| |
Een hoofdstuk uit ocean and her rulers.
Door Alfred Elwes.
Ongeveer vijf-en-twintig jaren geleden zeide Mr. j.c. de jonge: ‘Er ontbreekt tot heden eene eigenlijke Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen.’ - Misschien had ook hij zich toen herhaaldelijk afgevraagd: kwam dit uit onverschilligheid of verzuim voort? was het miskenning of veronacht- | |
| |
zaming van hetgeen men den polsslag van den Nederlandschen Staat mag noemen? Waarschijnlijk heeft ook hij die vooronderstelling onaannemelijk geacht. Mogt men zoo iets vermoeden van eene Natie, die hare opkomst, bloei en welvaart, haar zelfstandig volksbestaan grootendeels aan de zeevaart en den handel te danken heeft, en zich daarvan bewust is? - Deinsde men dan welligt terug voor de bezwaren, verbonden aan het bijeenbrengen, beoordeelen, schiften en vereenigen van de vele, hier en ginds verspreide bouwstoffen, welke misschien te menigvuldiger blijken dragen van gewestelijke vooringenomenheid, en niet geheel zijn vrij te spreken van een geest van admiraliteits-partijdigheid? Wat daarvan zij, de onvermoeide ijver, de naauwgezette nasporingen van den hoogst verdienstelijken de jonge hebben sedert in die leemte voorzien op eene wijze, welke iedere poging om de algemeene belangstelling in de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen op te wekken, overbodig schijnt te maken. Ongetwijfeld heeft de uitgave zijner uitvoerige Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen krachtig medegewerkt, om velen onzer landgenooten uit hun sluimer te doen ontwaken; zij heeft hen in staat gesteld de ontwikkeling ter zee van Nederland te volgen, de oorzaken der uitbreiding, van den achteruitgang, van het verval en der herleving onzer Vaderlandsche Marine na te gaan en te beoordeelen. Menige nuttige wenk, menige treffende les is in die bladzijden vervat; mogen zij niet vruchteloos dáár staan opgeteekend!
Zullen echter uitgestrooide zaden tot ontwikkeling en groei komen, zullen ze de gewenschte vruchten voortbrengen, dan moeten ze in een goed bereiden bodem vallen; en die bereiding mag niet eenzijdig, niet uitsluitend op één bepaald doel gerigt wezen. - Zoo ook is er meer noodig dan eene grondige kennis van hetgeen Nederland als Zeemogendheid verrigtte, om de opgewekte belangstelling rijke vruchten te doen dragen. Gewis de Geschiedenis van Neêrlands Marine biedt ruime stof tot ernstige overweging, menige vingerwijzing ter vermijding van vroegere dwaling, menige navolgingswaardige wenk en les aan; doch, zijn die ook niet in de geschiedenis van hetgeen èn vroeger, èn elders, bij andere volken, onder gewijzigde omstandigheden, onder andere vormen met het Zeewezen plaats greep, in menigte te vinden? En toch onze
| |
| |
landgenooten moesten tot heden een werk ontberen, waarin de hoofdtrekken, de voornaamste feiten, de belangrijkste bijzonderheden der Zeevaart in het algemeen zijn bij elkaâr gebragt en tot één geheel verbonden. Ook dat mag eene leemte genoemd worden, wier aanvulling wenschelijk is.
Niet lang geleden kwam aan Inzender dezer regels de arbeid eens Engelschen schrijvers in handen, welke hem toescheen te vereenigen, wat men billijkerwijze kan verlangen van een boek, dat, beknoptheid aan voldoende volledigheid parende, zich ten doel stelt de merkwaardigste bijzonderheden, welke het uitgestrekte veld eene Algemeene Geschiedenis der Zeevaart ter beschouwing aanbiedt, in zamenhangende orde, kort en zakelijk te vereenigen. Het geeft in onderhoudenden vorm een aaneengeschakeld historisch verslag van den oorsprong en de ontwikkeling der zeevaart van de vroegste tijden tot heden, en draagt ten titel:
OCEAN AND HER RULERS;
or narrative of the nations who have from the earliest ages held dominium over the sea; - comperising a brief history of navigation from the remotest periods up to the the present time.
by ALFRED ELWES.
Eene korte schets van den inhoud, en eene proef van de wijze der bewerking mogen hier eene plaats vinden.
Na eenige algemeene beschouwingen wordt de zee in het algemeen beschreven als de groote weg der beschaving, en op de Middellandsche Zee gewezen als de meest geschikte waterplas om de wieg der zeevaart te zijn. Vervolgens neemt de schrijver de Phoeniciërs als eerste zeevaarders en handelaars, als ontdekkers en koloniserende natie in oogenschouw. Hij schetst hun uitgebreid verkeer, hunne handelstaatkunde; hoe zij reeds zes-honderd jaren v. chr. om Afrika zeilden; waar zij volkplantingen vestigden, wat hen eene reeks van eeuwen deed bloeijen, en wijst op de oorzaken, die eindelijk het verval hunner handelsgrootheid ten gevolge hadden. - Daar vooroordeelen, op godsdienstige overtuiging gegrond, te gelijk met nog andere redenen, de Aegyptenaren belet hebben eene zeevarende Natie te worden, gaat de schrijver, na die redenen te hebben aangewezen, over tot de beschouwing der Grieken. Met enkele woorden wordt melding gemaakt van den Argonauten- | |
| |
togt, van de onderneming tegen Troje; met levendige kleuren schetst elwes den zee-oorlog der Grieken tegen de strijdkrachten van Perzië's koningen, daarna de noodlottige onderneming tegen Syrakuse, en hij volgt de Grieken, totdat zij voor de Romeinsche wapenen zich moeten buigen. Zijne beschouwing van Griekenland als Zeemogendheid besluit hij met de volgende woorden betrekkelijk pytheas.
‘Vóór wij dit hoofdstuk van ons verhaal eindigen, moeten wij nog melding maken van een man, welke de eerbiedige bewondering van latere tijden verdient. Wij bedoelen pytheas, die eene ontdekkingsreis ondernam, welke, den tijd waarin die werd begonnen, de gebrekkige middelen ter uitvoering gebezigd, en de ontberingen, het lijden, 't welk dien togt kenmerkte, in aanmerking genomen, ontegenzeggelijk als eene der stoutste en merkwaardigste ontdekkingreizen moet beschouwd worden. In het begin van het vierde Hoofdstuk hebben wij van eenige Grieksche kolonie-steden gesproken; onder anderen ook van Massilia (Marseille) aan de zuidkust van Gallië. Omstreeks den tijd dat alexander als veroveraar van land tot land trok, en onder bloedvergieten, plundering en brandstichting de grenzen zijner heerschappij uitbreidde, ondernam pytheas van Massilia, een man hoogst ervaren in de wis- en sterrekunde, in de wijsbegeerte en de aardrijkskunde, uit brandende begeerte om zijne kennis te vermeerderen, eene groote ontdekkingsreis. Van Massilia zuidwestwaarts de kusten langs varende, stevende hij door de straat van Gibraltar den Atlantischen Oceaan in, wendde den steven noordwaarts, onderzocht de kusten van het Kanaal, drong in de noordelijke zeeën door, en ontdekte daar een land, dat hij Thule noemde, en dat door sommigen voor Jutland of de Shetlandsche eilanden, door anderen voor IJsland of Groenland wordt gehouden. Hij geeft het verschil der lengte van dag en nacht in de door hem bezochte streken op, en wijst op het onderscheid van de luchtgesteldheid dier landen, en die van Zuid-Gallië. Na zich verscheidene maanden in die gewesten te hebben opgehouden, keerde hij behouden terug en maakte zijne ontdekkingen en opmerkingen openbaar. Zijne geschriften zijn verloren gegaan.
Het is bijna niet mogelijk den moed en de vastberadenheid, welke vereischt werden, om in die vroege eeuwen zulke togten te ondernemen, hoog genoeg te schatten. Alleen door
| |
| |
de zon en de sterren geleid, in een vaartuig, weinig grooter dan eene gewone visscherspink, en daarenboven gebrekkig toegetuigd, aanvaardde pytheas, met edele geestdrift en door slechts weinige moedige togtgenooten vergezeld, zijne reis ter ontdekking van gewesten, wier bestaan algemeen betwijfeld werd, en die, wanneer men ze ook als werkelijk voorhanden beschouwde, door bijgeloovige vrees, met al het ijzingwekkende van ingebeelde gevaren werden omkleed. En toch was de zucht van pytheas ter uitbreiding zijner kennis, ter bevordering der handelsbetrekkingen zijner stadgenooten zoo groot, dat hij alle werkelijke en voorgespiegelde gevaren niet achtte, en vol moed zijne reis begon.
Ofschoon wij, wat er van pytheas bekend is, te danken hebben aan de pen van mannen, die afgunstig waren op zijn roem, en die, wat zij van hem zeggen, aanhalen, alleen om hem te doen bespotten, of als leugenaar te brandmerken, hebben later tijden doen zien, dat hetgeen zijne vijanden tot verguizing van dien grooten man wilden doen strekken, juist zijne hooge verdiensten en waarheidsliefde beslissend aantoont. Ja, wij mogen pytheas beschouwen als een der sieraden van die eeuw, welke een aristoteles en een alexander voortbragt. - Den naam van dat nieuw ontdekte land, Thule of Ultima Thule, zoo als het later door de Ouden genoemd werd, bezigde men in 't vervolg van tijd om de uiterste grenzen der ontdekkingen in de aardrijkskunde aan te duiden.’
Vervolgens gaat de Schrijver over tot de behandeling van Carthago. Hij geeft een verslag van de onvermoeide pogingen dier stoute republikeinen om hunne handelsbetrekkingen, ook met ver verwijderde landen, uit te breiden, in nog onbezochte streken der aarde te grondvesten; en maakt melding van de belangrijke ontdekkingen van hanno en van himilco. Daarna schetst hij de oorlogen van Carthago en Sicilië, den bloedigen en langdurigen strijd tusschen Rome en Carthago, en wijst, als met den vinger, op de gebreken en misslagen van het staatsbestuur dier Republiek, misslagen, welke den ondergang van dezen grootsten handelstaat der oudheid ten gevolge hadden.
Gedurende een tijdvak van vele eeuwen verschijnt er geen volk op het tooneel der Geschiedenis, dat zich met gelukkig gevolg aan de zeevaart toewijdde, tot dat, in de Middeleeuwen,
| |
| |
in Italië bloeijende handelstaten zich ontwikkelen, magtige zeemogendheden zich vormen. Venetië, Pisa en Genua leveren de stof voor menig hoogst belangrijk hoofdstuk van elwes' Ocean and her rulers. Wij zouden echter de grenzen, ons bij het leveren van dit verslag gesteld, overschrijden, bijaldien wij hem in zijn verhaal op den voet wilden volgen; daarom moeten wij ons bekorten.
De ontdekking van het kompas bevrijdde de zeelieden van de enge kluisters der kustvaart, en de ondernemende Portugezen, door een vorstelijken beoefenaar der wetenschappen aangemoedigd, door hun karakter, en door de ligging van hun land daartoe gedreven, kozen zich den Oceaan tot het tooneel hunner ontdekkingen. Een ruimer kring opent zich nu voor den Schrijver; grootscher tafereelen, stouter ondernemingen zullen voortaan de belangstelling zijner lezers tot zich trekken. Hij schetst dan ook met meer uitvoerigheid de pogingen der Portugezen, om den weg ter zee naar Indië te vinden, naar die rijke gewesten, welke voor Venetie en Genua de onuitputtelijke bron van vurig benijde rijkdommen waren. De verdiensten van hendrik den Zeevaarder worden erkend, het langzame voortdringen langs Afrika's kusten vermeld, de onverwachte ontdekkingen in die rigting opgesomd. De togten van zarco, vaz, gilianez en diaz worden niet vergeten, en de omzeiling van de Kaap de Goede Hoop geboekt. Aan dit groote keerpunt in de Geschiedenis der zeevaart gekomen, werpt elwes een terugblik op den Indischen handel, zooals die, van de vroegste eeuwen tot op dit tijdstip, werd gedreven. Hij beschrijft de wisselingen en wijzigingen, welke die handel in den loop der eeuwen onderging, de belangrijkheid van het vinden van den weg ter zee naar Indië, de afgunst, welke deze groote ontdekking hier, de hoop en verwachting, welke zij ginds in Europa opwekte. Uit dit hoofdstuk, dat in een kort bestek de hoofdtrekken bevat van de Geschiedenis der zeevaart, tot op gama's tijd, willen wij, als proeve, eenige fragmenten mededeelen, na vooraf, in weinig woorden, den gang van het overige van het werk te hebben aangestipt.
De vestiging en verwonderlijk snelle uitbreiding van Portugals overwigt in de Indische Zeeën maakt verder den inhoud van eenige volgende hoofdstukken uit, tot dat de Nederlanders en later de Engelschen Portugals gezag in die wateren fnuikten.
| |
| |
Vóór de Schrijver van deze kleine, doch beroemde natie afscheid neemt, maakt hij de volgende opmerking, die veel waars bevat:
‘De vasthoudendheid, waarmede zoowel volken als bijzondere personen zich aan veelbeteekenende zinspreuken, of aan schoonklinkende titels hechten, is zeer opmerkenswaardig. Dikwijls worden die titels nog gevoerd, lang nadat de omstandigheden, die er aanleiding toe gaven, geheel veranderd zijn, en wanneer het voeren er van niet dan eene bedroevende vergelijking doet maken tusschen vroegeren roem en tegenwoordig verval. De titel van “Allerheiligste Majesteit”, aan de beheerschers van Spanje geschonken, wegens den ijver, waarmede zij de instelling van de bloeddorstige Inquisitie bevorderden, een titel, die nog op de Spaansche staatsstukken voorkomt, klinkt stuitend voor hedendaagsche ooren. De zinspreuk der Nederlanders: “Eendragt maakt magt”, is eene scherpe hekeling van menig deel der Geschiedenis van dien Staat. De eerenaam van “Beheerschers der Zee”, zoolang door de Venetianen behouden, is een ander voorbeeld van deze zonderlinge gehechtheid aan het oude; en het gebruik van Portugals Koningen zich nog steeds te noemen: “Heeren en oppermagtige Gebieders van de veroveringen der Zeevaart, van Afrika, van den handel op Ethiopië, Arabië, Perzië, enz. enz. enz.” luidt zonderling, als men den tegenwoordigen toestand van Portugal nagaat.’
De Hoofdstukken over Spanje bevatten een overzigt van de vroegere geschiedenis van dat land. De invallen der Mooren, en de stichting van de verschillende koningrijken worden vermeld, en de invloed van het huwelijk van ferdinand en isabella op het lot van het Spaansche schiereiland aangewezen. De beroemde columbus en diens groote ontdekkingsreizen vormen den inhoud van een paar hoogst belangrijke afdeelingen, terwijl magelhaens, en zijne reis rondom den aardbol, vespucci, balboa, cortez en pizarro niet worden vergeten. De ondernemingen van karel V tegen de Barbarijsche zeeroovers, de oorlogen van diens opvolger philips II tegen de opgestane Nederlanden (voor zoo ver zij ter zee gevoerd zijn), tegen Engeland, de onverwinnelijke vloot, enz. worden vermeld, en de oorzaken van den verderfelijken invloed, dien het bezit van onmetelijke gewesten, en van de
| |
| |
rijkste goudmijnen op Spanjes welvaart en bloei hebben uitgeoefend, in eenige hoogst merkwaardige woorden van Dr. robertson opgegeven.
Hierna gaat de Schrijver over tot de beschouwing van Nederland, en eindigt met een wat uitvoeriger verhaal van wat Engeland als Zeemogendheid verrigt. Dat hij als Engelschman in het vermelden van Neêrlands heldendaden ter zee korter is dan wij het zouden wenschen, is natuurlijk; dat hij, bij de regtmatige hulde, welke hij aan den moed, de volharding en stoutheid onzer voorvaderen niet onthoudt, menigmalen de zaken uit een partijdig, den Nederlander wel eens pijnlijk kwetsend oogpunt beschouwt, was evenzeer te verwachten als dat de Schrijver sommige, Engeland tot oneer strekkende handelingen, vergoelijkt. Zoo zegt hij b.v., dat, toen houtman in 1595 naar Indië wilde stevenen, de Nederlanders, ‘possessed insufficient nautical skill to enable them to make their first attempt without guidance. To obviate this deficiency they engaged Englishmen, who had sailed with Drake and other Seaworthies to act as pilots; and generally obtained also from England both gunners and carpenters, for in elizabeth's days, men following these avocations possessed greet renown.’ - Het zou moeijelijk, zoo niet ondoenlijk wezen, dit met voldoende bewijzen te staven. Macaulay spreekt in een geheel verschillenden toon over den toestand van Engelands marine en artillerie, niet alleen ten tijde van jacob II, maar ook in de dagen van elisabeth. - De inneming van Gibraltar vermeldende, klaagt hij wel over de ondankbaarheid der regering van Engeland omtrent rooke, doch zwijgt geheel van de medewerking der Nederlanders in het vermeesteren van die onneembare vesting.
Wanneer wij ter zijde stellen hetgeen voor ons vaderlandsch gevoel bij den buitenlandschen Schrijver minder aangenaam klinkt, wanneer wij ons niet te veel gekwetst gevoelen door hetgeen nationale fierheid elwes in de pen geeft, dan moeten wij erkennen, dat ook deze Hoofdstukken van Ocean and her rulers zich met veel genoegen laten lezen, en een beknopt en levendig tafereel ophangen van Neêrlands en Engelands Geschiedenis ter Zee.
Eene lijst van de Engelsche, Spaansche, Italiaansche, Portugesche en Fransche schrijvers, uit welke elwes voornamelijk
| |
| |
zijne bouwstoffen putte, strekt ten bewijze van de vlijtige nasporingen, die hij deed, en stelt den onderzoeklievenden lezer in staat tot de bronnen zelve te naderen.
Met de mededeeling van een paar fragmenten van het achttiende Hoofdstuk willen wij dit verslag besluiten.
| |
Hoofdstuk XVIII.
‘In een vorig Hoofdstuk, waarin wij van de Phoeniciërs spraken, maakten wij melding van de groote winsten, welke de handel op Indië hun opleverde; wij toonden aan, dat zij dien handelstak na eenigen tijd geheel aan zich trokken, en er steeds naar streefden hun verkeer met Indië, in weerwil van den grooten afstand, welke hun land van die rijke gewesten scheidde, zoo geregeld en zeker mogelijk te maken. Aan de oevers der Middellandsche Zee wonende, konden de Phoeniciërs hunne schepen niet regtstreeks naar Indië zenden, en waren zij genoodzaakt een anderen weg te zoeken, langs welken zij de voortbrengselen van dat land konden magtig worden. Hierom vestigden zij zich in eenige havensteden aan het noordelijk deel der Roode Zee, van waar zij, aan de eene zijde, met Indië, en aan de andere, met de kust van Afrika levendige handelsbetrekkingen aanknoopten. Daar de afstand van de Roode Zee naar Tyrus vrij groot, en het goederenvervoer over land zeer kostbaar en moeijelijk was, maakten zij zich meester van Rhinocolura, eene havenstad aan de Middellandsche Zee, het digtst bij de Arabische Golf gelegen; en van deze plaats bragten zij de Indische handelsgoederen in hunne schepen naar Tyrus en Sidon, van waar ze verder onder de beschaafde volken van Europa werden verspreid.
De Phoeniciërs bleven eene reeks van eeuwen in het bezit van dien handel, en hoewel niet van de rampen des oorlogs verschoond, zij wisten zich in dat bezit te handhaven. Hunne groote ervarenheid in de handelsaangelegenheden, waarin zij alle natiën der oudheid hebben overtroffen, evenzeer als de vurige begeerte, welke men, zoowel oudtijds als in later dagen, naar de voortbrengselen van Indië koesterde, stelden hen in staat, dat verkeer telkens, na enkele tusschenpoozen van kwijning, met vernieuwden ijver en grooter geestdrift, te hervatten.
| |
| |
De ontwikkeling van Griekenland ter zee rigtte zich meer op oorlogs- dan op handelsbedoelingen; en ofschoon door de talrijke kolonie-steden van dat land de zeevaart werd beoefend en zelfs verbeterd, zij bleef zich bij de Middellandsche Zee bepalen; en noch de Grieken, noch hunne volkplantingen, waren ooit ondernemend genoeg, om het voorbeeld van hunne voorgangers en naburen, de Phoeniciërs, te durven volgen.’
‘De veroverings-oorlog van alexander den Groote leerde hem de voordeelen des handels kennen, deed hem ooggetuige zijn van den rijkdom en de weelde waartoe een staat kan geraken, wanneer deze op eene breede schaal handel drijft. Hij zag de steden van Phoenicië, die, ofschoon verstoken van de voorregten, waarin vele andere steden zich mogten verheugen, alleen daardoor zich tot het toppunt van magt en aanzien hadden verheven; hij zag ze gedurende maanden weêrstand bieden aan diezelfde legerbenden, waarmede hij geheele koningrijken had veroverd; en toen ze eindelijk vermeesterd waren, vond hij daar onmetelijke rijkdommen bijeengebragt. Alexander besefte nu het gewigt van dien handel op Indië, welke zulke vruchten opleverde, en hij besloot zijne eigene magt door datzelfde middel te bevestigen en te versterken. Om dit doel te bereiken, en om zich van dien handel meester te maken, stichtte hij, na de verovering van Aegypte, niet ver van een der monden van den Nijl, de stad, aan welke hij zijn naam gaf. Door hare bijzonder gunstige ligging werd Alexandria niet alleen de belangrijkste handelstad der Oude Wereld, maar bleef achttien eeuwen lang, in weerwil van alle veranderingen en omwentelingen, welke dat deel der aarde onderging, de hoofdzetel van den handel op Indië.
Het schijnt, dat de begeerte, meester te worden van dezen handel, gevoegd bij de zucht om de landen, uit welke al die schatten voortgevloeid waren, te zien en te bemagtigen, alexander heeft genoopt, met zijn leger tot in het hart van Azië door te dringen, en hem aan nearohus den last deed opdragen, den Indus tot aan zee af te zakken, om van daar, door de Perzische Golf, naar den mond van den Euphraat terug te stevenen.’
| |
| |
‘Dat alexander eene wijze keus deed, toen hij de plaats bepaalde waar de nieuwe stad zou gebouwd worden, blijkt daaruit, dat korten tijd na de stichting van Alexandria, de stroom van den Indischen handel rijkelijk derwaarts vloeide, en die handel te gelijk een vaster en regelmatiger karakter aannam. Onder ptolemaeüs, den zoon van lagus, een van alexanders meest geliefde bevelhebbers, die den zetel zijner regering te Alexandria vestigde, steeg die handel tot hoogen bloei; en dat deze vorst de belangen der zeevaart ijverig behartigde, blijkt uit de oprigting van een vuurtoren, dien hij aan den ingang van de haven zijner hoofdstad, op het eiland Pharos, deed bouwen, en wel met zulk eene pracht, dat die toren onder de zeven wonderen wordt genoemd. Hij ondernam ook het graven van een kanaal, van Arsinoë, aan de Roode Zee, naar den oostelijken Nijlarm loopende; dit werk moest echter worden gestaakt. Daarom bouwde hij aan den westelijken oever der Roode Zee de havenstad Berenice, als eene stapelplaats voor de Indische waren, welke van daar, over land, naar Coptos, op weinig afstand van den Nijl, werden gevoerd. Een gegraven kanaal liep van daar naar den Nijl, en de goederen zakten verder de rivier af tot Alexandria. Van Berenice zeilden de schepen langs de kusten van Arabië tot aan Kaap Bas-el-Had en staken van daar over naar Tatta, nabij de monden van den Indus gelegen, of naar eenige andere haven, op de noordwestkust van Indië.
De koningen van Aegypte bleven ruim twee-honderd-vijftig jaren in het ongestoord genot van dezen winstgevenden handel, en ook toen Aegypte als wingewest een deel der Romeinsche heerschappij uitmaakte, bleef die even bloeijend. Men schatte de voordeelen, welke uit deze rijke bron vloeiden, zoo hoog, dat de betrekkingen met Indië op alle wijzen werden aangemoedigd en bevorderd. Naarmate de markt ter afzetting der Aziatische voortbrengselen zich vergrootte en uitbreidde, naar die mate werd ook de vraag er naar dringender, zoodat Aegypte, onder het Romeinsche bewind, in een buitengewoon bloeijenden toestand verkeerde.
Doch ook nog langs een anderen weg verschaften zich de Romeinen de koopwaren uit Indië. Het schijnt, dat reeds in de vroegste eeuwen handelsgemeenschap bestond tusschen Mesopotamië, de overige aan den Euphraat gelegen gewesten, en
| |
| |
Syrië en Palestina. De reis door de woestijn, welke deze landen scheidt, werd minder moeijelijk door de gelukkige ligging eener bekoorlijke oase, goed van water voorzien, en rijk aan palmbosschen, van welke zij, zoowel haar Griekschen naam “Palmyra”, als haar Syrischen “Tadmor” ontleende.
Deze stad steeg, door hare voor den Indischen landhandel zoo gunstige ligging, tot een trap van aanzien, waarvan de geschiedenis meermalen melding maakt, en van welke nog de prachtigste overblijfselen getuigen. Lang nadat Syrië voor de Romeinsche wapenen had moeten bukken, handhaafde Palmyra hare vrijheid, en was het middelpunt van een bloeijenden handel.
De handelsbeweging met Indië volgde de wegen, die wij hebben aangeduid, tot ongeveer tachtig jaren nadat Aegypte in het Romeinsche gebied was ingelijfd, toen eene groote wijziging daarin plaats vond, waardoor de reis aanzienlijk verkort werd, en de zeevaart eene belangrijke schrede voorwaarts deed. De Grieksche en Aegyptische stuurlieden (in die dagen de voornaamste bevaarders der Roode en Indische Zee) hadden sedert lange jaren opgemerkt, dat de winden in die oorden der wereld regelmatig afwisselden (de Moussons); doch zij waren niet op de gedachte gekomen, zich daarvan op hunne reizen te bedienen. Eindelijk besloot hippalus, de bevelhebber van een op Indië varend schip, te beproeven, of hij veilig de kust uit het oog verliezen, en zich aan de kracht van dien geregelden wind zou kunnen betrouwen. Hij waagde het, de langzame reis langs de kust te verwisselen, met stoutweg van den ingang der Roode Zee, regt over te steken naar de kanten van Indië. En tot zijne groote zelfvoldoening kwam hij, door de West-mousson voortgedreven, dwars over zee, veilig te Musiris aan. Men meent dat deze stad, iets zuidwaarts van het tegenwoordig Goa, op de kust van Malabar moet gelegen hebben. Deze proefneming, de gewigtigste welke de zeevaartkunde tot dien tijd had mogen opteekenen, verwekte overal, waar men den gelukkigen uitslag er van vernam, de levendigste belangstelling; en sedert werd die rigting veertien eeuwen lang gevolgd, terwijl de naam van hippalus, ter eere van den ontdekker van dien nieuwen handelsweg, aan de West-mousson gegeven werd.’
De Schrijver vermeldt hierop den merkbaren invloed, dien
| |
| |
de verovering van Aegypte, door de Arabieren, op den Indischen handel uitoefende, en spreekt van de stichting van de stad Bassora, aan de zamenvloeijing van den Euphraat en den Tiger. Hij haalt, als bewijs van den ondernemenden geest der Arabieren aan, dat zij Sumatra en andere eilanden van den Indischen Archipel bezochten, en zich, in grooten getale, tot zelfs te Kanton vestigden; hij gaat aldus voort:
‘Doch terwijl de onderdanen der Khalifen hunne kennis en rijkdommen vermeerderden, zagen de kooplieden van Europa zich van den voordeeligsten aller handelstakken uitgesloten, en de volken van dat werelddeel bleven verstoken van die voorwerpen van genot en weelde, welke zij reeds als onmisbaar hadden leeren beschouwen. De vindingskracht van het eigenbelang gaf hun eerlang een middel aan de hand, om in dat gemis te voorzien. Constantinopel werd de zetel van een deel des handels, welke vroeger over Alexandria gedreven werd. Karavanen stelden zich in beweging om de voortbrengselen van China naar Chensi, de meest westelijke provincie van dat rijk te brengen. Van daar werden de goederen te scheep langs den Oxus (Gihon) naar de Kaspische Zee gevoerd. (Oudtijds namelijk stortte die rivier zich uit, niet in het meer Aral, zoo als nu, maar in de Kaspische Zee.) Aan den westelijken oever van deze Zee gekomen, voeren de schepen den Cyrus (Koer), zoo ver hij bevaarbaar was, op; daar werden de goederen weder op lastdieren geladen, om ze naar den Phasis (Rion), die zich in de Zwarte Zee uitstort, te brengen; eindelijk namen, aan den mond dezer rivier, grooter vaartuigen de koopwaren in, en bragten ze regtstreeks naar Constantinopel. De voortbrengselen van Indië werden over land naar den Oxus gebragt, en volgden overigens denzelfden weg naar Constantinopel.’
‘Wij hebben in een ander gedeelte van ons verhaal vermeld, dat de kooplieden van Amalfi en Venetië onder de eersten waren, welke de voortbrengselen van Indië in Italië invoerden. De kruistogten, welke spoedig daarna Europa in rep en roer bragten, deden de zeevarende staten van Italië tot den hoogsten top van magt en aanzien stijgen. Pisa en Genua traden weldra op het tooneel, bragten met Venetië de Christen-legerbenden naar de kampplaats over, verzorgden ze
| |
| |
met al hare benoodigdheden, met wapenen en levensvoorraad, en vestigden, door dit dienstbetoon, hunnen zich steeds uitbreidenden handel op een vasten grondslag. Wij hebben reeds gesproken van den invloed, welken Venetië in Constantinopel verkreeg, toen dandolo die stad voor de Latijnen veroverde. Wij hebben gezien hoe de Genuezen hunne mededingers, de Venetianen, uit Constantinopel verdreven, en zich van alle aan deze geschonken voorregten meester maakten. Elders hebben wij melding gemaakt van de kuiperijen dezer beide volken, om, hetzij deel aan die winstgevende handelsmarkt te verkrijgen, hetzij die uitsluitend voor zich te houden. Wij hebben den gelukkigen uitslag geschetst van de pogingen der Venetianen om nieuwe handelsbetrekkingen met Alexandria aan te knoopen, en de nederlaag, welke zij de Genuezen bij Cheoza deden ondergaan, waardoor deze hun invloed ter zee verloren, en hun ondergang te gemoet snelden. Van deze gevaarlijke mededingers bevrijd, verkreeg Venetië het uitsluitend bezit van den handel op Indië. Alexandria werd ten tweedenmale de groote stapelplaats der Oostersche koopwaren, en de weg, langs welken de verschillende voortbrengselen van Bhina en Hindostan vervoerd werden, was spoedig weder druk bezocht. Wij lezen in de Jaarboeken van Venetië, dat voorwerpen van kleinen omvang en groote kostbaarheid, zoo als paarlen, edelgesteenten, en specerijen, door de Perzische Golf, den Euphraat op, naar Bassora gebragt, en van daar met karavanen naar Bagdad en de Middellandsche Zee werden gevoerd, terwijl meer omvang hebbende, zwaardere goederen den ouden weg volgden, namelijk naar de Roode Zee, door de woestijn, en verder den Nijl af, naar Alexandria.
De handel in deze vurig begeerde voortbrengselen, door Venetië met de onderscheidene havens van Europa gedreven, was, zoo als wij reeds gelegenheid hadden te doen opmerken, de oorzaak van den bloei dier stad, en van de afgunst, met welke andere zeehandeldrijvende mogendheden Venetië beschouwden. Men had opgemerkt, dat dáár, waar de Venetiaansche kooplieden zich vestigden, zich rijkdommen opeen hoopten. Hunne eilanden-stad was dan ook de prachtigste plaats der aarde; hunne feesten, hunne paleizen, hunne luisterrijke gastmalen waren wereldberoemd. Toen zij zich te Brugge en andere Hanze-steden vertoonden, werd de weelderige pracht der
| |
| |
Venetianen weldra het onderwerp aller gesprekken, en van veler afgunst. En toch, ook daar was men niet onbekend met de ontzettende winsten, welke de handel opleverde. Guicciardini, de Italiaansche Geschiedschrijver, verhaalt, dat, toen johanna van navarre, de vrouw van philippus den Schoone van Frankrijk, te Brugge kwam, zij zoo getroffen was door den schitterenden dos en tooi van de burgeressen dier stad, dat zij, met niet te verbergen spijt, uitriep: “Ik meende hier de eenige koningin te wezen; maar ik zie, dat er honderden meer zijn.”
De onberekenbare winsten, welke de Venetianen uit hun zoo belangrijk handelsverkeer trokken, verklaren ons den indruk, door de land-ontdekkingen der Portugezen, en hunne vorderingen in de zeevaart, op den monopoliserenden handelsgeest der Venetianen gemaakt. Zij waren zoo lang in het bezit van den alleenhandel op Indië geweest, dat zij aanvankelijk niet konden gelooven aan de mogelijkheid, daarvan eens te zullen worden beroofd. De tijding van het slagen van vasco de gama's onderneming om Afrika rond te zeilen, en het berigt van het vinden van den weg ter zee naar Indië, schokten hen als eene plotselinge, hevige aardbeving; en ook de andere volken zagen er het hooge gewigt van in. De ondernemender en stoutmoediger gelukzoekers onder de overige zeevarende mogendheden begonnen de voordeelen, welke zij daarvan trekken konden, na te rekenen, en had niet de iets vroegere ontdekking eener Nieuwe Wereld eenigzins hunne opmerkzaamheid verdeeld, men zou zich de geestdrift naauwelijks kunnen voorstellen, welke eene gebeurtenis van zulk belang moest hebben opgewekt.
Na dezen vlugtigen blik, geworpen op het ontstaan, de toeneming en de wisselingen van den Indischen handel, zoowel als op de wijze, waarop die gedreven werd, en de wegen, die hij, tot op de ontdekking van vasco de gama, volgde, willen wij den draad des verhaals van Portugals zeevaart hervatten, en de verdere daden dier heldhaftige natie schetsen, voor zoo ver zij namelijk de strekking hadden, om hare opperheerschappij over die ver verwijderde zeeën te vestigen.’ |
|