Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen en ander uit Guizot's ‘Mémoires’Ga naar voetnoot(*).Sedert ik eenig deel nam aan het bestuur der menschen, leerde ik regtvaardig zijn jegens Keizer napoleon. Hij was een onvergelijkelijk werkzaam en magtig genie, bewonderenswaardig om zijn afschuw van wanorde, om zijn diep gewortelden natuurlijken aanleg tot regeren, en om de krachtige en sterk werkende snelheid, waarmeê hij het maatschappelijk gebouw herstelde. Maar hij was een genie zonder maat of toom, dat noch door God, noch door menschen zich eenige perken liet stellen aan zijne wenschen en aan zijne begeerten, en dat daarom revolutionair bleef, ook terwijl het de revolutie bekampte; een genie, dat verheven in 't begrijpen van den algemeenen toestand der maatschappij, slechts gebrekkig of liever ruw de zedelijke behoeften der menschelijke natuur verstond, en nu eens daaraan voldoening gaf met eene verhevene goedhartigheid, dan weder ze miskende en ze beleedigde door | |
[pagina 399]
| |
een goddeloozen hoogmoed. Wie zou hebben kunnen gelooven, dat dezelfde man, die het Concordaat had gemaakt, en in Frankrijk de kerken heropend, den Paus van Rome zou opligten en hem te Fontainebleau gevangen zou houden! Het gaat te ver voor wijsgeeren en Christenen rede en geloof gelijkelijk te mishandelen. Onder de groote mannen is napoleon de meest noodzakelijke voor zijn tijd geweest, want niet één heeft zoo snel en zoo schitterend de orde de regeringloosheid laten vervangen, maar ook met het oog op de toekomst niet één zoo weinig beteekenend, want na Frankrijk en Europa bezeten te hebben, heeft hij gezien, dat Europa hem wegjoeg, zelfs uit Frankrijk, en zijn naam zal grooter blijven dan zijne werken, waarvan de meest schitterende, zijne overwinningen, plotseling en geheel met hem verdwenen zijn. Ik bewijs eer aan zijne grootheid, maar ik heb geen berouw, dat ik hem niet dan laat, en toen hij niet meer was, gewaardeerd heb; er was voor mij, onder het keizerrijk, te veel aanmatiging in de kracht en te veel verachting van het regt, te veel revolutie en te weinig vrijheid.
Talleyrand had in de crisis der restauratie eene onverschrokkene en koelbloedige schranderheid, en een groot vermogen om evenwigt te behouden, geopenbaard; straks moest hij te Weenen in de zaken van het Huis van bourbon en van Frankrijk en Europa dezelfde begaafdheden gebruiken en andere even weinig algemeen en even krachtig werkend. Maar buiten eene crisis of een congres was hij noch bekwaam, noch magtig. Hij was een man voor het hof en voor de diplomatie, niet voor het bestuur, en minder voor een vrijzinnig bestuur dan voor eenig ander; hij muntte er in uit om met bijzondere personen te onderhandelen door den waren toon aan te slaan, door bevalligheid en door een bekwaam gebruik maken van de maatschappelijke betrekkingen; maar gezag van karakter, vruchtbaarheid van genie, snelheid van besluit, magt van het woord, een warm gevoel voor de algemeene begrippen en de openbare neigingen, al die groote middelen om op de menschen vereenigd te werken, ontbraken hem geheel en al. Hij had evenmin smaak voor als gewendheid aan regelmatigen en aanhoudenden arbeid, eene tweede zoo gewigtige voorwaarde voor het inwendig bestuur. Eerzuchtig en ongevoelig, vleijend en | |
[pagina 400]
| |
smadend, was hij een hoveling volmaakt in de kunst van behagen en van te dienen zonder slaafschheid, gereed tot alles en bekwaam tot al de rekkelijkheden, die voordeelig waren voor zijne fortuin, terwijl hij altijd het voorkomen behield en waar 't noodig was eene houding hernam van onafhankelijkheid; hij was staatkundige zonder naauwgezetheid, onverschillig omtrent de middelen en bijna ook omtrent het doel, mits hij er zijn persoonlijk voordeel maar bij vond, meer vermetel dan diep in zijne inzigten, koelbloedig in het gevaar, geschikt voor de groote zaken van de absolute regering, maar voor wien het grootsche voorkomen en de groote dag der vrijheid geenszins voegden; hij gevoelde zich daarbij misplaatst en wist niet hoe daaronder te handelen.
De vrijheid der pers, die onstuimige waarborg der hedendaagsche beschaving, is steeds geweest, is en zal zijn de zwaarste proef der vrijzinnige regeringen, en bij gevolg der vrije volkeren zelven, die grootelijks in de waagschaal gesteld worden door de proefnemingen van hun bestuur, omdat deze proefnemingen, indien zij er onder bezwijken, tot laatste gevolg hebben regeringloosheid of tirannij. Vrijzinnige regeringen en volkeren hebben maar eene eervolle en krachtige wijze om te leven met vrijheid der pers; zij moeten haar vrijuit aannemen zonder haar beleefd te behandelen. Laten zij haar noch tot een martelaar, noch tot een afgod maken; dat zij haar hare plaats laten zonder haar te verheffen boven haren rang. De vrijheid der pers is noch eene magt in den staat, noch de vertegenwoordiging der publieke meening, noch de hoogste regter van de magten des staats; zij is enkel en alleen het regt voor de burgers om hun oordeel te zeggen over de staatszaken en over het gedrag der regering; een regt, magtig en eerbiedwekkend, maar van nature aanmatigend, en dat er behoefte aan heeft, om heilzaam te blijven, dat de publieke magten er zich niet voor vernederen en dat zij er die ernstige en gestadige verantwoordelijkheid aan opleggen, die moet rusten op alle regten, zullen zij niet terstond oproerig en daarna tirannisch worden.
Tijdens de revolutie vocht men; onder het keizerrijk zweeg men; de Restauratie had de vrijheid in den schoot des vredes geworpen.
De absolute magt kan onder ons slechts behooren aan de revolutie en aan hare afstammelingen, want die alleen kunnen, ik weet niet voor hoeveel jaren, de menigte geruststellen omtrent hunne belangen, terwijl zij haar de waarborgen der vrijheid weigeren.
De staatkunde vereischt een zeker mengsel van onverschilligheid en van hartstogt, van geestesvrijheid en afhankelijkheid, dat niet gemakkelijk te vereenigen is met eene sterke gehechtheid aan algemeene begrippen en eene opregte bedoeling om de balans in evenwigt te houden tusschen de verschillende beginselen en belangen der maatschappij. |
|