Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
Mengelwerk.Holland en de idiotenGa naar voetnoot(*).Hollands schuld.De zware schuld, die Holland jegens zijne stompzinnige kinderen op het geweten draagt, is onlangs door c.e. van koetsveldGa naar voetnoot(†), Predikant in den Haag, met ernstige, strenge waarheidsliefde, en met weldadige, mannelijke geestdrift in het licht gesteld. Bij het doorlezen van zijn boek heeft mij dikwijls eene huivering bevangen; want ik gevoelde, hoe het zwaard van zijne woorden ook ons Pruissisch vaderland treft. Reeds in 1842, kort na de stichting van den Abendberg, heeft Dr. herkenrath te Amsterdam zijne landslieden opmerkzaam gemaakt op den nood der stompzinnigen, gelijk op de mogelijkheid hunner redding. Zijn geschrift maakte geen indruk. Er werden eenige giften voor den Abendberg ingezameld; maar daarmede had men voor het geweten ook genoeg gedaan. Bij niemand kwam het denkbeeld op, dat er in het eigen land over de drie duizend stompzinnigen, in jeugdigen ouderdom, naar hulp verlangden. Niemand, noch regering, noch arts, noch geestelijke, viel het in, die ongelukkigen in den geheelen Staat, of ook slechts in enkele steden te tellen, om ook maar eene oppervlakkige kennis van hunnen nood te erlangen. Zooals de lijfarts der koningin van Engeland, vóór naauwelijks 10 jaren, nog in den zoeten waan leefde, dat Engeland geene stompzinnigen telde (pag. 45); zoo stelde zich zelfs nog vóór naauwelijks twee of drie jaren ook Holland gerust met de gemakkelijke onderstelling, dat in zijnen schoot geene stompzinnigen leefden; dat de weinigen echter, die | |
[pagina 402]
| |
daarin mogten zijn, alle hulp bespottelijk zouden maken. Zelfs die man, welke nu met rusteloozen ijver voor de lang verlatenen werkt, was toen nog door hetzelfde vooroordeel gebonden. Toen hij eindelijk, vóór ongeveer drie jaren, opgewekt door het voorbeeld van den Abendberg, en door de herinnering aan eenen, door hem vroeger onderwezen idioot, met onvermoeide werkzaamheid, deze ellendigen in den Haag naspoorde en boven verwachting vele had gevonden, en nu aan eenigen de resultaten zijner onderzoeking mededeelde, en de spoedigste hulp voor gewetenspligt verklaarde; toen schudden zelfs mannen der wetenschap en ervaring het hoofd, terwijl andere hem de zonderlingste vragen voorlegden, en zijnen voorbarigen ijver als eene ijdele hersenschim bespotten. ‘Deze of gene’ - zegt koetsveld - ‘had wel eens gehoord, dat hier of daar in een huis een gek kind was; men herinnerde zich ook wel een enkelen dwaas, die op de straten plagt te bedelen, of had in de krankzinnigenhuizen ook wel geboren onnoozelen gezien; maar hoe ik op het denkbeeld kwam, dat dit zoogenaamde idiotisme zóó algemeen zou zijn, en vooral, wat ik meende er aan te zullen doen, dat was velen een raadsel. Men prees mijne goede meening, maar vroeg mij tevens, of die zeldzame gevallen, als toch doorgaans ongeneeslijk, de moeite en zorg, er aan besteed, zouden beloonen? Ja! men betoogde, - en deze redenering sloot immers? - dat er toch niets aan te doen was, omdat niemand in staat is, het kind te onderwijzen, dat geen verstand heeft om te leeren. Hoogstens zou men ze tot levende machines kunnen afrigten, gelijk men een hond dresseert. Waarom dus zoo vele kosten en moeite besteed voor een zoo onzeker en nietig resultaat? - Mijn antwoord was, aan iemand die mij dit vraagde, of hij ook zoo spreken zou, wanneer hij het ongeluk had, van onder zijne kinderen een opwassenden idioot te tellen?’ Zelfs nog in het vorige jaar moest v.k. in een vlugschrift de natie toeroepen: ‘Spreekt men van idioten, zoo vraagt menigeen: waar zijn zij? En als men het hem, niet zonder moeite, verklaard heeft, zoo vraagt hij weder: wat dan eigenlijk aan zulken te verhelpen zij, die, als de dieren des wouds opgewassen, tot niets geschikt zijn, dan tot eten, drinken en slapen?’ Zulke uit trage liefdeloosheid geboren vooroordeelen lagen niet slechts, als een alles doodende banvloek, op de groote | |
[pagina 403]
| |
menigte der vermogende beschaafden en half-beschaafden; maar ook mannen van het vak waren in de ijzeren ketenen van zulke inzigten gevangen. T. hofkamp, die sedert 1832 onderwijzer in de doofstommenschool te Groningen is, en onder wiens leerlingen vele onnoozelen geslopen waren, aan wie zijn onderrigt volstrekt niet te vergeefs was besteed, waagde nog in het vorige jaar, toen Holland reeds de eerste schoone vruchten der beschaving van onnoozelen gezien had, zijn volk toe te roepen: ‘Mogen zij - de Idioten - door onvermoeiden ijver hunner onderwijzers beginnen, een weinig meer gelijk te worden aan den mensch; zoo zullen zij toch steeds in geestelijke ontwikkeling en burgerlijke bruikbaarheid zeer weinig toenemen. Ieder, die zich hunner wijdt, mag zich wel ernstig afvragen: of hij zijne krachten niet aan minder ongelukkigen moet offeren. Het Danaïden-vat te vullen, blijft eene onmogelijkheid: eenzijdige afrigting is de zelfopoffering van een menschenvriend niet waardig!’ Vreeselijke grondstelling! Zoo was Holland voor zijne onnoozelen dood. Maar heeft dan in het gansche volk niet een enkele hen op het hart gedragen? Men moet bijna zeggen: neen! De doofstommenscholen hebben wel is waar, gelijk wij reeds aanmerkten, enkele van hen onderwezen; zij leerden het eerst hunnen nood kennen: maar zij hebben hart en mond niet voor hen opengedaan. - In het krankzinnigen-gesticht Meer-en-Berg was door de regering een onderwijzer aangesteld; hij deed pogingen, ook enkele, zich in de inrigting bevindende idioten te onderrigten; maar het bleef bij proeven. Overigens weet men, buiten eenen of anderen, die in een geneeskundig tijdschrift eens een artikel over dit onderwerp inzond, nog slechts van een man, die op de algemeene liefdeloosheid eene uitzondering maakte. Het was Dr. buekers te Eibergen, die den wensch tot werkelijkheid zocht te brengen, ‘de verborgen vonk van het geestelijke leven in den ongelukkigen idioot na te sporen, en hem tot eenige ontwikkeling te brengen.’ In het voorjaar van 1854 ging hij op reis, om de mogelijkheid der uitvoering van zijn plan te onderzoeken. Hij stiet echter op groote zwarigheden, bijzonder van de zijde der wetgeving. Toch had hij zijn plan nog niet opgegeven, toen God voor Hollands idioten reeds een magtiger redder verwekt had. | |
[pagina 404]
| |
Van Koetsveld en de idiotenschool in Den Haag.De leeraar van koetsveld had zich reeds vóór lange jaren een dwaas zijner gemeente aangetrokken, en het was zijner liefde gelukt, dien in de zondagsschool lezen en schrijven te leeren, en hem tot aflegging van zijne belijdenis geschikt te maken. Jaren verliepen sedert, en hij gedacht even zoo weinig de onnoozelen als zijne landslieden. Daar kwam hem in weber's Volkskalender, voor 1853, eene mededeeling over den Abendberg in handen. Dit wekte het sluimerende geweten. Nog in hetzelfde jaar riep hij in een geschrift zijn volk toe: ‘Konden mijne lezers met mij huis voor huis in de groote steden bezoeken, zoo zouden zij schrikken over het groote aantal en de geheele verwaarloozing dezer ongelukkigen. Waarlijk, wel moest in iedere grootere stad eene idiotenschool opgerigt worden!’ Zoo schreef hij. En daar niemand opstond tot hulp, kon hij de aanmaning van het geweten niet wederstaan, om de hand aan het werk te slaan, hoezeer hij ook wenschte, dat een ander zijne woorden verwezenlijkt had. Het eerste wat hij deed, was, dat hij door eigene huisbezoeken en door verbinding met hen, welke het best in staat waren, het inwendige der huisgezinnen te kennen, het getal der onnoozelen te 's Hage aan het licht bragt. Langer dan twee jaren, heeft hij deze onderzoekingen voortgezet; toch was het hem niet mogelijk in alle huizen door te dringen; bijzonder niet in die van R.-K. medeburgers. Ook is hem geen enkel kind beneden de vijf jaren voorgesteld: een treurig teeken, hoe weinig men op de onnoozelheid acht geeft. Hij vond in den Haag 83 idioten van 5-25 jaren, 40 knapen, 43 meisjes, 58 Protestanten, 13 Kath., 7 Israël., 5 van onbekende belijdenis. Slechts 11 waren boven 20 jaren, 53 van 5-15 jaren, en onder hen 10, naar menschelijk oordeel, geheel hopeloos. Naar deze verhouding zouden in Rotterdam 100, in Amsterdam meer dan 200, in geheel Holland alzoo meer dan 3000 idioten van den aangegeven ouderdom zijn. Maar dat is slechts eene afgetrokkene berekening. Eene statistiek van regeringswege ontbreekt tot op den huidigen dag! Nog midden in die nasporingen vond van koetsveld in zijn streven bij twee van zijne vrienden een open hart, bij den praktischen geneesheer Dr. brouwer starck en bij | |
[pagina 405]
| |
h. van den heuvel, hoofdonderwijzer aan de grootste stadsschool in den Haag. Deze drie verbonden zich ter oprigting eener idiotenschool, om daardoor de reusachtige vooroordeelen tegen de stompzinnigen - beschaving door de daad - te wederleggen, door een voorbeeld tot algemeener liefde voor hen op te wekken, en zoo eene volstandig genees-opvoedkundige Inrigting voor te bereiden. Maar, waar zou men de middelen voor de eerste grondlegging vinden? Hoe het noodige vertrouwen tot eene zoo nieuwe onderneming opwekken, die, wanneer men slechts daarvan sprak, reeds betwijfeld, ja zelfs als de luim eens overdreven ijvers werd bespot met de vraag: waarom men nu ook voor zotten scholen wilde bouwen? Van koetsveld liet zich door zulke zwarigheden geen oogenblik op 't dwaalspoor brengen. Gelukkiger wijze was den drie vrienden bekend, dat het hart hunner koningin door een vroeger bezoek op den Abendberg zeer getroffen was. Zij baden bij haar voor hunne beschermelingen. De edele koningin stelde hun 2000 gulden ter beschikking. Nadat op een ingediend stuk van den 18den Dec. 1854 aan den burgemeester in den Haag na vele wettelijke zwarigheden de statuten herzien en goedgekeurd waren, trad zoo den 14den Mei 1855 de idiotenschool in den Haag in het leven. Haar doel is: ‘de ligchamelijke, verstandelijke en zedelijke vorming van kinderen, die door gebrekkige of verkeerd ontwikkelde geestvermogens voor het gewone onderrigt ongeschikt zijn.’ - Deze vorming en opvoeding moet in eenen Evangelisch-Christelijken geest geschieden, zonder toch de Roomsch-Katholijke, Joodsche of andere leerlingen aanstoot te geven.’ - ‘Het doel der Idiotenschool is niet alleen, de leerlingen eenige hoogst eenvoudige kundigheden aan te brengen, maar hen ook zooveel als mogelijk, geheel voor het huiselijk en gezellig leven te winnen, en hen voor godsdienstig onderwijs geschikt te maken, terwijl men hun het vrije gebruik van hunne ligchamelijke en verstandelijke krachten leert, en hen opvoedt, om deze krachten zoowel tot arbeid als tot ontwikkeling van het zieleleven te gebruiken.’ ‘Eerst moet den scholieren geleerd worden, naar het rijk Gods te trachten, maar dan moeten zij ook opgeleid worden, om in het zweet huns aanschijns hun dagelijksch brood te eten.’ - ‘Ook de idioot moet voelen, dat hij, hoewel voor den hemel bestemd, zijne plaats op de aarde niet nutteloos inneemt.’ | |
[pagina 406]
| |
Er worden kinderen van beiderlei kunne en van alle standen en belijdenissen opgenomen, en zelfs tot eenen ouderdom van vijf-en-twintig jaren, ingeval zij nog voor eenige ontwikkeling vatbaar zijn. De behoeftige kinderen uit den Haag worden kosteloos onderwezen; van de anderen wordt een billijk schoolgeld gevorderd, dat echter in geen geval de som van 100 gulden te boven gaat. Er worden ook kinderen uit andere plaatsen in de school opgenomen, die in de stad in den kost besteed zijn. De schooltijd is van 9 uur 's morgens tot 4 uur 's namiddags. De vermogende kinderen brengen de noodige voeding voor dien tijd mede, den armen wordt zij kosteloos verstrekt. Naauwelijks was de school geopend, of zij begon zigtbaar te gedijen; op het einde van het eerste jaar werd zij reeds door 21 kinderen bezocht, nu door 45, waaronder 9 uit vreemde plaatsen. Onder leiding van den hoofdonderwijzer körnfeld, werken elf onderwijzers en onderwijzeressen in de school, en twee personen, die in handwerken en gymnastische oefeningen onderrigt gevenGa naar voetnoot(a). De vruchten der school zijn zeer verbeugend. Reeds in het eerste korte berigt (Januarij 1856) kon de verslaggever zeggen: ‘Wij hebben bereids sprekende voorbeelden van de mogelijkheid, om het lot der idioten te verbeteren. Want van geen leerling behoeven wij te verklaren, dat hij geheel staan is gebleven; ligchamelijk zijn allen, verstandelijk zijn velen ontwikkeld.’ En in een jonger berigt heet het: ‘In de Idiotenschool te 's Hage, die eerst sedert een jaar en alleen als dagschool werkt, kunnen wij bereids krankzinnigen toonen, die regelmatig arbeiden, onnoozelen, die men half gekleed op den vloer eener stroohut vond, en die nu het onderwijs in een handwerk en in de godsdienst goed verstaan, idioten die beginnen te lezen en te schrijven. En is de verbetering niet bij allen even groot, zoo gevoelen zich toch allen wèl en gelukkig. Een jong mensch uit een rijk huis, die van zijne geboorte af door de teederste liefde opgevoed en nu eerst sedert een jaar aan het werk gezet was, schrikte bijna op de vraag, of hij weêr naar huis wilde gaan.’ Volgens eene | |
[pagina 407]
| |
mededeeling in een brief van van koetsveld bevindt zich de school in steeds toenemenden bloei. Twee leerlingen konden zelfs reeds aan de gewone scholen overgegeven worden. Dr. erlenmijer, die anders in de inrigtingen voor onnoozelen en bijzonder in die, welke niet onder het bestuur van een arts staan, zoo veel te berispen vindt, kan de jonge school in den Haag den lof niet ontzeggen: ‘dat hare verrigtingen in ieder opzigt voldoen.’ - De geheimraad Dr. martini uit Leubus, die haar in Aug. 1856 bezocht, schrijft mij, dat daar ‘in stille, geduldige, schrandere, door menschenmin gedragene, door echten godsdienstzin gesterkte werkzaamheid’ zeer veel geschiedt. Door zulke gevolgen bemoedigd, lieten de stichters der school in Januarij 1856 eene oproeping aan hun volk rondgaan, om de school tot een volkomen genees- en opvoedingsgesticht uit te breiden. ‘Wij zijn’ - zeggen zij - ‘bereids overtuigd, dat voor velen eene algemeene verzorging in een gesticht hoogst noodig, en de voorwaarde voor iedere volkomen verbetering is, hoewel de school, onze eerste proef, ook bij beste gronden gesticht, voortduren, en daarmede een geheel zal uitmaken. Wij hebben tot zulk een gesticht ten minste 40-50,000 gulden noodig; zeker eene aanzienlijke som, die echter toch gering is, als men de vruchten berekent, die zij dragen kan. Met zoodanig eene som hopen wij een gesticht tot stand te brengen, dat alle behoeften bevredigt, waarin ten minste honderd jeugdige idioten verpleging vinden, en dat te gelijk met geringe kosten tot eene vergrooting geschikt is. Zoo roepen wij dan ieder in Nederland op tot hulp, die erkent, hoe noodig en nuttig de verzorging en opvoeding der idioten is. Sedert de opening der school zijn uit ons vaderland van wijd en zijd verzoeken om opname van kinderen tot ons gekomen; alleen uit den Haag bezoeken 21 kinderen de school, en een tiental wacht nog op eene plaats. De nood is groot, zij strekt zich uit over ongeveer 3000 zielen; eenige van deze uit den doodslaap op te wekken, wie zou daartoe niet willen medewerken? Waar is de stad, waar het dorp, dat niet zijne idioten telt? Wie heeft niet dikwijls met medelijden neêrgezien op deze ongelukkigen, die tot spot van den moedwil, tot last der familie voortleven? Het medelijden moet zich door daden openbaren: wie wil terugblijven?’ Te gelijk met deze oproeping werd in het gansche land een plan tot verkrijging der kosten verbreid. | |
[pagina 408]
| |
De nood- en hulpkreet vond gehoor. Binnen een jaar zijn 24,000 gulden bijeengekomen, van welke omtrent een derde deel renteloos is voorgeschoten, het overige is geschonken. Er is reeds in den vorigen zomer midden in de stad een ruim huis met tuin voor 20,650 gulden aangekocht, dat tot geneesinrigting voor idioten geschikt gemaakt zal wordenGa naar voetnoot(a). De koningin, die zelve eene zeer aanzienlijke som heeft voorgeschoten, heeft den titel van bèschermvrouw aangenomen. Men heeft het plan, de kinderen uit den vermogenden stand of 1e klasse een hooger jaargeld te laten betalen, dan de werkelijke verpleegkosten bedragen, om voor het overschot des te meer armere kinderen of die der 2e klasse te kunnen opnemen. Er ontbraken nu nog 10,000 gulden voor de verbouwing, meubilering en eerste inrigtingGa naar voetnoot(b). Doch wat de hoofdzaak is: een geschikt bestuurder en eene zoodanige bestuurderes voor het gesticht zijn reeds gevonden in den Heer j. donkersloot en zijne echtgenoot, zoodat alle uitzigt op spoedige opening voorhanden isGa naar voetnoot(c). Hoe gering ook deze aanvang moge schijnen in verhouding tot den voorhanden nood, zoo moet men toch met vreugde de eindelijk ontwaakte liefde van Holland voor zijne onnoozelen beschouwen. God late die liefde voortduren tot ook door haar is volbragt, wat zij heeft begonnen! |
|