| |
De luitenant-kolonel Charras.
Nederland heeft sedert eeuwen den roem bezeten van onbeperkte gastvrijheid. Ballingen uit alle staten van Europa vonden hier steeds eene veilige schuilplaats. Hoe men in den vreemde soms met minachting mogt spreken van het weinig bekende moerassige land; wat al dwaasheden men elkander lagchend mogt verhalen van de phlegmatieke Hollanders: zoodra ergens het vuur uitbrak van den burgerkrijg of de ijselijkheden zich vertoonden van godsdienst-oorlog, daar keerde zich het oog van de verdrukten, van de slagtoffers van fanatisme en partijschap naar hetzelfde Nederland. Daar bleef een toevlugtsoord geopend voor alle ongelukkigen, daar konden de verjaagden rekenen op rust en bescherming. Geen wonder dat een tal merkwaardige vreemdelingen, aanzienlijken en doorluchtigen, schranderen en geleerden, hier herberging hebben gezocht en gevonden. Wij behoeven geene namen te noemen of bewijzen aan te voeren. De levende getuigen dier voormalige gastvrijheid bevinden zich nog bij menigte in ons midden; zij zijn de vele familiën van vreemde afkomst, wier voorvaderen hier zich hebben gevestigd om vrijheid en veiligheid te genieten, die hun in het geboorteland niet werden gegund. Vroeger dan in Engeland en niet minder onbekrompen werd hier het regt van asyl geoefend en gehandhaafd. Te regt mogen wij ons daarop beroemen burgers te zijn van een staat, die, zelf aan de zucht naar vrijheid zijne onafhankelijkheid dankende, die vrijheid in het godsdienstige en in het staatkundige ook verleende aan allen, die zijn gebied betraden.
| |
| |
Te regt mogen wij ons verheugen, dat die roem van ons vaderland niet is verdwenen tot op dezen dag. Ook daarvoor ontbreken de levende bewijzen niet. Nog tegenwoordig wordt ons land bezocht door dezulken, die ten gevolge van omwentelingen of hervormingen op hun geboortegrond niet veilig konden vertoeven, die hier ongestoord en ongehinderd mogen leven, zonder dat er gevraagd wordt naar hunne overtuiging of hunne gevoelens. Op zulk een banneling wensch ik hier de aandacht der lezers van dit Tijdschrift te vestigen: een man, die de opmerkzaamheid ten volle verdient. Ik bedoel den overste charras, een slagtoffer van het nieuwe despotisme in Frankrijk. Onder andere omstandigheden had hij zeker in zijn vaderland eene hoog aanzienlijke plaats bekleed, waarop zijne uitstekende bekwaamheden en zijn degelijk, edel karakter hem ongetwijfeld aanspraak gaven. Eene schets van zijn leven en zijne handelingen moge deze uitspraak staven.
Jean baptiste adolphe charras werd den 7den Januarij 1810 geboren te Palsburg in het departement de la Meurthe, waar zijn vader, destijds majoor der infanterie, garnizoen hield. Zijne moeder was gesproten uit een oud adellijk geslacht in Auvergne, dat bekend stond om zijne republikeinsche gezindheid en zijn haat tegen de bourbons zoowel als tegen het keizerrijk. Kort na de geboorte van den zoon vestigde het gezin zich te Clermont. Tot zijn zestiende jaar bleef de jonge charras hier, terwijl hij de lessen aan het collegie bijwoonde, vertrok daarop naar Parijs, waar hij twee jaren lang onderwijs kreeg in de mathematische wetenschappen, en vervolgens kweekeling werd aan de Polytechnische School. De revolutionnaire denkbeelden, toen door vele Parijzenaars gevoed en gekoesterd, vonden een gereeden ingang bij den vurigen, onstuimigen jongeling, die reeds van zijne ouders de gevoelens der republikeinen had overgenomen. En hij was de persoon niet om zijne gezindheid te bemantelen. In April 1830 zat hij aan bij een feestmaal van de studenten der Polytechnische School, daar bragt hij een toast uit op lafayette en besloot met het aanheffen der Marseillaise. Terstond moest hij de school verlaten, hij had vier maanden te vroeg zijne geestdrift ontboezemd. Bij het uitbreken der omwenteling in hetzelfde jaar rigtte hij een vrijcorps op en hielp daarmeê den
| |
| |
29sten Junij de kazerne de Babylone bestormen en overweldigen. Weder in de Polytechnische School opgenomen, wijdde hij zich aan de artillerie, bragt daarop eenigen tijd door aan de praktische artillerie- en genie-school te Metz, waar hij bekend werd met den toenmaligen kapitein eugène cavaignac, en verkreeg in 1833 eene aanstelling als luitenant in het 1e regement artillerie. Met dit regement naar Parijs verplaatst, knoopte hij eene vriendschappelijke betrekking aan met armand carrel, den hoofdredacteur van den ‘National’, het voornaamste orgaan van de republikeinsche partij. Weldra was hij ijverig medewerker aan dit dagblad en leverde daarin talrijke artikels over militaire onderwerpen, die buitengewone opmerkzaamheid wekten. De grondige kennis van zaken daarin blijkbaar zoowel als de vrijmoedige toon waarop onderscheiden misbruiken werden gegispt, vervulden velen met bewondering voor den onbekenden auteur. Zoo is het bekend geworden, dat thiers in dien tijd aan een zijner vrienden schreef: ‘Ik ken niets zoo rijk van inhoud en dat zoo helder voorgesteld is, als de historisch-kritische artikelen in de “National”. Zoek toch den naam van dien geleerden, uitmuntenden schrijver te leeren kennen, en stel mij in de gelegenheid hem te ontmoeten.’ Toevallig kende de man aan wien deze brief gerigt werd, charras en deelde hem het verlangen van thiers mede. De luitenant weigerde standvastig hieraan gehoor te geven; ofschoon hij wist dat de heer thiers kans had om binnen kort weêr minister te zijn. Maar hij verlangde geen beschermer, hij voelde zich in staat om zelf zich eene baan te breken. - Bij de regering, aan welke dezelfde opstellen noodwendig moesten mishagen, bleef de naam des schrijvers niet onbekend, van daar had hij dus ook geene gunst te wachten.
Zijne bevordering zou geregeld worden naar alle voorschriften van de ancienniteit.
In 1841 kreeg charras bevel om naar Algerië te gaan en werd benoemd tot commandant van de artillerie te Cherchell. Hier in een dorp door de Kabijlen geblokkeerd, bijna altijd opgesloten binnen de vestingwerken, bragt hij een vervelenden tijd door; een enkele maal slechts afgewisseld door een uitval en eenige schermutselingen met de Afrikanen. Doch een ruimer veld voor zijne werkzaamheid wachtte hem, toen hij in denzelfden rang gezonden werd naar Maskara, in de provincio
| |
| |
Oran. De daar bevelvoerende generaal lamoricière had weldra de talenten van charras opgemerkt en benoemde hem tot administrateur van Maskara, tevens tot ordonnans-officier. - Het bleek dat de bevelhebber zich niet had vergist in zijn gunstig oordeel, de ordonnans werd zijn vriend, dien hij steeds hooger leerde op prijs stellen. Hij werd met eene delicate zending afgevaardigd naar den gouverneur-generaal, maarschalk bugeaud, op wien hij zoowel door zijne behandeling van de opgedragen zaken, als door herhaalde, vrij langdurige gesprekken een zoo gunstigen indruk maakte, dat deze hem bij zijn afscheid toeriep: ‘Generaal lamoricière is wel gelukkig zulke officieren te hebben als gij. Ga voort op deze wijze te arbeiden, ik waarborg u eene schitterende carrière in Afrika!’
Meer en meer begon de naam van charras met lof bekend te worden. Tot belangrijke werkzaamheden zag hij zich geroepen. Toen lamoricière in 1843 vier Arabische Bureaux instelde voor de provincie Oran, werd charras tot chef van één daarvan te Maskara benoemd. Deze instellingen moesten dienen tot uitoefening van een geregeld bestuur over de inlandsche volksstammen, de benoeming van ambtenaars uit de inboorlingen, den omslag en de heffingen, het beleid der justitie, policie en van de recrutering, de zorg voor de openbare veiligheid, enz. - Ook in deze betrekking maakte charras zich verdienstelijk en trok de opmerkzaamheid der Fransche gezaghebbers in Afrika tot zich. Na een gelukkig door hem uitgevoerden aanval op de legerplaats van abd-el-kader, bij welke gelegenheid hij 200 gevangenen en een aanzienlijken buit had behaald, schreef de maarschalk bugeaud in zijn rapport aan den minister van oorlog: ‘De artillerie-kapitein charras heeft aan het hoofd van 600 Fransche en Arabische ruiters den 22sten Junij veel bekwaamheid en moed aan den dag gelegd. Ik beveel hem dringend uwer welwillendheid aan.’ Na een ander gevecht, waarin aan de troepen des Emirs eene belangrijke nederlaag was toegebragt, meldde de generaal tempoure, die het opperbevel had gevoerd: ‘Vóór alles moet ik uwe opmerkzaamheid vestigen op den kapitein charras, want aan hem zijn wij voor een groot deel den gunstigen uitslag verschuldigd. Hij heeft ook hier die vlugheid, naauwkeurigheid en kennis van land en menschen getoond, waarvan hij reeds zoovele blijken heeft gegeven.’ Evenwel volgde geen
| |
| |
avancement. Men had te Parijs nog den republikein niet vergeten. Eindelijk, toen alle aanbevelingen zonder gevolg bleven, schreef bugeaud in 't laatst van 1844 aan den minister: ‘Als men mij nog eens spreekt van de jeugd van kapitein charras, dan wil ik antwoorden, dat een Arabisch paard niet eveneens moet loopen als een os.’ Ten laatste kwam de benoeming van den zoo dikwijls voorbijgegane tot bataillons-chef bij het vreemdenlegioen.
Een moeijelijk werk werd tegen het einde van 1846 aan charras opgedragen. Eene nieuwe kolonie moest opgerigt en in orde gebragt worden; de plaats daartoe was aangewezen aan de oevers van den Sig, tusschen Oran en Maskara, en lamoricière had hem gekozen om het opzigt en de leiding der noodige werkzaamheden te hebben. Vestingwerken werden opgetrokken, akkers en plaatsen voor woningen afgeperkt en onder de kolonisten verdeeld. De soldaten hielpen huizen bouwen, wegen aanleggen en kanalen graven. Dit werk begon in Februarij 1847. In October kwam lamoricière bezigtigen wat er verrigt was. Hij vond 200 huizen voltooid, meer dan 1000 Europeanen geherbergd, den grond bewerkt en bezaaid. De ringmuur was gereed, het geheele terrein doorsneden met kanalen en grachten. De generaal stond verbaasd over deze herschepping, terwijl de kolonisten onuitputtelijk waren in den lof van den bevelvoerenden officier. Wederom werd charras ernstig ter bevordering aanbevolen. De nieuwe kolonie aan den Sig kreeg den naam St. Denis en werd in hetzelfde jaar bezocht door den hertog van aumale, kort nadat deze als gouverneur-generaal in Algerië was aangekomen. Bij deze gelegenheid werd charras door lamoricière aan den hertog voorgesteld met de woorden: ‘Een Jacobijn, de zoon eens Jacobijns, een voortreffelijk officier!’ De hertog betuigde zijne hoogachting voor zulke Jacobijnen, beloofde hem de eerste majoorsplaats, die open zou komen, en voegde daarbij: ‘Gij zijt niet zoo snel bevorderd als gij verdiend hadt; maar nu heb ik u gezien, ik weet, ik kan; de generaals-epauletten zullen voor u niet lang uitblijven!’ Zoo was de promotie verzekerd - toen de Februarij-revolutie uitbarstte en geheel andere uitzigten voor den republikein opende.
Den 25sten Februarij 1848 ging charras met verlof naar Frankrijk. Nog vermoedde hij niets van hetgeen daar in het
| |
| |
vaderland den vorigen dag was geschied. Maar naauwelijks had hij, na korten overtogt, te Marseille voet aan land gezet, of hij vernam met verrassing dat de Julij-dynastie gevallen en de republiek geproclameerd was. In den grootsten spoed zette hij zijne reis voort. Reeds den 2den Maart kwam hij aan te Parijs. De mannen, die daar thans het gezag in handen hadden, begroetten den bekwamen, vrijmoedigen officier met welgevallen en besloten partij te trekken van zijne talenten. Charras werd secretaris en adviserend lid van de ‘Commission de défense nationale’, in welke ook de generaals lamoricière, bedau en oudinot, onder het voorzitterschap van den minister van marine, arago, zitting hadden. De werkzaamheden dezer commissie waren talrijk en gewigtig. Bij de onzekerheid van de betrekkingen des rijks tot de buitenlandsche mogendheden, was het noodzakelijk het leger te versterken en op alles bereid te maken. De tachtigjarige minister van oorlog, subervic, nam zijn ontslag en de voorloopige regering benoemde cavaignac in zijne plaats. Doch deze was als gouverneur-generaal in Algerië; het besluit zijner verkiezing werd hem toegezonden, maar hij weigerde de betrekking te aanvaarden. Het was niet gemakkelijk de ledige plaats vervuld te krijgen. Na eenige mislukte pogingen, nadat men ook aan charras het ministerie had aangeboden, werd besloten dat arago den titel van minister zou voeren, indien charras als ondersecretaris van staat het departement van oorlog wilde besturen. Door den aandrang van velen zijner vrienden overgehaald, nam hij den post aan.
Natuurlijk vond hij tegenstand, had hij velerlei moeijelijkheden te overwinnen, doch hij was de man niet om spoedig terug te deinzen. Twee generaals, parchappe en randon, die werkzaam waren aan het ministerie van oorlog, hadden openlijk verklaard, dat zij niet voornemens waren hunnen arbeid aan het oordeel te onderwerpen van een man, die eerst vóór weinige weken majoor was geworden, dat zij van hem geene bevelen verwachtten. Terstond werden beide ontboden in het kabinet van charras, die hun bekend maakte welke dagen en uren zij te zamen met hem zouden arbeiden. Zij bogen en gehoorzaamden. Dit voorval werkte. Van nu aan begrepen alle ambtenaren, dat het hunne zaak was te gehoorzamen. Binnen weinige dagen was de geest van orde, ijver
| |
| |
en naauwkeurigheid heerschende geworden. Onverschrokken tegenover zijne benijders, was charras ook ontoegankelijk voor de vleijerij dergenen, die zijne gunst zochten te winnen. Een kapitein der dragonders, aan wien straf was opgelegd, beriep zich ter verdediging op zijne republikeinsche gevoelens. Charras antwoordde: ‘De politiek heeft met deze zaak niets te maken, en hadde zij 't wel, zoo zoudt gij des te strafbaarder zijn. De republiek heeft een sterk leger noodig, het leger moet discipline hebben, die te bewaren is de pligt van elken republikein.’ - Zoo met strenge regtvaardigheid en onwankelbare standvastigheid volbragt hij wat hem noodig en nuttig voorkwam, zonder aanzien des persoons, zonder te vragen of hij zich daardoor ook vijanden maakte. De minister arago had aan vele onderofficieren te gelijk een groot verlof toegestaan; charras liet door den telegraaf het reeds verzonden besluit intrekken. Maar ook zich zelf spaarde hij niet. Dagelijks was hij 16 uren en somtijds langer onvermoeid bezig. Hij hield over alles zelf het opzigt, ging alle rekeningen na en onderzocht alle contracten van aankoop en leverantie. En de vruchten van zulke werkzaamheid werden zigtbaar. Den 22sten April waren 150,000 rekruten onder de wapens gekomen, 30,000 paarden aangekocht, de geweerfabrieken, geschutgieterijen, kruidmolens en arsenalen waren allen vol levendige bedrijvigheid. Op de grenzen van Italië stonden 60,000 man slagvaardig, volkomen uitgerust. - Het departement Puyde-Dôme koos den overste charras tot afgevaardigde voor de nationale vergadering. Den 4den Mei kwamen de afgevaardigden bijeen, zeven dagen later droeg het voorloopig bewind zijn gezag over aan de nieuw benoemde regeringscommissie. Een nieuw ministerie werd zaâmgesteld, waarin cavaignac de portefeuille van
oorlog zou verkrijgen, terwijl zijn departement, tot dat hij zelf zou zijn aangekomen, moest worden waargenomen door charras. Intusschen was de eendragt onder de republikeinen verdwenen, twee partijen stonden vijandig tegenover elkaâr, de eene om de roode, de andere om de driekleurvaan geschaard. Van deze oneenigheid maakten de vijanden der republiek gebruik ter bevordering hunner belangen; vooral de Buonapartisten legden groote behendigheid aan den dag. De politieke rigting van charras was bekend, hij
| |
| |
bleef onveranderlijk daaraan getrouw; handhaving der republiek door bevordering der orde. Toen den 15den Mei de opstand uitbrak en het gebouw der nationale vergadering bestormd werd, bragt hij vooral veel daartoe bij om de beweging te stuiten en te onderdrukken. Evenwel werd hij verdacht van heimelijke verstandhouding met de leiders van het oproer; één der afgevaardigden, bineau, waagde het openlijk te zinspelen op dat vermoeden; doch bij het verlaten der vergadering trad charras op hem toe en vorderde, dat hij òf openlijk het gezegde herroepen, òf hem voldoening geven zou. De lasteraar koos het eerste. De ‘Moniteur’ van 17 Mei 1849 bevat het artikel, waarbij bineau zijne woorden introk.
Toen generaal cavaignac was aangekomen en den ministeriëlen zetel had aanvaard, wenschte charras zich terug te trekken. Hij gaf echter toe aan het dringend verzoek des ministers om hem zijne hulp te blijven verleenen. Gedurig nader kwamen de onweêrswolken, die in Junij over de republiek zijn losgebarsten en haar ondergang hebben voorbereid. Het besluit tot opheffing van de nationale werkplaatsen gaf het sein tot den openbaren strijd. Charras bevond zich in het kabinet van cavaignac toen het berigt werd gebragt dat de burgeroorlog in de straten van Parijs was begonnen, 23 Junij. - ‘Zoo is de republikeinsche partij gewelddadig verscheurd, in twee stukken gedeeld’ - riep cavaignac uit - ‘geen grooter ongeluk kon ons overkomen. Onze pligt is duidelijk, wij moeten de nationale vergadering verdedigen.’ - ‘Zonder twijfel’ - hernam charras - ‘want zijn er ook roijalisten in de vergadering, de republikeinen hebben toch de meerderheid; terwijl het oproer begonnen is met den kreet: leve louis napoleon! Leve de keizer! Van een buonaparte, van de herstelling des keizerrijks wil ik niets hooren, om geenen prijs!’ - Cavaignac werd met dictatoriale magt bekleed, hij benoemde charras tot chef van den generalen staf en intendant van het leger van Parijs. Hij organiseerde, hij zorgde voor den toevoer van levensmiddelen en fourrage; voor de eerste maal kregen de soldaten gekookt vleesch. Onvermoeid was de overste werkzaam. Den 24sten des avonds trok hij door de straat St. Antoine aan het hoofd eener sterke colonne tegen de opstandelingen aan. Nevens hem reed de generaal duvivier.
| |
| |
Een levendig geweervuur begroette hen, twee stafofficieren werden getroffen, duvivier ligt gekwetst. De soldaten begonnen te wijken. Charras bragt ze tot staan, toen ook hem een kogel bereikte; de metalen plaat aan zijn degenhanger redde hem. Hij viel, doch rigtte zich terstond weder op; evenwel moest hij zich op de stoep van een huis neêrzetten, maar de soldaten wankelden niet meer.
Eenigen tijd later, nog vóór het einde van den bloedigen strijd, bleek het, dat hij niet ten onregte het oproer had toegeschreven aan den invloed en de bemoeijingen der Buonapartisten. Hij was in het ministerie van oorlog, daar treedt plotseling en met onstuimige haast de generaal rapatel binnen en vraagt cavaignac te spreken. Hij wordt in het kabinet geleid, waar charras zich bevond, en dezen voor den dictator aanziende reikt hij hem een billet over. Charras leest: ‘Stel u aan het hoofd van den opstand, en gij zijt minister van oorlog! Louis buonaparte!’ - ‘Voorzeker, zegt charras - dat is van hoog gewigt, dat moet de generaal terstond zien!’ - Hij spoedt zich naar cavaignac om hem bekend te maken met het aanbod. - Het oproer werd voor deze maal bedwongen en de orde hersteld. Maar de vijanden van den secretaris van staat vermeerderden en verdubbelden hunne pogingen om hen ten val te brengen in en buiten de nationale vergadering. Hij bleef niettemin werkzaam in denzelfden geest, zelfstandig zijne overtuiging volgende. Toen de toestemming der vergadering gevraagd werd om louis blanc en caussidière geregtelijk te vervolgen, waren vele leden bereid die toestemming te verleenen. Ook cavaignac ondersteunde het voorstel. Charras echter stemde tegen. Daar mompelde men van verraad, anarchie. Eene commissie verscheen bij cavaignac om de afzetting te vorderen van den stoutmoedigen ondersecretaris van staat. Deze antwoordde: ‘Kolonel charras heeft anders gestemd dan de ministers, anders dan ik zelf, ik weet het wel. Dat gebeurt thans niet voor de eerste maal en het zal niet voor het laatst zijn. Maar ik zal mij wel wachten hem daarover eene aanmerking te maken, hij zou
dadelijk zijn ontslag nemen, en ik kan hem niet ontberen. Ik verdraag de onafhankelijkheid van zijn karakter; doet gij ook alzoo!’
Diezelfde eigenschap bewaarde en toonde hij onverminderd,
| |
| |
ook toen de partij der reactie dagelijks toenam in sterkte en invloed. Openlijk bestreed hij de verkiezing van louis napoleon tot president der republiek, en verklaarde niet te vertrouwen op den afgelegden eed. Zoodra de uitslag der stemming bekend was, nam hij zijn ontslag. Van nu aan schaarde hij zich bij de oppositie, schreef weder in den ‘National’, en stelde louis napoleon voor als den gevaarlijksten vijand der republiek. Geen wonder dat hij ‘een roode Socialist’ moest heeten. Evenwel bekwam hij eene plaats in de wetgevende vergadering, hoe hevig ook zijne verkiezing in het departement Puy-de-Dôme bestreden was. In de vergadering behoorde hij tot de minderheid. Tegenover 250 republikeinen zaten 500 monarchisten, onder dezen de voornaamste leiders der partij van buonaparte, de overste vaudrey, persigny, montholon, laborde, e.a. - Vooral na den ongelukkigen opstand van 13 Junij 1849, die zoo jammerlijk eindigde, werd de toestand der minderheid moeijelijk. De reactie, vertrouwende op haar gevestigd, steeds toenemend gezag, zette rustig voort wat hare belangen kon bevorderen en hare tegenstanders verzwakken. De vijanden van charras openbaarden nu hunne gezindheid. Generaal fabvier, die zich door charras verongelijkt achtte, voerde hem toe dat hij zijn avancement te danken had aan de prinsen van Orleans. De aangesprokene besteeg de tribune, verhaalde met weinig woorden zijne militaire loopbaan in Afrika, zijne eenige ontmoeting met den hertog van aumale aan den Sig, en herhaalde de woorden, waarmeê lamoricière hem bij die gelegenheid had voorgesteld. Hij noodigde fabvier uit om in het ministerie van oorlog alle rapporten, alle aanbevelingen te onderzoeken en de bewijzen van zijne uitspraak te toonen.
Fabvier bewoog zich niet. Onder algemeene toejuiching verliet charras het spreekgestoelte.
Eenige maanden later behaalde hij eene dergelijke overwinning. De toenmalige minister d'hautpoul beschuldigde hem, dat hij in 1848 het leger had gedesorganiseerd. Hij zou onbehoorlijken invloed geoefend hebben op de onderofficieren, om de soldaten tot oproer aan te sporen. De aangeklaagde verklaarde ronduit, dat de minister eene ellendige lastering herhaalde, 't welk vooral vreemd was daar hij in 't ministerie
| |
| |
de bewijzen voor het tegendeel kon lezen. Hij besloot: ‘Mijnheer de minister! onderzoek uwe archiven naauwkeurig, ik daag u uit om iets te ontdekken, wat ik niet luide als waarheid durf erkennen. Gij hebt mijn leven openbaar gemaakt, ik zal edelmoedig zijn en het uwe niet onderzoeken.’ d'Hautpoul zweeg en de geheele vergadering applaudiseerde.
Na de beruchte revues in de vlakte van Satory werd changarnier ontzet van zijn post als bevelhebber des legers van Parijs en der nationale garde. Het ministerie werd geïnterpelleerd over dit ontslag. Doch hoe lang de discussiën duurden, niemand waagde het den eigenlijken bewerker te noemen. Het was Januarij 1851. Lamartine verdedigde den president der republiek, hij verzekerde louis napoleon was gebonden door zijn eed; de verzoenende boodschap van den 11den November had ook de lastigste republikeinen tevreden gesteld. Daar klonk eensklaps door de zaal: ‘Die boodschap is huichelarij!’ - Luide kreten werden gehoord, men riep van beleediging des presidenten, de voorzitter der vergadering zag zich gedwongen, om den overste charras tot de orde te roepen.
Hij zag met inwendige spijt hoe de republiek ten ondergang neigde. De verdeeldheid tusschen de verschillende partijen zou de zege gemakkelijk maken voor louis napoleon en zijne handlangers. Daar hij vele betrekkingen met het leger onderhield, wist hij naauwkeurig wat er omging. Toen de adressen vóór de herziening der constitutie in behandeling kwamen, sprak hij met de uiterste stoutheid tegen louis napoleon, zijne aanspraken en kuiperijen; hij voorspelde rondweg den coup d'état, waarvan niet alleen de republikeinen, maar ook de Legitimisten en Orleanisten de offers zouden worden. Hij ontdekte de kunstgrepen, die men had aangewend om een zoo groot aantal handteekeningen op de petities te verkrijgen, en had de voldoening, dat de herziening werd afgestemd. Doch daarop werd de vergadering van het wetgevend ligchaam verdaagd, en toen het weder bijeenkwam was intusschen het ministerie geheel gewijzigd in uitsluitend Buonapartistischen zin, terwijl st. arnaud minister-president was geworden. De plannen van den president moesten nu ook voor de kortzigtigsten duidelijk zijn. Toch waren nog de meeste leden der vergadering, ook der republikeinen, in den waan, dat het gevaar niet zoo nabij, niet zoo dreigend was. Charras deed al
| |
| |
wat in zijn vermogen was om dat gevaar allen aan te wijzen, allen te vermanen om zich te wapenen. Met warmte ondersteunde hij 't voorstel der quaestoren, die aan de vergadering de bevoegdheid wilden verzekeren om te beschikken over de troepen. Te vergeefs. Zijne taal werd in den wind geslagen, het ontwerp verworpen, en charras riep uit: ‘De republiek is dood!’
Dit was geschied den 13den November, weinige weken later bleek de waarheid zijner profetie. Den 2den December in den vroegen morgen werden charras en changarnier, door politieagenten, die met geweld de deuren geopend hadden, gevangen genomen. Te gelijk werden cavaignac, thiers, lamoricière, roger du nord, baune, baze en twaalf anderen opgeligt en naar Mazas gevoerd. De gewapende magt joeg de nationale vergadering uit elkaâr, in Parijs en in twintig departementen vloeiden stroomen bloeds. De coup d'état was gelukt. - Ook toen behield charras zijne bedaardheid. De gendarmes hadden last hem levend of dood te vatten: toen zij met bijlen zich den toegang tot zijne kamer geopend hadden, vonden zij hem kalm en koel. Den politie-commissaris, die zich wilde verontschuldigen met de ontvangen bevelen, voerde hij toe: ‘Gij weet zeer wel wat gij doet, gij zijt mede schuldig aan eene misdaad, en deze schuld zal u eens duur te staan komen, ik zal uw aanklager zijn.’ De generaals cavaignac, lamoricière, bedeau, changarnier en leflô, de overste charras en de heeren roger en baze werden gezamenlijk in een cellenwagen voor galeiboeven bestemd, naar het fort Ham getransporteerd en daar gedurende veertien dagen streng bewaakt. In Januarij 1852 volgde het decreet hunner verbanning. Charras werd naar België gevoerd, niet slechts tot aan de grenzen, maar tot Brussel toe onder geleide van politie-agenten. Kort daarop werd zijn naam van de lijst des Franschen legers geschrapt. Met een enkelen pennestreek verloor hij de vruchten van 25 jaren dienst. Verwijderd van zijn vaderland, zijne bloedverwanten en vrienden, moest hij in den vreemde leven van de middelen, hem door zijn vader nagelaten.
Zijn onvermoeide arbeid in staats- en krijgsdienst had hem geene schatten opgeleverd. Evenwel kon hij hopen in België ruste te vinden. Hij moest echter ook nu nog de vervolging zijner vijanden ondervinden. Daar kwam een openbare brief van
| |
| |
hem in omloop, waarin hij ‘een onverzoenlijken oorlog verklaarde aan den troep bandieten, die Frankrijk heeft overrompeld, de schatkist plundert, en het vaandel, ja den naam van Frankrijk ontëert.’ Vijftig-duizend exemplaren van dit manifest werden gedrukt, door geheel België, maar ook in Frankrijk wijd en zijd verspreid. De regering in Parijs begreep dat de balling nog gevaarlijk was en wenschte hem verder van de grenzen te verwijderen. Bij herhaling drong men bij 't Belgische gouvernement er op aan, dat charras uit het land gezet zou worden. Eindelijk in Augustus 1854 gaf het kabinet de brouckère toe. Te vergeefs waren alle protesten door de liberalen ingediend. De overste gehoorzaamde aan het bevel en zocht eene schuilplaats in Nederland, het aloude toevlugtsoord der verdrukten en verjaagden. - In 's Gravenhage leeft hij tegenwoordig veilig en in volkomene vrijheid. - Zij het den edelen balling gegund, hier de ruste te genieten, die zijn vaderland hem niet schenken kan. Zij 't hem gegeven ongestoord zich te kunnen wijden aan de wetenschap. Zijne krijgskundige geschriften bewijzen, dat hij eene aanzienlijke plaats onder hare priesters verdient. Zijne tegenwoordigheid hier is vereerend voor ons vaderland zoowel als voor hem zelven. - Eere aan den staat, die de slagtoffers van staatszucht en dwingelandij ontvangt en beschermt! Eere aan den man bovenal, die, getrouw aan zijne beginselen, niet weet van buigen of plooijen, die den moed heeft alle stoffelijke voordeelen op te offeren, liever dan dat hij zijne overtuiging, zijn karakter zou verloochenen. Hij doet ons denken aan de helden der oudheid, aan de groote mannen van de Romeinsche republiek. |
|