| |
| |
| |
Mengelwerk.
De laatste uitbarsting van den Vesuvius.
‘De naam doet niets tot de zaak’, zegt men. Het kan zijn; maar zeker is het, dat de naam veel doet tot de voorstelling, die men zich van eene zaak maakt. Zoo heeft b.v. onze taal, zoo weinig geschikt, helaas! om voor vreemde zaken passende benamingen te vinden, de vulkanen als vuurspuwende bergen gedoopt, en zeker heeft deze naam, die kort noch bondig is, veel schuld aan de verkeerde voorstelling, die velen als onwillekeurig zich van die schoorsteenen des onderaardschen vuurs vormen. Voor de meesten is een vuurspuwende berg een driehoek of liever kegel op de vlakke aarde geplaatst, met een groote, hoog opstijgende vlam juist aan den top, - ik zou ze kunnen uitteekenen; zoowat in het groot, wat de onvergetelijke sissertjes, waarmede onze kinderen spelen en onze vaders zich vermaakten, in 't klein zijn. Is er eene uitbarsting, - en hoevelen denken zich zoo'n berg eigenlijk altijd vuur spuwende - welnu! dan wordt het sissertje aangestoken en de knetterende vlam en vonken vliegen hoog in de lucht. Trouwens, het is den vlaklandbewonenden Hollander, die in den regel niet eens goed weet wat een berg is, ook wel te vergeven, dat hij zich moeijelijk eene voorstelling van zulk eene bijzondere soort van berg maken kan. En het ongeluk is, dat men zoo zelden beschrijvingen van eene uitbarsting vindt, die zich niet meer toeleggen om onze verbeelding door ijselijke schilderingen te treffen, dan ons verstand door duidelijke beschrijving voor te lichten. Van onzen tegenwoordigen tijd echter mag men betere dingen verwachten. Wederom heeft de verschrikker der Napelsche velden zijne rookwolken en steenbrokken uitgeblazen en zijne lavastroomen rondom zich over de velden verspreid, nadat korten tijd te voren bijna het geheele zuidelijke deel van het schiereiland door aardschokken geteisterd was geweest, die, naar de verschillende berigten te oordeelen, eene buitengemeene hevigheid
| |
| |
hebben gehad. Onder hetgeen ik van die tooneelen der verschrikking (hoewel de Italianen zelf er nog al koel onder blijven) gelezen heb, trof ik een berigt over de laatste uitbarsting van den Vesuvius aan, zoo bedaard en duidelijk gesteld, en zoo geschikt, om ons in verbeelding als op het tooneel zelf te verplaatsen, dat het mij voorkwam de eer wel waard te zijn, om aan de hand van dit tijdschrift in onze steden en dorpen gebragt te worden. Het is door een Duitscher geschreven, die opzettelijk de verschijnselen van deze natuurwerking kwam gadeslaan, en ook voor de mededeeling in een Duitsch tijdschrift bewerkt. Het was echter in den vorm van een brief, en die blijve behouden.
‘Napels, begin van Junij.
Wanneer u deze regelen geworden, zult gij reeds lang uit de dagbladen vernomen hebben, dat de Vesuvius weder in werking is en naar verschillende zijden zijne geweldige lavastroomen uitzendt. Op de laatste groote aardbeving, die tegen het einde van het vorige jaar de zuidelijke deelen des rijks zoo vreeselijk heeft geteisterd, waren in dit jaar van tijd tot tijd kleinere schuddingen gevolgd, tot zelfs zeer digt bij de hoofdstad. Bovendien scheen de buitengewone strengheid, waarmede de winter hier begonnen is, en de nog betrekkelijk koude temperatuur, zelfs in de maand Mei, iets buitengewoons te verkondigen. Men verwachtte dan ook vrij bepaald dat er eene uitbarsting aanstaande was, en deze vrees werd nog vermeerderd, toen men op Pinkstermaandag, des morgens om tien ure, tusschen Salerno en Castellamare een vrij belangrijken aardschok gevoelde. Hierop volgde in den nacht van Dingsdag op Woensdag, onder een hevig onweder, een tweede schok; en in den volgenden nacht, van 26 op 27 Mei, stroomde de eerste lava, hoewel slechts in geringe hoeveelheid. De uitbarsting nam echter in hevigheid toe, en in den avond van den 28sten Mei bood de berg reeds een heerlijken aanblik, zoo als hij zich daar in de duisternis verhief, omringd door rood weêrschijnende rookwolken. Ook aan de zuidelijke zijde van den berg die naar Pompeji gekeerd is, zag men eene gloeijende streep zich bijna van den top af naar beneden bewegen tot in de groote kom, die men Atrio di Cavallo noemt. Men moet weten dat de hoogste kegel, waarop tegenwoordig
| |
| |
de beide kraters zijn, aan de west- of zee-zijde ligt, terwijl hij ten noorden en oosten, en dus aan de landzijde, door den steilen rug der zoogenaamde Somma in een halven cirkel wordt omgeven. Tusschen de Somma en dien kegel ligt een groot dal, grootendeels met lava opgevuld, het zoo evengenoemde Atrio di Cavallo, dat aan de beide zijden, die naar Pompeji en Resina gekeerd zijn, slechts door een lagen rand, blijkbaar een voormaligen krater, omgeven is. De gidsen verzuimen niet hierbij te verhalen, dat dezelfde uitbarsting, die Herculanum en Pompeji vernielde, ook den top des bergs, die eenmaal veel grooter was en de Somma zoowel als den eerstgenoemden kegel omvatte, in den mond des kraters deed nedervallen en zoo dit dal vormde. En zoo iets zal ook werkelijk wel eenmaal gebeurd zijn, hoewel de gelijktijdigheid van beide feiten bezwaarlijk te bewijzen is. In deze kom of ketel had zich nu de lava verzameld, want van hier uit verspreidde zich een fel en vurig schijnsel, terwijl men tevens den gloed daarvan aan de noordzijde, over de Somma heen, bespeuren kon.
Ik ben niet in staat om u de uitbarsting in alle bijzonderheden te verhalen, maar meen op uwe belangstelling te kunnen rekenen, wanneer ik u eenige togten, die ik op den dag der hevigste uitbarsting op den Vesuvius maakte, tracht te verhalen. In gezelschap van een vriend begaf ik mij Zondagmorgen, den 30sten Mei, van Castellamare naar Pompeji, van waar uit de bestijging des bergs wel iets moeijelijker, maar ook korter is dan aan de andere zijde, die de meeste reizigers verkiezen. In Pompeji waren ligt een gids en verdere benoodigdheden te vinden; in het eenvoudige logement, dat zijn vroegeren nederigen naam van Taverna del lapillo, sedert de spoorweg der doodenstad hare bezoekers aanbrengt, met den meer hoogdravenden titel van: Hôtel Diomède, Restaurant du chemin de fer verwisseld heeft, kregen wij het noodige onderpand mede, dat wij op onzen togt ten minste niet van honger en dorst zouden omkomen. Op de slechtste paarden van de wereld moesten wij omtrent een uur lang over de zacht glooijende vlakte rijden, die tusschen Pompeji en de buurtschap Bosco tre Case ligt. Van hier gaat de weg steiler opwaarts; eerst heeft men een vrij goed pad door de wijnbergen henen, waar de vurige Lacrima Christi door den met
| |
| |
donkeren asch vermengden grond wordt voortgebragt, totdat langzamerhand de wijnstok en weldra elke plant van eenige beteekenis verdwijnt, en slechts hier en daar een grasveldje de treurige eentoonigheid van het sombere aschveld afbreekt. Van hier loopen er verscheidene paden naar boven, doch de reiziger die zonder gids zich op een daarvan wagen zou, zou spoedig verlegen staan, daar slechts in het dal, dat tegen den wind beschut is, de voetsporen zigtbaar blijven, en reeds op de eerste glooijing de asch eene geheel effene oppervlakte heeft. Hier en daar treft de reiziger nog een ouden lavastroom aan, dien de paarden begeerig opzoeken, om een minder grondeloozen weg te vinden. Nameloos somber is de indruk van dit veld van asch- en lava-heuvelen; toch heeft het zijne eigenaardigheid, en wanneer het oog door den eentoonigen aanblik vermoeid is, behoeft men zich slechts om te wenden, om in de lagchende vlakte van den Sarno rijkelijke vergoeding te vinden.
Na een bezwaarlijken weg bereikt men een klein dal, waaruit de aschkegel des vulkaans zich veel steiler verheft. Hier laat men de paarden staan, en nu begint het moeijelijke gedeelte van den togt. De kegel is zeer steil, slechts zelden vindt de voet eenigen steun op een ouden verharden lavastroom en verzinkt meestal in de diepe asch, die met elke schrede naar boven weder terugzakt, zoodat men vrij wat schreden doen moet om een weinig vooruit te komen. Eindelijk wordt de grond iets harder, daar op den meer steilen top de asch niet houdt, en thans werd ik beloond voor de volharding, waarmede ik de vermaningen van een aantal philanthropen, die men hier altijd aantreft, om mij door middel van een touw naar boven te laten trekken, in den wind had geslagen, hoewel sommigen mij op den toon der hoogst mogelijke deelneming gesmeekt hadden, om toch op mijne gezondheid bedacht te zijn. Het is een teêrgevoelig volk die gidsen! De grond, waarop wij ons nu bevonden, droeg duidelijke sporen van de werking binnen in den berg, en had veel van een nieuwbakken brood met een harden korst, waarop zich talrijke kleine verhevenheden bevonden, die door eene drukking van binnen gebarsten waren. Uit verscheidene dezer kleine spleten kwam een witte rook naar buiten; het meest uit eene groote naad, die omtrent 2 à 300 voet onder den top, dwars over onzen weg liep, en wiens randen een gelen zoom van zwavel hadden; de sterke
| |
| |
zwaveldampen, die hieruit opstegen, veroorzaakten een pijnlijk gevoel op de borst. Nadat wij deze plaats gelukkig overgekomen waren, verzekerde onze gids dat dit niet zonder gevaar geweest was, en hoe waar dit was, bleek den volgenden dag, toen zich juist hier eene nieuwe opening gevormd had waaruit lava stroomde. Hier en op verscheidene andere plaatsen zagen wij duidelijk door de naden henen het vuur van binnen werken, en blijkbaar was de lavakorst, die ons hiervan scheidde, niet zeer sterk; dikwijls gaf dan ook de grond een hol geluid wanneer men er op stampte. Onze vreugde dezen zwaveldamp ontkomen te zijn, duurde echter slechts kort; de noordewind, die ons vlak in het aangezigt woei, dreef ons, hoe meer wij den bovensten rand des bergs naderden, des te dikker zwavelwolken tegen, en de stiklucht was zoo pijnlijk om in te ademen, dat wij op het punt stonden van terug te keeren. Iedere ademhaling ging met een aanval van hoest vergezeld, en eerst toen wij, op aanraden van den gids, een zakdoek om mond en neus bonden, was het uit te houden: daardoor ademden wij den zwavel niet onmiddellijk in. Hoe zeer de atmospheer daarmede vervuld was, bleek uit de fijne kristallen, waarin zich de zwavel op onze kleederen vastzette.
Eindelijk kwamen wij aan den rand van den berg aan en - zagen niets. Vóór ons was de krater geheel in digte rookmassa's gehuld, en achter ons was de geheele streek als met een sluijer overtrokken door de wolken, die den bergtop omgaven. De gids was de eenige die de hoop nog niet opgaf; en inderdaad na verloop van een minuut of vijf werd de wind wat bedaarder, en was het zelfs mogelijk een weinig de helling af te dalen, die den krater omgaf. Hier is de grond met lava en stukken zwavel van de meest verschillende en dikwijls zeldzame kleuren opgevuld; zeer gezocht, maar ook het zeldzaamst, zijn helderwitte stukken, waarvan men in Napels allerlei kleine versierselen maakt. Het gelukte ons tot op een betrekkelijk kleinen afstand van den krater te komen (in gewone tijden is hieraan volstrekt geene zwarigheid verbonden); doch hier bewoog ons de steeds toenemende rook en de verbazende hitte, veroorzaakt door de vlam die uit de opening naar boven sloeg, om terug te keeren. Toen wij weder boven aan den buitensten rand gekomen waren, vroegen wij den gids of hij het voor mogelijk hield om den hoogsten top des bergs, die nog
| |
| |
40 voet hooger gelegen was, te bereiken. Eerst ontkende hij dit, doch beproefde het en riep ons weldra toe om hem te volgen, wat wij ook deden.
Hier was het tooneel plotseling geheel anders; de wind joeg den rook niet meer in ons aangezigt, maar bezijden af, en wij hadden een vrij uitzigt. Voor ons bevond zich, eenige honderde voeten diep, een groot dal, in het midden geheel met lava bedekt; onze gids verhaalde ons, dat deze lavagrond steeds aan het stijgen is, en hieruit verklaarde het zich, waarom de randen door een kring van zwavelrook omgeven worden, daar de wanden van het dal natuurlijk naar boven steeds wijder worden, en de langzamerhand zich verheffende massa lava niet dadelijk de grootere ruimte geheel kan vullen, maar rondom eene opening laat, waaruit de rook te voorschijn komt. In het midden van deze kom verhieven zich de twee kraters, de eene een hooge majestueuse aschkegel, met steile wanden, die geheel stil was te midden van de hevige werking onder en naast hem, en iets verder de tweede, dien wij zoo even verlaten hadden, in volle werking, door dikken rook omgeven, die boven de opening door den vurigen gloed rood gekleurd was. Onder ons was de hemel ook nu niet vrij van wolken, maar de wind verscheurde van tijd tot tijd de nevelen en vergunde ons dan het verrukkelijke gezigt op de heerlijke golf van Napels, ter linkerzijde door het schiereiland van Sorrente - dat de Italianen een op de aarde gevallen stuk hemel noemen - benevens het eiland Capri, en ter regterzijde door Napels met haar Posilipo, en door Kaap Miseno, met de beroemde golf van Bajae en de eilanden Procida en Ischia omvat. Daarnaast overziet men, omkransd door schilderachtige bergruggen, de rijke vlakten van het gelukkige Campanie, waarin Pompeji gelegen is. Duidelijk kan men nog de verschillende lavastroomen onderscheiden, die zich op verschillende tijden in de vlakte neêrgekruld hebben; de nieuwste hebben nog hunne roodachtig zwarte aschkleur behouden, terwijl anderen reeds lang door boomen overschaduwd, alleen aan de eenigzins donkere kleur zijn te herkennen, onder anderen de ver in het dal vooruitstekende lavamassa,
aan het eind waarvan Pompeji gebouwd is. Terwijl de overige talrijke buurtschappen die door de vlakte verspreid zijn, met hare witte huizen een vriendelijken aanblik bieden, vormen
| |
| |
zij een sterk contrast met de sombere ruïne der oude stad, die, van dezen afstand gezien, een nog ernstiger indruk maakt dan van nabij, daar de bonte kleuren der wanden en zuilen ons dan overal aan het levendige gewoel van lang vervlogen eeuwen herinneren. De tegenwoordige uitbarsting des vulkaans deed de gedachte en het oog telkens terugkomen op die zoo onschatbare muren, die eenmaal den toorn des nabuurs zoo geducht hebben ondervonden; hoe ligt kan eene nieuwe uitbarsting ons deze kostbare ruïne voor altijd weder bedekken.
Nadat wij van den top des bergs een geruimen tijd het heerlijke uitzigt hadden genoten, namen wij den terugtogt aan, die mede door de meer zuivere lucht ons even zoo gemakkelijk viel als het beklimmen met zwarigheden verbonden was geweest; want nu brengt de losse asch op de helling des bergs den wandelaar met iedere schrede een geducht eind vooruit, en men heeft alleen te zorgen dat men niet in al te snelle vaart komt. Daar de hoogste spits van den berg zich aan de zeezijde bevindt, moesten wij, om het Atrio di Cavallo te bereiken, links afdalen, totdat wij aan den lavastroom kwamen die in de laatste dagen gevloeid had. Deze was omtrent van manshoogte en 10 tot 15 voet breed; overal was hij met eene korst van verharde zwarte lava bedekt, waarover men zonder gevaar kon loopen, ofschoon zij nog vrij warm was. Zoo kwamen wij in het zoo evengenoemde half ronde dal, en zagen ons plotseling op geringen afstand van de versch afstroomende lava. Omtrent 300 voet lager dan de top had de lava de buitenste korst des bergs doorgebroken, en stroomde onder de oppervlakte, waar wij zoo even over heengegaan waren, in het dal neêr, waar zij plotseling van onder die korst te voorschijn kwam, en een eind van omtrent 15 voet vrij en open voortstroomde over eene kleine maar steile helling; daarna had zij iets verder een meer gevormd hetwelk met eene harde korst was bedekt, waaronder de gloeijende stroom weder verborgen werd. Ofschoon het middag was en de zon helder scheen, was de vuurgloed van de lava, daar waar zij open stroomde, nog maar weinig bruin gedoofd; de massa stroomde te snel vooruit, dan dat zij zoo dadelijk in de open lucht verharden kon. Deze snelheid was veel grooter dan men bij de digtheid der vloeistof voor mogelijk zou houden, en thans begrepen wij zeer goed, wat wij tot nog toe ongeloovig hadden aangehoord,
| |
| |
dat bij eene der laatste uitbarstingen de lava binnen een uur den langen weg van den top des bergs tot aan de zee had afgelegd. De lava is ook zoo zwaar dat zelfs steenen, die men er op werpt, niet zinken, maar op de oppervlakte voortdrijven. Dat men op de lavakorst dadelijk boven den gloed gemakkelijk eijeren kon koken, zal niemand verwonderen, daar niet alleen een stok, dien wij in de lava doopten, dadelijk verbrandde, maar zelfs eene flesch die wij er op wierpen, dadelijk sprong, en met eene vlam verbrandde. Terwijl wij met de medegenomen proviand ons wat versterkten na de doorgestane vermoeijenissen, konden wij het geheel eenige schouwspel weinige schreden voor ons rustig gadeslaan; daarna deden wij nog eene kleine wandeling iets lager op de heete lavakorst. Men kon de rigting der vloeibare massa in hare gansche lengte nagaan, daar zij in het midden gebarsten was, en zoo eene met zwavel als omzoomde spleet vormde, die tot zeer ver zigtbaar was door den witachtigen rook, die er uit opsteeg. Door deze en andere kleine spleten zagen wij het vuur onder onze voeten (de lava, waarop wij stonden, was eerst den vorigen dag uitgestroomd), en niet minder duidelijk bespeurden wij het aan de hitte, die door onze laarzen heen drong.
Op den terugweg beschouwden wij nog in het voorbijgaan den krater van het jaar 1850, een lavakegel van 10 tot 15 voet hoog, die zich midden uit de asch verheft en twee openingen heeft, waarvan de eene loodregt naar beneden gaat, en de andere iets meer glooijend. Boven de laatste heeft zich (door de stollende lava) een dak gevormd, en hij schijnt de gloeijende stof uit de zijde in horizontale rigting uitgebraakt te hebben. Deze openingen hadden maar weinige voeten in middellijn, maar de lavavelden een weinig verder, toonden welke ontzettende hoeveelheid uit deze kleine mondingen konden uitstroomen.
Niet ver van daar vonden wij onze paarden weder en reden nu langzaam den berg af, zonder er acht op te slaan, dat er een onweder achter ons opkwam. Doch dit kwam spoedig nader, en weldra was de geheele bergtop in zwarte wolken gehuld, en van tijd tot tijd schoot een heldere bliksemstraal, dadelijk door den donder gevolgd, door de steeds donkerder wordende lucht. Eerst nu zetteden wij onze paarden aan, maar
| |
| |
het was te laat: de regen haalde ons in toen wij naauwelijks tien minuten van Pompeji verwijderd waren. Wij moesten dus eene schuilplaats zoeken in eene nabijgelegene hut, met wier bewoners wij echter wegens hun plat Napolitaansch dialect niet konden spreken, evenmin als met de hoenders, die zich hier beter te huis gevoelden dan wij. Na een half uur kwamen wij weder buiten; doch wie beschrijft onze verbazing, toen wij den geheelen top des bergs sneeuwwit voor ons zagen? Daar het op die hoogte reeds veel kouder is, dan in de vlakte, hadden de onweêrswolken den geheelen berg met hagel bezaaid, en alleen de scherpe vooruitstekende punten, hier en daar door de lava gevormd, braken het witte veld door hunne donkere ruggen af. Dit gezigt in het laatst van Mei, nadat wij zoo pas te voren de gloeijende lavastroomen uit den berg komende hadden gezien en gevoeld, had inderdaad iets tooverachtigs. Eerst laat tegen den avond zagen wij van Castellamare, hoe de berg langzamerhand dit witte kleed aflegde en de violetkleur, waarin hij zich gewoonlijk 's avonds vertoont, weder aannam.
Bijna scheen het, alsof de voornaamste werking van den vulkaan voorbij was, want dien nacht was de vuurgloed om den berg veel minder dan den vorigen avond. Nogtans besloten wij den volgenden dag ook aan de noordzijde van den berg de verschijnselen der uitbarsting op te gaan nemen, te meer daar men zeide, dat die aldaar veel heviger was dan aan deze zijde. De spoorwagen bragt ons spoedig naar Portici, en reeds onderweg konden wij ons van de waarheid hiervan overtuigen: zoodra wij om den hoek des bergs gekomen waren, werd niet alleen de gloed reeds zigtbaar, maar hoorden wij ook een krakend geluid, als een verwijderd gedonder van geschut. Van Portici uit gaat een uitmuntende weg, zooals ze bijna alleen in Italië te vinden zijn - de Vesuvius en zijne lava leveren de materialen op, - met veelvuldige kronkelingen door tuinen en wijnbergen naar boven tot aan het koninklijke Observatorium, een punt meer bekend onder den naam van De Kluizenaar, zooals de kleine herberg heet, die daar bij is. Hoe meer wij deze plek naderden, des te sterker werd het kraken, en toen eindelijk onze wagen plotseling een hoek omsloeg zagen wij op eens de oorzaak van dit geluid. Aan den voet van den kegel, een weinig beneden
| |
| |
den noordelijken, lagen zoom van het Atrio di Cavallo hadden zich midden in een lavaveld twee kraters gevormd, waaruit eene dikke vlam en eene groote menigte steenen, sommigen van aanmerkelijke grootte, hoog in de lucht opstegen, hetgeen vergezeld ging van een geluid, dat zeer veel op het geraas van instortende gebouwen bij een brand geleek. De nedervallende steenen vormden een rand om den krater, die zoodoende steeds hooger werd. Eenige weinige schreden lager was eene derde opening zigtbaar, waar zich een groot dak van lava over heen gevormd had, dat er het uitzigt van een kolossalen oven aan gaf, terwijl uit de deur des ovens voortdurend een geweldige lavastroom zich ontlastte. Het lavaveld, waarop de drie openingen zich bevonden, heeft slechts eene geringe helling, zoodat de lava niet snel naar beneden liep, maar zich ver uitbreidde en in verscheidene stroomen verdeelde, die dan eens weder in elkander uitkwamen en dan zich weder scheidden. Op de oppervlakte hadden zich reeds vele stukken verharde lava gevormd, zoodat de kleur des strooms meer bruin dan rood was; terwijl de geheele massa, van ongeveer 6 tot 8 voet hoog, langzaam voorwaarts rolde, stortten er telkens van den voorsten rand zulke stukken naar beneden, waar de gloeijende stroom dadelijk over henen gleed. Het observatorium ligt op een heuvelrug, die zich tot aan den zoo even genoemden noordelijken zoom van het Atrio di Cavallo verlengt. De eene tak van den lavastroom liep nu vlak onder deze hoogte langs, en daar deze met wijnbergen en tuinen bedekt is, zagen wij hoe de boomen, die in zijn weg kwamen, in een oogenblik door de vlam verteerd werden. Aan de andere, de linkerzijde van den heuvel, waar het gebouw staat, werd onze aandacht door een niet minder indrukwekkend schouwspel getrokken. Op dezelfde plaats, van waar in October des vorigen jaars de lava neêrgestroomd was, ontstond er ook nu weder een stroom. Hij had blijkbaar zijn oorsprong in het Atrio di Cavallo en liep hier op
twee wijzen uit: één stroom rolde over den meergenoemden lagen zoom henen, terwijl een andere zich onder de vroegere, oude lava gewoeld had, en op eens iets lager daaronder uit te voorschijn kwam. De lava vloeide echter aan deze zijde niet in zoo groote hoeveelheid als aan de andere.
Wij dachten er nog over om eene poging te doen om digter
| |
| |
bij de twee kraters midden in het Atrio di Cavallo te komen; maar dit kwam ons toch te gevaarlijk voor. De weg daarheen liep over een golvend lavaveld met scherpe oneffenheden, die het gaan zeer belemmerden, en wanneer dan de stroom die het naast bij het observatorium liep, door de eene of andere steilte eene snellere vaart kreeg, dan was het zelfs mogelijk, dat wij plotseling aan alle zijden door de lava omringd, als het ware op een eiland kwamen, te meer daar wij op dat terrein niet zoo spoedig uit de voeten zouden kunnen komen. Wij lieten dit plan dus varen en begonnen aan de terugreis te denken. De weg naar Resina, dien wij nu langs moesten, is verrukkelijk schoon: men heeft er een vrij uitzigt over de golf van Napels en de stad zelve benevens de geheele vlakte van Campanië; slechts van tijd tot tijd wordt het uitzigt door eene vooruitspringende rots voor een oogenblik belemmerd, om echter bij de eerste kronkeling van den weg zich des te schooner weder te vertoonen. Wanneer men hierbij bedenkt hoe ongemeen vruchtbaar de zijden van den vulkaan zijn, dan wordt het begrijpelijk, hoe de harde lessen, die de bewoners van tijd tot tijd ontvangen, hen toch niet weêrhouden, om zich op de naauwelijks afgekoelde lava steeds weder op nieuw te vestigen. Het dorp Torre del Greco is reeds negen malen door het verschrikkelijke element vernield, en toch is het voor de tiende maal weder op dezelfde plaats verrezen.
Den avond van denzelfden dag, nadat het donker geworden was, verliet ik Castellamare weder en ging ik nog eens denzelfden weg op, om ook het schouwspel van den vulkaan bij nacht te genieten. De maan was nog niet opgegaan en het zou geheel duister geweest zijn, wanneer niet de roode gloed, die over den heuvel van het Observatorium henen scheen, en de menigte fakkels, onder wier geleide honderde kijklustige menschen den berg op en af gingen, den weg genoegzaam verlicht hadden, dat ik ook zonder gids dien gemakkelijk weder kon vinden. Het was juist de verjaardag des konings en daarom was de stad Napels in de laagte geïllumineerd; de schoone havenbogt was door een lichtkrans afgezet, in wiens midden zich het fellere licht van den vuurtoren op het havenhoofd verhief, en boven alle andere lichten uit schitterde de koepel van San Francesco di Paolo, die geheel met lampions bezet was, - eene zwakke navolging van de verlichting van den
| |
| |
St. Pietersdom in Rome op het Paaschfeest. Ik spreek van deze bijomstandigheid, omdat dit thans een eigenaardigen indruk veroorzaakte. In gewone omstandigheden zou deze illuminatie, bij nacht uit de hoogte gezien, zeker een prachtigen aanblik opgeleverd hebben; maar nu maakte het eene, ach! zoo armzalige figuur bij de grootsche illuminatie, die de Vesuvius te aanschouwen gaf, en was het schijnsel der lampions zoo flaauw en bleek bij den vurigen gloed der lava. Eindelijk kwamen wij aan den hoek van de rots, van waar wij dien middag het gezigt op den toen nog ver verwijderden lavastroom gehad hadden; doch ik kon naauwelijks mijne oogen gelooven, toen ik de lava vlak beneden mij zag afstroomen. In die weinige uren (omtrent zes of zeven) was de lava meer gevorderd, dan in al den vorigen tijd, en was nu juist aan een naauwen bergpas gekomen, die uit de hoogte, waar de beide kraters zich bevinden, naar de vlakte loopt, in de rigting van Resina en Portici. De lava had namelijk, kort nadat wij dien middag van daar vertrokken waren, eene steilte bereikt, en was hier met verdubbelde kracht en snelheid afgestroomd, totdat zij nu door deze naauwte weder opgehouden werd. De wanden van dezen pas waren tot onderaan toe met wijnbergen bewassen, natuurlijk geraakten de onderste boomen spoedig in brand, en dit leverde een prachtig schouwspel op: de voorste rand van de vooruitrollende massa lava werd daardoor met een steeds vernieuwenden krans van blaauwe vlammen omgeven, die vreemd afstaken bij den rooden gloed van de vernielende stof zelve. De stroom, die, bij dag gezien, eene eenigzins donkere kleur had, vertoonde zich nu bij het duister in zijn natuurlijken gloed, en dit gaf een onbeschrijfelijk imposanten maar vreeselijken aanblik; de kraters schenen hunne vlammen nog hooger op te zenden, en de steenen die er uit omhoog vlogen, schitterden in bijna witten gloed. De lucht was tot eene aanmerkelijke hoogte met rooden rook bezet, waarachter de opkomende maan in eene
groenachtige kleur zigtbaar werd. En om aan het geheele schouwspel nog meer leven bij te zetten, zag men troepjes menschen, die het vreemde schouwspel meer van nabij beschouwden, hier en daar in de verte op den berg met blaauwachtig witte fakkels ronddwalen. Het geraas van de kraters was eenigzins bedaard, maar nu kon men ook duidelijker het eigendommelijke geluid
| |
| |
hooren, dat de in rollende beweging voortstroomende lava veroorzaakte, terwijl het nederploffen van groote stukken, die van de oppervlakte des strooms op den grond vielen, en het knetteren der in brand vliegende boomen zich hiermede vermengden.
Nog meer was het tooneel aan de linkerzijde van het Observatorium veranderd. De lava, die des morgens nog pas den rand van het Atrio di Cavallo deels overschreden, deels doorgebroken had, stortte zich nu in verscheidene geweldige stroomen onophoudelijk langs de steilte naar beneden, en had zich reeds tot diep in de vlakte verspreid. Gelukkig waren er in de rigting die de stroom nam geene dorpen, en hij zal dus evenmin belangrijke schade aanrigten als de stroom, die zich in het vorige jaar insgelijks hier ontlastte en denzelfden weg nam. De hoeveelheid lava, die hier nederstroomde, was veel grooter dan die welke uit de zigtbare kraters liep, en ongetwijfeld was dus de opening waaruit deze stroomde, en die in het Atrio di Cavallo wezen moest, de grootste.
Hetgeen echter het schouwspel aan deze zijde vooral indrukwekkend maakte, was de steilheid van den rotsrand, waar de lava langs stroomde. Hare beweging was dus hier veel sneller dan op de andere plaatsen, en de omlaag rollende massa's, die blijkbaar nog door den aandrang van de lava, die zich achter den zoom van het Atrio verzameld had, voortgestuwd werden, vloeiden met de snelheid en kracht van een geweldigen waterval. Aan beide zijden van de plaats, waar de lava over den zoom heenliep, had zich door de verhardende lava en de steenbrokken van zelf eene soort van muur gevormd, waarbinnen de stroom besloten was; in het midden echter was een scherpe rug van oude lava, die zich tot bijna in het dal verlengde, en den geheelen ontzettenden stroom in twee breede armen verdeelde. Onbeschrijfelijk was de aanblik, wanneer een groote steen of een gloeijend stuk lava, dikwijls ontzettend groot, boven op den gloeijenden stroom naar beneden gleed, dan tegen dien lavarug stootte en na eenige oogenblikken te zijn blijven steken, door den vermeerderenden aandrang van achteren verder naar omlaag rolde. Die wal aan beide zijden van den stroom maakte dat men zonder gevaar er digt bij kon komen, om dien aanblik op een afstand van weinige schreden te genicten. Alleen de hitte
| |
| |
was kwalijk uit te houden, vooral daar op de hoogte een tamelijk koele nachtwind woei, die het onderscheid des te voelbaarder maakte. Nogtans duurde het lang eer ik van dit geheel eenige schouwspel scheiden kon, en eerst tegen den morgen moest ik hiertoe besluiten om kort na het aanbreken van den dag weder in Castellamare te zijn, en mij eenige uren rust te gunnen.
Dezen dag was de uitbarsting het hevigste geweest dat wij gezien hebben. Wel is de lava naderhand nog over den weg tusschen Resina en het observatorium henengestroomd en zelfs tot digt bij die plaats genaderd; maar thans beweegt zij zich slechts langzaam, en de inwoners der bedreigde stad zullen, als het gevaar werkelijk nabij komt, nog tijd hebben, om hunne personen en goederen althans te redden. - Op denzelfden zondag was de lava ook aan de zuidelijke zijde van den berg over den zoom van het Atrio di Cavallo henen gestroomd en binnen weinige uren tot digt bij Bosco tre Case genaderd. Maar tot nog toe heeft zij hier geene schade aangerigt, en schijnt ook geen nieuwen toevloed meer te krijgen, daar haar weg nog slechts door een flaauwe streep rook geteekend wordt. Geheel gerust kan men echter nog niet zijn, daar de gidsen, die met den berg bekend zijn, al wat tot nog toe gebeurd is, slechts voor het voorspel eener geduchte uitbarsting willen aanzien. Of deze echter binnen weken of maanden of in het geheel niet plaats hebben zal, laat zich niet bepalen. |
|