Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 640] [p. 640] Klokketoonen. Eerste gelui. Zie vorstlijk de zon aan de kimmen ontstijgen, Hoor 't loflied der schepping, der voog'len accoord En mengt zich niet statig in 't lied uit de twijgen, Het bom-bam der klok, door den omtrek gehoord?! Het bijtje gonst langs bloem en kruid, De vischjes dartlen in den vliet, De leeuwrik bouwt zijn nest in 't riet, En - hoor! de klokken kleppen luid: Ontwaak, rijs op, de hand met kracht Aan 't werk geslagen dat u wacht! Tweede gelui. Fontein van vuur gelijk, sproeit thans de zon haar stralen Ter middag over de aard', geroosterd door dien gloed, Geen schaduw dekt den weg, de grond schijnt te verstalen De wand'laar hijgt naar lucht en hem ontzinkt de moed. Van des landmans bruine wang, Gudst het zweet in stroomen neder! Hoor, de klokken roepen weder: ‘Staak uw arbeid, rust zoo lang!’ ‘Breek zaâm het brood, dat krachten voedt, Met dankbaar en verheugd gemoed!’ Derde gelui. In 't Westen duikt de zon in 't koele bed der baren, Aan 't luchtruim speurt ons oog allengs der sterren pracht, Aan ieder rozenblad komt zich een daauwdrup paren, Der nachtegalen koor zingt beurtlings schel en zacht; En hoor, de klokken kleppen weder: ‘Staak den arbeid, leg u neder! Rigt allen naar de eigene woning uw schreên En loof daar den Schepper der aarde in gebeên Als 't schuldloos wichtje, aan de intreê van 't leven, O, sluimer zoo zacht! En de eng'len, die zeeg'nend uw rustplaats omzweven, Zij houden de wacht!’ Het Engelsch gevolgd. Amst. 1838. W.M.W. Vorige Volgende