tentoonstellingen, die eene ware manie zijn geworden. Geen graafschap of het heeft jaarlijks of meer zulk een feest, geen artikel of dier tot dit vak behoorende, of het moet mededoen en medeofferen aan de groote verbeteringfurie, vooral de kippen en de koeijen, voor wie steeds vreemder vormen, en steeds doller prijzen worden geëischt.
Het natuurlijke gevolg van overdrijving, het belagchelijke, is niet uitgebleven. ‘Op de laatste tentoonstelling der Ayshire landbouwmaatschappij in Schotland [zoo verhaalt ons de “Amsterdammer”] was de aandacht vooral gevestigd op het inlandsche ras, even als in het Westen van Engeland het Devonsche of in het Noorden het Durhamsche ras de belangstelling zou trekken. In de klasse der tweejarige Ayshire-stieren was zekere Heer paton zoo gelukkig den eersten en den derden prijs te behalen; de beoordeelaars vonden niets, dat tot afafkeuring strekken kon. Tot zoo ver had de Heer paton zijn spel gewonnen; maar de groote prijswinner had de onvoorzigtigheid zijne bekroonde stieren te verkoopen, en dat wel den eersten prijs-stier met een paar valsche hoorns, door een gutta-percha-band netjes aangehecht, waarover het haar zeer zorgvuldig gekamd was. Hetzelfde ongelukkige beest was achter den schouder geprikt en er was lucht ingepompt, ten einde eene kleine holte of inzakking op te vullen. De 3e prijs-stier had dezelfde operatie ondergaan, als ook een andere stier, allen aan denzelfden waardigen eigenaar toebehoorende. - Voor de regtbank gedagvaard, is de Heer paton niet verschenen, maar zijn advokaat heeft een brief geschreven, waarin hij de feiten erkent en de geheele zaak als eene zeer mooije grap voorstelt. Men wil nu ook op het spoor zijn van eene andere bedriegerij, die te Glasgow zou gebeurd zijn, en waar men aan een stier een gedeelte van de huid aan den nek heeft weggesneden en weder digtgenaaid, alleen om aan den kop een fraaijer aanzien te geven, enz. enz.’
Men zou beter doen, dunkt mij, zulke belagchelijke zaken maar niet geregtelijk te onderzoeken, want het zou niet minder bespottelijk zijn, als men alle dergelijke kunsten, geschilderde kippen, vergroote en verkleinde koehoorns, aangenaaide staarten, aangeplakte veêren, opgevulde plekken en wie weet wat nog meer, op het spoor kwam. Het zou ook zeer te bezien staan of men uit het oogpunt van regt beschouwd, iemand beletten kan naar zulk eene tentoonstelling een dier te zenden, waaraan hij dezelfde kunsten heeft verrigt, die kapper en modiste doen aan de schoone, die op een bal gaat.
En uit het oogpunt der billijkheid beschouwd, waarom mogen de menschen valsche lokken, kuiven, snorren, tanden, oogen, enz. op- of inzetten, holtes of bulten door watten of mechaniek opvullen of dissimuleren, en allerlei toiletkunsten te baat nemen; - terwijl een fatsoenlijke stier dit niet zou mogen doen, als hij ook in het publiek moet verschijnen, en even als de mensch, zijne waarde daardoor aanmerkelijk kan vermeerderen?