne krachten in om een kattebelletje te zenden aan ‘Zen broêr aart janse, boosmansmaat an boort van het scip de Seemeew, in laading in Lifferpoel.’ De keukenmeid ontvangt van haar vrijer, thans als koloniaal te Harderwijk, een minnebrief ‘An Meheer smit, op de Singel te Amsterdam en verders an zaartje reijmers, sito sito bezorrege; vranko.’ - Of die beleefdheid van den aspirant-strijder in Indië, de letteren aan zijne belle te frankeren, ook een schelvischje kon
| |
| |
zijn, uitgeworpen om een kabeljaauw te vangen? - De inhoud van zulk een schrijven zou dit moeten leeren. Ja, wat belet zelfs hem die niet schrijven kan, briefwisseling te houden? - Een of andere gedienstige geest zit neêr als secretaris, het onontbeerlijk kruisje wordt gezet en de brief gaat op den post. Zoo gaat het voort: familiebrieven, huwelijksbrieven en doodberigten, circulaires en brieven op advertentiën; minnebrieven en handelsbrieven in legio, terwijl de eersten voorad in aantal vermeerderen, naarmate het posttarief wordt verminderd. En is ons niet als aangeboren dat verlangen om onze gedachten in brieven mede te deelen; reeds op de schoolbanken vertoont zich bij jongens en meisjes de lust tot eene, liefst geheime, correspondentie. Waarlijk, de een en de ander moge mij tegenwerpen: ik ben een verklaarde vijand van briefschrijven! - stoutweg voer ik hem te gemoet, dat hij eene uitzondering op den regel is.
Dan, wij mogen onze inleiding niet noodeloos rekken, en zijn daarenboven de verklaring schuldig van het opschrift, dat wij boven deze regelen plaatsten.
St. Martin's le Grand! - Vooraan in de breede en fraaije straat welke dien naam draagt, staat te Londen het nieuwe Postkantoor, reusachtig van uiterlijken vorm, reusachtig in zijne inrigting! Wie vraagt nog of in de wereldstad, in de hartader der beschaving en van den handel der drie koningrijken, het brievenvervoer uitgebreid is! - Niet onbelangrijk zal dus aan velen voorkomen de wijze te leeren kennen, waarop dag aan dag zoovele millioenen brieven, van daar uitgevoerd, daarheen gezonden, hunne bestemming bereiken. Te belangrijker moet daarvan het verslag zijn (voor het minst indien ik in mijn pogen ben geslaagd), omdat de Engelsche Posterij veel omsluit wat in onze ooren nieuw klinkt, veel wat onze bewondering verdient, terwijl daarbij cijfers in het spel komen, waarvan wij Hollanders ons naauwelijks een begrip kunnen vormen.
Werpen wij echter eerst een blik op het gebouw zelven. Reeds in 1818 werd door den bouwmeester robert smirke een aanvang gemaakt met het oprigten van het Nieuwe Postkantoor; door gebrek aan voldoende fondsen werd het werk echter eenigen tijd geschorst; eerst in 1829, nadat in 1825 de opbouw werd hervat, was het geheel voltooid. En hoe
| |
| |
vorstelijk! - Nimmer zal de indruk uit mijn geheugen worden gewischt, bij den eersten aanblik door dat gebouw op mij gemaakt! - Verbeeldt u, op een echten Aprildag in Julij, dat de zonnestralen tintelden op de glimmende straten, nog daareven bevochtigd door een frisch regenbuitje, en dat vreemde, breede schaduwen door de straten trokken, terwijl de zon niet onaardig stuivertje-wisselen speelde met de wolken, of mogelijk de wolken met haar, - op dien dag eindelijk kwamen wij Aldersgate-street uit en stapten St. Martin's le Grand in. Op den achtergrond, grillig verlicht, verhief zich de zware koepel van de St. Paulskerk, en aan onze linkerhand rees het kolossale gebouw omhoog, geheel met portland-steen bekleed en rijkelijk, vooral aan de in Griekschen stijl opgetrokken, vierhonderd Eng. voeten lange voorzijde, met bouwkunstige sieraden voorzien. Het staat geheel op zich zelven, zoodat geen onoogelijk wachtshuisje, geen misselijk winkeltje belet den indruk van het geheel te genieten. De voorgevel is verdeeld in drie portieken met Ionische kolommen, waarvan het middel-portiek, dat tot den ingang, groote zaal of doorloop voert, gekroond wordt door een fraai frontespice, waarin het Engelsche wapen, niet zonder zwier en krulwerk, is uitgehouwen. Tusschen die portieken telden wij nog ongeveer een dertigtal vensters. Daarop afgaande, kan men eenigzins over de uitgestrektheid van het geheel oordeelen. Onder het midden-portiek is eene klok, waarvan de wijzerplaat des avonds verlicht wordt. Het gebouw op zich zelf doet reeds iets grootsch vermoeden, met die hooge gegroefde kolommen, dat rijke beeldhouwwerk en die breede trappen. Langs de stoep opstijgende betreedt men door het midden-portiek de groote zaal of doorloop, welke zich over de geheele diepte en hoogte van het gebouw uitstrekt en waardoor men in de achter het Postkantoor gelegen Forsterlane komt. In deze zaal, 80 voet lang, 60 voet breed en 50 voet hoog, vindt men aan de noordzijde de kamers voor de
nieuwsbladen, de buiten- en binnenlandsche posten en scheepsbrieven. Aan de zuidzijde zijn de kantoren voor de post-districten van Londen, terwijl de beide helften van het gebouw, door middel van een tunnel, onder den doorloop gemeenschap hebben. Zuid-oostelijk van het gebouw is tegenwoordig de telegraaf, en de eene helft van de middenverdieping strekt voor de kantoren der ‘Dead letters’, zijnde verkeerd
| |
| |
of teruggezonden brieven, brieven aan overleden personen, enz., waarover hieronder iets breedvoeriger; de zuidelijke helft dier verdieping dient voor de administratie, en de geheele bovenverdieping is ingerigt tot slaapvertrekken voor de klerken. In den kelder, die brandvrij is gemaakt door een steenen gewelf, is de kamer voor de postwacht en de wapenzaal. In de tunnel onder de groote zaal of doorloop is een zeer vernuftig werktuig aangebragt, uitgedacht door den Heer barrow, om brieven van het eene kantoor naar het andere tegenovergelegene te brengen, zijnde niet meer of minder dan een spoortrein, waarvan iedere waggon de bezending voor dat land opneemt, waarvan de naam buiten op geschilderd staat en welke wagens door stoom worden voortgestuwd. Evenzoo zijn er uitmuntende inrigtingen om water te brengen in het bovengedeelte van het gebouw in geval van brand; daarenboven wordt de geheele localiteit goed verwarmd en geventileerd, en de kantoren door ongeveer duizend gaz-sprieten verlicht. Terzijde van de groote brievenwoning is eene ruime plaats, door een ijzeren hek omgeven, tot standplaats dienende van de postkarretjes en postomnibussen.
Om zich eenig denkbeeld te vormen van de grootschheid van dit etablissement, moet men weten, dat circa 3000 personen zich bezig houden, zoo binnen de muren met het ontvangen, stempelen, uitzoeken en afleveren van brieven, als buitenshuis met het afhalen uit de dusgenaamde receiving-houses of bijkantoren, binnen een omtrek van drie mijlen (tot welk einde paarden worden gebruikt) en met het rondbrengen aan hunne bestemming; alleen voor het binnenland worden wekelijks 2,288,000 brieven en 900,000 nieuwsbladen door den post afgeleverd. Ten einde de ochtend-uitgifte der brieven te bespoedigen in afgelegen gedeelten van de hoofdstad, worden de postboden of briefbestellers daarheen gebragt in ligte omnibussen tot aan den grenspaal van hunne wijk, alwaar zij dan frisch en onvermoeid aankomen. Elke omnibus vervoert er veertien met hunne tasschen, naar volgorde van het portier verwijderd, opdat elk op zijne beurt zal afstijgen, zonder dat het voertuig behoeft stil te houden. Aan het Postkantoor zijn 20 klerken onvermoeid aan het werk om victoria te onthoofden, dat wil zeggen een stempel op ieder postzegel te zetten: elk hunner zegelt per uur ongeveer 350 stuks. De
| |
| |
werkzaamheden voor de Londensche districten worden verrigt in eene zaal die 94 voet lang en 71 voet breed is; aldaar is een president, die 90 klerken onder zijn bewind heeft; voor de tien uitgiften elken dag zijn steeds 150 paarden aan den wandel. - De receiving-houses of bijkantoren worden aangeduid door een geschilderd ijzeren plaatje, vastgespijkerd aan dat huis, waar een stads-lantaren voor de deur staat. Het Dead-Letter-Office is voor die brieven en bladen, welke niet uitgegeven kunnen worden, hetzij dat zij niet geadresseerd zijn, of wel dat het adres onleesbaar is, hetzij ook geweigerd, of dat de geadresseerde niet te vinden of dood is. Om dat soort brieven als doode brieven te bestempelen, is niet onaardig. In 1848 werden aan het kantoor daarvan 1,476,456 brieven en bladen ontvangen, van welke 10,000 stuks wissels, geld of banknoten inhielden, tot een gezamenlijk bedrag van 421,549 £st. In twee elkander opvolgende jaren werden er brieven, te zamen ongeveer 10,000 £st. bevattende, zonder eenig adres aan den post ontvangen, en eenige jaren geleden een enkele, die alleen 1500 £st. aan banknoten inhield. Bij den thans aangenomen vorm van frankeren is het getal geweigerde valentines van 120,000 tot 70,000 verminderd.
Binnen één jaar (1856) werden ten gerijve van het algemeen 525 nieuwe bijkantoren geopend, en door het aanstellen van postboden op het platteland, in plaatsen te klein om het vestigen van een kantoor te waarborgen, kan men thans door alle schuilhoeken en gaten van het land brieven bezorgen. De uitgifte werd in het verloopen jaar uitgebreid tot 1327 plaatsen, waar zij vroeger niet geschiedde; maar wat de uitgifte in Londen zelven betreft, daarvoor is een maatregel tot stand gekomen, voor het gelukkig slagen waarvan de hulp van het publiek wordt ingeroepen. Van al de brieven, uitgereikt in het Vereenigde Koningrijk wordt bijna een vierde afgegeven in Londen en de omstreken; bijna de helft loopt over het hoofdkantoor. Ten einde aan den handel den weg gemakkelijk te maken en spoed te bevorderen, heeft de Generale Postmeester de stad verdeeld in tien districten, waarvan elk in vele opzigten als eene afzonderlijke stad wordt beschouwd. Vroeger moest een brief in het eene gedeelte van Londen op den post gedaan en geadresseerd aan eene naburige streek een omloop maken van vijf of zes mijlen, omdat het centraal- | |
| |
kantoor der uitgiften St. Martin's le Grand alleen was. Door Londen als tien steden te beschouwen, ieder met haar eigen middenpunt voor de werkzaamheden, wordt dit oponthoud vermeden. De tien steden of onafhankelijke districten, waarin Londen is verdeeld, zijn betiteld naar hunne betrekkelijke ligging. Zoo worden bij het zuidelijk district ingesloten Kennington, Stockwell, Brixton, Streatham, Mitcham en Carshalton; in het noordelijk Islington, Highbury, Hornsey, Enfield en een klein gedeelte van Waltham-cross. Het noord-westelijk district strekt zich uit van Camden Town tot Harrow; het westelijke van Oxford-street tot Norwood; het zuid-westelijk van Charing-cross tot Hampton-court en Sunburry; het oostelijk van Bethnal-Green tot Rumford; eindelijk omsluiten het centraal, het oost- en west-centraal de city met hare naburige straten. Maar
men kan van de postmeesters op het platteland, noch van vreemdelingen vergen, dat zij tot in de geringste bijzonderheid vertrouwd zijn met de geographische gesteldheid van Londen. Daarom moeten de bewoners zelven hunne correspondenten en handelsvrienden in staat stellen de nieuwe inrigting bevorderlijk te zijn, door de initialen van hun district aan de gewone - of inderdaad dikwerf minder dan gewone - adressen toe te voegen; liever nog dezen op hunne wissels, adreskaarten, marktberigten of wat dan ook, te doen drukken. Liverpool-street, Bishopsgate Londen, is geworden Liverpoolstreet E.C. (East-Central) Londen, en Hill-street Berkelysquare is verkort in Hill-street W. (Western).
In de Postal-Guide vindt men, om bij het bovenstaande tot gids te verstrekken, eene compres gedrukte lijst van 53 pagina's in twee kolommen gezet, te zamen niet minder dan 7208 straten en pleinen vermeldende, en achter elke straat staan de initialen van dat district, waartoe zij behoort. Ten einde deze lijst binnen voegzame grenzen te houden, was het noodig de namen van nog een aantal straten weg te laten. Er zijn er b.v. die op het adres meestal gevolgd werden door een anderen naam, die van eene welbekende hoofdstraat of weg in de onmiddellijke nabijheid of door den algemeenen naam van de localiteit, waar het huis ligt. Staat de naam van zulk eene straat niet in de lijst, dan zie men naar zulk eene naburige straat, om de initialen te leeren kennen.
Van welk onberekenbaar nut deze nieuwe verdeeling in
| |
| |
districten is, springt dadelijk in het oog, wanneer wij zien dat er vijf-en-twintig straten zijn die Charles-street heeten; vier-en-twintig Church-street, negenmaal vinden wij Crown-Court, acht maal Devonshire-terrace; een-en-dertig maal Johnstreet; vijf-en-twintig maal Queen-street, zestien maal Queenroad, en tien Parkplaces; dit zijn staaltjes uit velen, doch hier voldoende om aan te toonen hoe ligtelijk de postbeambte op een dwaalspoor kan worden gebragt. Wij vonden twaalf plaatsen met het praedicaat Holland, twee maal Nassau-street en eene Nassau-place; zonder twijfel dagteekent hun oorsprong uit het tijdperk van willem III. Wij dachten onwillekeurig na over de geboorte van enkele andere namen: die aan koningen en veldheeren toegewijd, of Abbey-street en Church-street, dragen hare geschiedenis met zich, maar aan velen is stellig eene interessante legende verbonden. Bij Ave-Maria-lane nabij Paternoster-row behoeven wij geene diepzinnige nasporingen, om te weten dat aldaar in ouden tijd eene abdij heeft gestaan. Nog bevat de nu eenmaal op het tapijt gevoerde Postal-Guide eene opsomming van 8000 steden in Engeland, 1000 in Schotland en 1200 in Ierland, waarheen dagelijks brieven worden verzonden en bij gevolg kantoren voor de posterij gevestigd zijn; eene tweede lijst wijst op circa 6000 van de voornaamste steden in het buitenland; doch daarin lezen wij, met betrekking tot ons land, menige aardige vergissing; daarlatende dat 's Hertogenbosch Bois-le-duc wordt genoemd, blijft het vreemd dat Zierikzee Zuriczeel, Deventer, Daventer, den Briel, Brill, Vlissingen, Flushing, en Zaandam Saardram wordt genoemd, terwijl wij ook niet weten waar in ons land de steden Echternach, Kolhorn en Sandomier gezocht moeten worden.
Sinds korten tijd kunnen ook boeken per post verzonden worden; deze worden niet per vel druks berekend, maar gewogen, zoodat een pakje van dien aard, wegende 4 ons, kan verzonden worden voor 1 stuiver, 8 ons voor 10 cents, en zoo voort. Dat echter de nieuwe wijze om de stad te verdeelen in post-districten ook tot verwarring aanleiding kan geven, toont het volgende voorbeeld: een brief bestemd voor Londen in Westelijk Canada, in Noord-Amerika, zou, indien er met de overdreven beknoptheid der Engelschen op het adres alleen stond Londen W.C., gezonden worden naar het Westelijk Centraal-district van de wereldstad in Engeland, en bij
| |
| |
gevolg verloren gaan. Opletten is dus de boodschap. Het kan geene verwondering baren, indien van tijd tot tijd een der radertjes in zulk een uitgestrekt mechaniek als het Engelsche Postwezen is, verlamt of uit de naven loopt, en toch draagt van al de gemaakte misslagen het Postkantoor zelf meestal de minste schuld. De uitgever van een Londensch nieuwsblad beklaagde zich eens, dat onophoudelijk exemplaren van zijn blad, geadresseerd aan personen buitenslands, verloren gingen aan het Postkantoor. Het deswege ingestelde onderzoek bragt echter aan het licht, dat de bediende van den uitgever de schuldige was, daar deze de exemplaren niet op den post deed, waarschijnlijk om voordeel te halen uit de opgeplakte postzegels of om de bladen te verkoopen. Terzelfder tijd ontdekte men dat er in de nabijheid van het kantoor eene geregelde markt werd gehouden, waarop de bladen werden aangevoerd door de knechts, die de paketten naar den post moesten brengen. Een vernuftig middel is uitgedacht om het stelen van geld te voorkomen; daartoe scheurt men de ter verzending bestemde banknoot in tweeën, zendt de eene helft vooruit en wacht, alvorens de tweede helft over te sturen, het berigt in, dat de eerste aan den regten geadresseerde geworden is.
Op zekeren middag wandelden wij, tijdens ons verblijf te Londen, tegen half zes ure naar St. Martin's le Grand, juist op den tijd dat de nieuwsbladen op den post gaan; maar, goede hemel! welk eene drukte, wat al levendigheid en gewoel! welk een regen van brieven en bladen! Aanvankelijk namen de postbeambten door eene kleine opening persoonlijk alles aan; doch toen de klok op kwartier voor zessen stond, werden drie hooge openslaande ramen, voor de nieuwsbladen, de buitenlandsche en binnenlandsche correspondentie wijd opengezet, en nu wierp ieder zijn vrachtje door die opening in het kantoor. Het stroomde! Het stroomde papier! schemerachtig scheen ons dien hagelslag van drukwerken! Naarmate de wijzer van de klok het zesde uur naderde, werd ook de toeloop sterker; mannen, vrouwen, meisjes en jongens van allerlei slag, heeren en kruijers! rennende, vliegende! de brieven wegkaatsende en verdwijnende! wij leefden als in een benaauwde droom, als medegesleept door een wilder en wilder schetterende muzijk! Haastig rolt een wagen toe, houdt stand
| |
| |
voor den Post; een, twee, drie hooge manden met pakketten worden afgeladen, opgesjord en leêggeschud in het gulzige kantoor; - een der meest gelezen avondbladen brengt zijne offers. Dadelijk daarop treden een paar jongens binnen, gebukt onder den last van eene bezending circulaires; onder het luid geschreeuw van de brengers rolt alles naar binnen, op hetzelfde oogenblijk ledigen de kantoorknechts hun brievenzak! rollen wagens, karren en kruiwagens met kranten aan! - Daar slaat de klok langzaam een slag; met ongeloofelijke behendigheid keilen de klerken der kantoren een Times, een Morning-Post of een Evening-Star naar binnen, welk blad hun patroon dien avond op zijn cottage wenscht te lezen. Twee, - drie, - vier klinkt het boven langzaam, en toch te snel; wij worden angstig, velen toch zullen te laat komen, want nog duurt de storm voort! - Vijf! - zes! slaat de klok, en bij dat geluid slaan de ramen digt; zonder dat men wacht tot de bui is overgedreven! - Honderde brieven en dagbladen, juist in vaart, stuiten terug op den onverbiddelijken scheidingsmuur en vallen in wanorde en door elkander op het plaveisel; zulks veroorzaakt een koddig gescharrel en gegrabbel; een andere St. Nicolaas-pret; ieder moet zijn deel opzoeken, onder het luide gemor der achterblijvers en van hen die met de klok in de war waren. Maar ook dit is spoedig voorbij en de doorloop is, op weinigen na, stil en verlaten; eene heilzame rust, al duurt deze niet lang, volgt het gedruisch op, en nu vangt voor de beambten op nieuw de gewigtige taak van het uitzoeken en schiften aan. Zoo gaat het uur aan uur, dag aan dag in den reusachtigen, veelarmigen brieventrechter!
Er bestond in Engeland geene post-inrigting, ten minste wat dien naam verdiende, vóór 1635. - In 1663, toen het vervoer van brieven eene bron van inkomsten was geworden, werd de opbrengst daarvan toegewezen aan jacobus van York, later jacobus II. Thomas withering, postmeester onder karel I, had zijn kantoor in Sherbornelane, en was de eerste ‘om voor alle christenmenschen bij dag en bij nacht, het verzenden van de brieven te regelen’. - Delaune vertelt in zijn verslag over Londen, gedrukt in 1681, als iets zeer wonderbaarlijks, dat men in vijf dagen antwoord kon erlangen op een brief, verzonden naar eene plaats, op 300 mijlen afstands. De oude penny-post, voor Londen en omstreken alleen, werd in 1680
| |
| |
vastgesteld door de ondernemingszucht van robert murray en william dockwra, die onmiddellijk begonnen te twisten over de eer der uitvinding; waarom de Hertog van York, met het oogmerk den twist bij te leggen, zich van het plan meester maakte, daar aan hem het monopolie van het brievenvervoer was geschonken. Menig jaartje daarna was er maar één receiving-house te Londen voor alle brieven en slechts zes bijkantoren voor de Londen- of stuivers-post brieven. Thans zijn er meer dan 500 van die inrigtingen, welke allen zonder onderscheid brieven aannemen voor de geheele wereld. De invoering van postkoetsen voor het vervoer van brieven, waardoor de inkomsten van het Postkantoor zoo verbazend zijn toegenomen, heeft men te danken aan den Heer palmer, en de eerste post op die wijze verliet Londen, om naar Bristol te gaan, den avond van 24 Augustus 1784. In 1801 werd de penny-post veranderd in eene van twee pence, en tot 1840 verschilden de kosten op alle brieven buiten de grenspalen der stad naarmate van den afstand, terwijl de minste 4 stuivers kostte. Het gewigt kwam toen ter tijd niet in rekening, mits het geheel op één vel papier stond, want ieder afzonderlijk stukje papier verdubbelde de port. Gedwongen frankering bestond er niet, en daarom hadden enkele uitverkorenen en de leden van het Parlement het voordeel dagelijks tien brieven kosteloos te verzenden. Nog een oogenblik teruggaande in de geschiedenis der Posterijen, wordt de vooruitgang treffender. Drie-honderd jaren geleden was een staatsbrief van gewigt langer dan drie dagen en drie nachten op den postweg van den Aartsbisschop van Canterbury te Croydon naar den Secretaris van Staat te Waltham-Cross, een afstand van slechts zestig mijlen. Nog minder dan twee-honderd jaren herwaarts ondernam eene koets met zes paarden, gerugsteund door eene toelage van rijkswege, het
brengen van de posten binnen zes dagen van Edinburg naar Glasgow (44 mijlen) en terug; maar moest het werk opgeven. Minder dan honderd jaren geleden zag men voor het eerst eene geregelde postdienst te Edinburg. Twintig jaren geleden kende men den stuivers-post niet. Tien jaren geleden bestond er geen middel om goedkoop per post geld over te zenden. Vijf jaren geleden was er geen boekenpost. Zulk een vooruitgang maakt een goeden indruk op het publiek.
In 1840 werd de geheele inrigting onder rowland hill, in
| |
| |
den tegenwoordigen vorm gegoten, rustende op het systeem van vooruitbetaling met postzegels, gelijke kosten voor elken afstand en alleen verschil voor het gewigt. Het frankeergeld van alle binnenlandsche brieven, beneden het wigt van een half ons, is één stuiver, met opklimming verder van 2 stuivers voor ieder ons meer. De groote reductie, daardoor op den prijs der gewone brieven gemaakt, deed in den aanvang hun getal, hetgeen bevreemdend is, niet vermeerderen, maar thans bedraagt zulks bijna vijf maal zooveel als onder het oude systema, en deze bron van inkomsten, ofschoon niet zoo productief als voorheen, betaalt bijna het dubbel van de daartoe gevorderde uitgaven, welke meer zijn dan een millioen £st. per jaar.
Bij den vroegeren stand van zaken in 1837 liepen door het Postkantoor zes-en-zeventig millioen brieven, waarvan de ontvangsten waren 2,339,737 £ 18 sh. 3¼ stuiver; terwijl zij voor het tegenwoordige in 1849 reeds vermeerderd waren tot drie-honderd-zeven-en-zeventig millioen, 2,165,349 £ 17 sh. 9¼ stuiv. opleverende; slechts 174,388 £ 0 sh. 6 stuiv. minder dan in 1837, en 165,000 £st. meer dan de totale opbrengst van de drie koningrijken tijdens de troonsbestijging van willem III.
Ten 8 ure des avonds worden de brieven en bladen door de acht groote spoorwegen, welke als slagaderen zich door het land kronkelen, naar zes-honderd groote steden afgezonden, uit welke weder bezendingen worden afgevaardigd naar 8000 provinciale postkantoren. Langs de Noord-Westelijke lijn alleen vertrekken iederen avond brieven en bladen, te zamen 6000 pond wegende.
Nog, met betrekking op de spoorwegen, een enkel woord: niemand zal durven ontkennen, dat het brievenvervoer veel wordt bevorderd door de posttreinen der verschillende spoorweg-maatschappijen, daar deze niet alleen de verzending bespoedigen, maar tevens gelegenheid geven, gedurende de plaatsbeweging te sorteren. Doch, ziedaar dan ook alles wat daarmede wordt uitgewonnen, want, ondanks al de klagten der verschillende directiën, is dit middel van vervoer zeer kostbaar. Men oordeele! Toen de brieven nog per postkoets werden vervoerd, waren de kosten 2 st. 1½ c. voor iedere mijl, en nu betaalt men aan de spoorwegen voor denzelfden afstand tien stuivers. Voorheen was de hoogste prijs, die ooit
| |
| |
betaald werd, 10 st. 1½ c. per mijl, en thans beloopt dit soms 4 shill. 10 st., en dan klagen de directiën nog dat zulk eene betaling vrekkig is. De onkosten om een trein te doen loopen, kunnen in de meeste gevallen berekend worden op ongeveer 15 st. per mijl, en dit als grondslag aannemende, vraagt de Postinrigting met regt, of het als inhalig kan beschouwd worden, voor slechts een gedeelte van dien trein 60 tot 260 percent boven het geheele montant der onkosten te betalen? - Gedurende het jaar 1856 was het getal mijlen door de treinen afgelegd ter dienste van de posterij 27100 ieder dag, tegen 10 st. per mijl, terwijl er door de postkoetsen elken dag 31600 mijlen werden afgelegd voor 2 st. 1½ cent per mijl.
Doch ik moet eindigen, ten slotte dan nog eenige miscellanea: van het totaal der valentines, ongeveer 800,000, is de toevloed uit Ierland aan het dalen, in Engeland en Schotland stijgende. Door Frankrijk alleen gingen, tijdens den krijg in het Oosten, twee millioen brieven, door het Engelsche volk geschreven aan zonen, vaders, broeders en vrienden, welke in de Krim streden. Het getal verkeerd gezonden en geweigerde brieven is tot drie vierde percent gedaald. In de koloniën echter - deels door gebrek aan eene geregelde uitgifte onder de kolonisten, deels door den onbestendigen aard der bevolking, - is het getal der verdwaalde brieven twaalf van de honderd, en evenwel, de 42000 brieven, die dus hunne bestemming niet bereikten, waren allen, op 2000 na, gefrankeerd en bijna 1500 zelfs geregistreerd.
Nog zouden wij kunnen voortgaan met het mededeelen van de hier en elders opgezamelde bijzonderheden, de Engelsche Posterij betreffende, maar der spreuk indachtig: ‘l'art d'ennuyer c'est de tout dire’, sluiten wij dit opstel met een woord van dank aan hen, welke ons welwillend tot het einde zijn gevolgd. Van welke gebreken en misdaden men Brittanje's buitenlandsche staatkunde ook kan beschuldigen, de openbare inrigtingen in hun eigen land ontwikkelen zich grootsch onder de onvermoeide werkzaamheid der Britten; dat zulks in de eerste plaats kan worden toegepast op het Postkantoor in St. Martin's le Grand, zal, hopen wij, geen verder betoog behoeven.
Amsterdam, 31 Julij 1858.
w.m.w.
|
|