Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 312]
| |||||
Verkwisting.
| |||||
[pagina 313]
| |||||
Een tweetal vragen zullen ons bezig houden. I. Wat is verkwisting? II. Wat is onze roeping ten haren opzigte? | |||||
I. Wat is verkwisting?Om dit zoo in eens te zeggen - is geene gemakkelijke zaak, en is ook niet in overeenstemming met den weg van onderzoek, welken wij eigenaardig hebben in te slaan. Nadenkende over het woord verkwisting, kwam ik op een beeld - en hoe meer ik er over nadacht, hoe juister het mij de zaak scheen voor te stellen. Toen ik het woord verkwisting van kop en staart beroofde - van zijn voorzetsel ver en zijnen uitgang ing - hield ik over kwist, met verwisseling van slechts ééne letter kwast. Ik dacht daarbij aan een belangrijk instrument van den verfwinkel - een alle huisvrouwen bekend werktuig in den schoonmaaktijd, waardoor wanden en muren voortdurend wedijveren met de sneeuw. Is de kwast te droog - niet diep genoeg gedoopt in de verfstof, welke zich in den verfpot bevindt, hij beantwoordt niet aan het doel, de verfstof wordt niet overgebragt op het te verwen voorwerp. - Het is het beeld van den karige, den gierige, die altijd te bekrompen voor den dag komt. Is daarentegen de kwast te diep in den verfpot gestoken, overladen met de verfstof, voorts te schielijk en onhandig gehouden, noodeloos wordt de verf verkwist, verkwast, de vloer wordt er mede bespat; de stoffe gaat doelloos verloren, en wordt zoo dik gesmeerd op den wand, dat de effenheid en netheid schade lijden. Er moet juist zooveel verf aan de kwast, als zij kan bevatten en tot goed verwen dienstig is. Te veel is overdaad en verkwisting. De verkwister denkt niet na, berekent niet - hij neemt een volle greep uit den geldzak, geeft roijaal, verteert luchtig, vergooit en brengt te zoek, zonder doel, zonder rede, zonder overleg: ‘Craignez, mes enfants, la prodigalité
C'est depenser sans choix, sans raison, ni mesure.’
Wij hebben nu reeds door het bijgebragte beeld eene voorstelling van de zaak, en dat beeld willen wij voor oogen houden, het kan ons helpen, door zijne levendigheid en duidelijkheid, om de zaak wèl te leeren kennen. | |||||
[pagina 314]
| |||||
De wijsgeerige van heusde plagt te zeggen, dat er wijsgeerte in de taal is, en dat eene goede woordafleidkunde en vergelijking der talen niet zelden gewigtige diensten bewijzen, om de door de woorden uitgedrukte zaak te leeren kennen. Ik ondervond dit nu ook bij mijn onderwerp, door het woord verkwisten af te leiden van het grondwoord kwast. Het gaf mij eene ophelderende voorstelling der zaak. Of zij echter de ware is? Gij zult mij toestemmen, dat er ook nog andere woorden zijn voor deze zaak, als: verspillen, verderven, verdoen, vergooijen - alle woorden, welke beteekenen: het niet beantwoorden aan een goed doel, niet wèl gebruiken, niet wèl besteden. Zoo is het ook, naar mij voorkomt, met de woorden, waarmede de zaak in andere talen wordt te kennen gegeven. Bij de Duitschers verschwenden, verschleuden, verthun, vergeuden. - Verschwenden, dat als door rassche wendingen verdwijnt, zoodat men er geen oog op kan houden - verschleuden, verslingeren, als met eenen slinger wegwerpen - verthun, ons verdoen - vergeuden, vergooijen, te zoek brengen. - Bij de Franschen vind ik het woord depense inutile, waar het bijvoegelijk onnut het ondoelmatige der tering en besteding aanduidt, ook hebben zij het woord dissipation de biens, verstrooijing van goederen, de woorden profusion en prodigalité, als ook het Engelsche prodigality verraden hunne oudere Latijnsche afstamming, waarop wij later terugkomen. - Opmerkelijk is het, dat bij de Engelschen de meeste woorden, tot aanduiding van de verkwisting voorkomen, als squandering away, lavishing, lavishment, lavishness, spending, wasting, prodigality, wastefulness, zou het ook zijn, dat dit volk boven andere zich schuldig maakt aan de zaak, welke wij bespreken? - Welke geldverspilling bij den rijken lord, om voor oogenblikken zijn spleen te verdrijven! - Welke voorname grootheid in den jongen erfheer, als hij zijne manilla aan eene banknoot aansteekt! De woorden, die wij reeds uit het Latijn zagen overgegaan bij de volkeren, waar het Romanisch element in de taal vertegenwoordigd wordt, pleiten voor mijne bewering, dat de verkwisting geene uitvinding is van den lateren tijd, dat in den goeden ouden tijd ook al verkwist werd. Als ik u van de oude Romeinen iets ga vertellen, dan kon het wel zijn, dat gij hen voor onovertroffen meesters hieldt in het vak van verkwisting. | |||||
[pagina 315]
| |||||
Naarmate de Romeinen zich de wereldheerschappij verwierven - grooter, rijker en magtiger werden - begonnen ze ook als groote heeren te leven, en te teren op de beurs van de overwonnen volkeren. Sedert den tijd van scipio africanus volgden dagen van toenemenden rijkdom, van weelde en verkwisting. De overwinningen volgden elkander op, en elke nieuwe overwinning leverde aan Rome nieuwe bronnen tot verspilling. Na de overwinning op perseus, was het reeds zoozeer vetpot in Rome, dat de Staat de burgers - en de Romeinen waren niet weinig trotsch op Romes burgerschap! - ontsloegen van alle belastingen - dat waren gulden dagen, zullen onze liberalisten zeggen, die het belastingstelsel zoo hard vallen. Het werd dan ook bekrompen gerekend, als een honorabel burger minder dan 100 ℔ tafelzilver gebruikte. Na Corinthes verwoesting moest men reeds 1000 ℔ bezigen, wilde men niet voor gierig doorgaan, en 50 jaren later mogt in het huis van eenen ordinair prachtigen Romein, zou hij tot den fatsoenlijken stand behooren en in de partijtjes van die dagen mededoen, geene 10,000 ℔ ontbreken. Sedert de dagen van sylla had men nog erger reden van klagen dan tegenwoordig, dat de groote snoeken de kleine baarsjes inslikten; - dat het geld op enkele groote hoopen werd gestapeld; - dat de rijkdom der gansche wereld in handen van weinige familiën gebragt werd, welke met elkander wedijverden in het artikel verspillen. Het kan ook vrij wat lijden, als het kapitaal zoo enorm groot is! De plundering der natiën was voeding voor het monster der verkwisting, dat in Rome geweldig veel verslond. ‘Als iemand goed wil eten’ - de rijke Heer wilde ook eene goede tafel, dat kwam hem toe, als fatsoenlijk man - ‘zoo moet’ - zegt varro - ‘de paauw uit Samos komen, de hoenders uit Phrygië, de kraanvogels uit Melos, de bokjes uit Aetolië, de tonijnen uit Calcedon, enz.’ Wie durft nu nog beweren, dat de Romeinen geene lekkerbekken waren, als zij soms voor een paar duiven f 75 betaalden ten tijde van lucullus en pompejus, en later, ten tijde van columella, begrootte het niet er soms f 300 voor te geven. Lucullus stond bekend als een smulpaap. De redenaar cicero wilde er met zijnen vriend pompejus eens de proef van nemen. Daarom vraagden zij 's morgens belet op een eenvoudig diner. Lucullus acht zich met het aangediend bezoek vereerd, en | |||||
[pagina 316]
| |||||
geeft last aan zijne slaven, om in de zaal van apollo aan te rigten - deze wenk was voldoende, om te kennen te geven, hoe dat middagmaaltje diende ingerigt - het kostte ruim f 20,000. Dit beteekent nog al iets meer, dan het diner van den rijken Rus, waarvan Handelsbl. 31 Dec. j.l. ophef werd gemaakt, dat, aan 12 vrienden gegeven, 7500 francs kostte! - Iemand, die zoo dineert, lijdt gevaar, dat hij soms de maag overlaadt en dat doctor wel eens mag toekijken; zoo liep de arts philotas ook eens de keuken in van lucullus, en vond er 8 wilde zwijnen aan het spit, welke de een na den ander klaargebraden werden; niet dat er grand diner was, maar om altijd gereed te zijn, om bij eventuëel bezoek te kunnen worden voorgezet. Zijne garde-robe was ook tamelijk wèl voorzien; want bij eene voorkomende gelegenheid kon hij 5000 kleederen ter leen afstaan. - Gelijk gewoonlijk, gaat het van kwaad tot erger - van sulla tot augustus nam de weelde hand over hand toe. Onder nero werd de verkwisting tot razernij opgevoerd - hij bouwde voor zijne paarden marmeren stallen - vischte met netten van gouddraad, stak een deel van Rome in brand, om zich het vermaak te verschaffen, eene levendige voorstelling van Trojes brand te genieten, een geschikt middel tevens om in eens de stad met betere gebouwen te verfraaijen. Het was de verkwisting tot 's levens doel te stellen - het kon heeten leven om te verkwisten. Kunt gij het erger bedenken, dan hirtius de verkwisting dreef? Hij trok van de gebouwen rondom zijne vischvijvers jaarlijks f 900,000 en die gansche som besteedde hij - tot voeding zijner visschen. Dames! aan huissieradiën, kleeding, artikelen van mode kan ook nog al wat worden gedaan, zoodat de uitgaven op het jaarlijksch budget verkwistend kunnen worden genoemd. In Rome was er een tijd, dat het Corinthisch vaatwerk zoo getrokken was als thans het porselein van de fijnste merken - en doorgaande viel de smaak op parelen en edelgesteenten, welke altijd in de mode zijn gebleven, wijl vooral uw geslacht ze in bescherming heeft genomen. Gij zult het kwalijk den zoon van den rijken tooneelspeler aesopus vergeven, dat hij zijne gasten onthaalde op gesmolten parelen. Het moet wel een fraai cadeau zijn geweest, als caesar aan de moeder van brutus eene parel schonk, welke f 450,000 kostte. Wat de Romeinsche | |||||
[pagina 317]
| |||||
dames aan opschik kostten, kan een enkel voorbeeld bewijzen. Lollia paulina verscheen ten tijde van Keizer claudius in de eerste kringen en droeg aan zich voor f 300,000 aan parelen en edelgesteenten - waarlijk geene geringe brille! Er was een tijd, dat zich Romes dames tevreden stelden met violet purper van f 30 per pond, daarna moest men kostbaarder rood Florentijnsch hebben, en eindelijk voldeed naauwelijks het Tyrisch dubbelgeverfde van f 300 het pond. Welk eene weelde, als reeds cicero de bedden der geringste slaven op het landgoed van antonius met purperen dekens zag gespreid - wat moesten dan niet de tapijten der eetzalen zijn? Antonius verweet dan ook aan cicero zijne armoede, hoewel deze toch anderhalf millioen geërfd had - maar men telde toen burgers te Rome met een burgerkapitaaltje van 20 millioen. Men diende echter toen ook wel milionnair te zijn, om zijne huishouding in stand te houden. De raadsheer caecilius claudius liet zijnen erfgenamen 4000 slaven na, en onder de keizers waren er, wier gezin talrijk was, als de bevolking van vele onzer steden: er waren die 10 tot 20,000 bezaten. Welnu, konden die oude Romeinen niet beter teren, weelderiger leven, overdadiger verdoen en verkwisten, dan wij? Maar zouden wij het hun ook toegeven, als wij onze verfkwast in zoo rijk gevulde verfpotten konden dompelen? Men zegt wel eens, de wal keert het schip; - om mede te doen ontbreekt het mogelijk niet aan den aanleg en den lust?... Maar het is waar ook - wij spraken straks over de philosophie der taal - hoe de Romeinen de verkwisting noemden? Zij hebben daarvoor de woorden profusio en effusio, d.i. wegstorting - uitgieting. Ik denk daarbij aan een zak met graan of aan een groot vat met vocht, dat men uitstort - stelt u den zak met eene opening beneden voor, - er is geen scheppen aan, het is een Danaïden-vat zonder bodem; alles verzinkt in een gapenden afgrond. Ik behoef wel niet te zeggen, dat andere oude volken ook al op hunne eigene wijze de verkwisting dreven! Elke tijd en ieder land doet het naar 's lands wijs en naar den modetoon. Den overwinnaar bij Marathon viel de eere te beurt als de eerste der bevelhebbers te worden afgebeeld - ‘maar,’ zegt nepos, ‘datzelfde volk heeft, nadat het grooter magt verkregen had en door de vrijgevigheid der overheden bedorven was, 300 standbeelden voor demetrius phalereus opgerigt!’ - | |||||
[pagina 318]
| |||||
Dat ik bijzonder van de Romeinen in zeker tijdperk gewaagde, heeft eene goede reden, wijl de verkwisting toen tot eene hoogte werd gedreven, gelijk ik er geen ander voorbeeld onder eenig volk en in eenige eeuw van weet. Bij geen volk vraagt gij echter te vergeefs naar de verkwisting. Zoo verhaalt posidonius, dat sysimachus de Babyloniër, veroveraar van Seleucia, himerus met 300 anderen ter maaltijd noodigde. Nadat de tafels waren weggeruimd, liet hij ieder dier drie-honderd een zilveren beker van iets boven drie Persische ponden gewigt in handen geven, dronk allen toe, en verzocht, dat ieder zijn beker mede naar huis zoude nemen; - zeker nog al aanzienlijker geschenk, dan het papieren zakje voor hulevelletjes en bonbons, voor de kinderen der gasten in onze dagen, opdat deze voor het kariger maal bij absentie van papa en mama zullen worden schadeloos gesteld. ‘O tempora! o mores!’ - riep cato de strenge zedemeester, die der vaderen tijd gedacht, toen de vorstendochter de wol zelve spon, en een dictator den kouter met het zwaard verwisselde. - Vergelijkt eens de tafel der Romeinsche gastronomen met de knollen door zekeren dictator zelven gebraden tot zijn maal. Vergelijkt in denzelfden tijd de levenswijs van verschillende personen: alexander bij zijne slemppartijen in Babylon, en de hondsche wijsgeer diogenes, die in eene ton woonde, en toen hij eenen jongen het water zag scheppen met de hand en alzoo drinken, zijn nap verbrak, als zijnde een overtollig meubel in zijne tonhuishouding van al te groote weelde. Doch zoo voortredenerende vrees ik, dat ik door den nadenkende beschuldigd zal worden, dat ik eene rijke, grootsche, weelderige levenswijs, onredelijk gelijk stel met verkwisten. Ik erken, dat hierin onderscheid moet gemaakt worden. Wie tonnen gouds verteren kan, mag en moet rijker leven, dan die van een bepaald inkomentje van weinige honderd gulden 's jaars heeft te leven - dan kan waarlijk de verfkwast niet diep worden gestoken in den verfpot; ik moest hier zeggen, dat uit een klein teerpotje met eene kleine kwast slechts een klein bootje kan geteerd worden, en dat de voorraad teer spoedig is verteerd - grooter voorraad is noodig voor de Leviathan, die zoo moeijelijk te water ging! - Als de milionnair vele bedienden houdt in liverei en fraaije équipages, zonder dat hij verkwist - mag de arme ambtenaar | |||||
[pagina 319]
| |||||
niet meer dan eens in 't jaar uit een zuinig bespaard potje met zijn gezin onder een oud verdekje met een kreupel paard een pleiziertogtje ondernemen; zal hij niet teren boven zijn vermogen - en dat noem ik voor hem verkwisten. Uit den grooten wèl voorzienen verfpot, kan met grooter kwast, grooter zaal bestreken, dan uit een klein potje met kleine kwast - dat is eenmaal niet anders. Personen en omstandigheden dienen in aanmerking genomen. De rijke hofhouding van salomo in zijne weidsche pracht, wiens rijkdom zelfs eene Oostersche vorstin in verbazing bragt, kostte meer, dan de huishouding van zijnen verren naneef, die met pijpedoppen langs de straat loopt en rondsnuffelt of er niet wat te sjaggeren valt. Misschien was salomo, de wijze man, die zoo ordelijk zijne hofhuishouding regelde, nog geen verkwister, met hem kon het wat lijden, hij was in zijnen tijd koopman en zeehandelaar - de grootste der wereld - hij had den kroonhandel - speelde monopolie - en toen wist men nog niet van haven- en tonnegelden. De rijke lieden moeten naar stand en vermogen teren, gebruiken en verbruiken, en worden gediend - hoe komen anders de werklieden aan den kost? - Wat werd van industrie, galanterie en welvaart, hielden de rijke menschen op met brilleren en vraagden zij slechts: ‘waarmede kan het toe?’ Wordt het fabriekaat niet meer gezocht - wee dan de fabriekstad met hare fabriekanten en arbeiders. Napoleon III zegt tot zijne ambtenaren: ‘ik geef u ferme tractementen, maar ge zult ze ook verteren, net zoo goed als ik mijne millioentjes franken franc en franchement laat circuleren’ - en Parijs brilleert en bloeit! Men wil niet dat de boer leeft als zijn landheer of arbeider, zijne vrouw zich kleedt als hare landvrouw of dienstmaagd. Ieder verwe met zijne kwast, zoo als 't past! De arbeider mag dàn eerst loopen met jas en hoed van zijn baas, als diens zondagsch pak geheel uit de mode geraakt. Als de binnenmeid een hoed koopt gelijk Mevrouw p. draagt, dan verkwist zij zoowel als deze, zoo zij zich uitdost als de schatrijke barones g. Zonderlinge contrasten geeft het! - de mindere koopt gewaad, ameublement, en doet in enkele artikels mede met lui van hooger stand en in het artikel liefdadigheid, dan weegt ieder zijne gave of hij ook dezen en dien in de eere komt, als hij, hoewel tot beschaming van den te bekrompen | |||||
[pagina 320]
| |||||
inschrijver, toch maar naar behooren geeft. Liefdegiften zijn veelal verre beneden het uithangbord! Tot nog toe hebben wij vrij wat gesproken over verkwisten met betrekking tot de finantiën, de levenswijs en het tijdelijk goed - zoo gij nu denkt, dat in dezen zin het woord verkwisten enkel van toepassing is, dan moet ik mij voor een tegengesteld gevoelen verklaren. Hebt gij ook niet wel eens eenen vleijer hooren aanduiden met de woorden: ‘hij is kwistig met honig, - hij strijkt met de honigkwast’? Iemand eere en lof geven, welke hem toekomt, is goed - maar om loftuiting aan den onwaardige te geven, uit valschheid, om bijoogmerken, dat is af te keuren als verkwisting. Gij treft soms menschen aan, die u door hunne complaisance confus, verlegen maken, die u met hunne complimenten overladen - gij zijt daarmede niet gediend, ze zijn aan u niet besteed - aan u zijn ze onnoodig verspild, verkwist. Er zijn verkwisters in allerlei zaken. Zoo noem ik menschen, die allervreeselijkst woordenrijk zijn, die, gelijk men zegt, honderd woorden den nek breken, waar tien genoeg waren - woordverkwistersGa naar voetnoot(*). Wat kan niet op verregaande wijs de kostelijke levenstijd worden verbeuzeld - ik wenschte wel, dat ieder gierig ware op de uren, om ze nuttig te besteden - hoe worden ze in de dienst der zonde, der luiheid, der ligtzinnigheid verkwist. De brave en edele - de echte philanthroop, zoekt den verkwister van tijd, leven, gezondheid, goederen of van welk artikel ook, op, poogt hem liefderijk van zijne verkeerdheid te overtuigen; maar als alle moeite, zorg en vlijt, daaraan besteed, vergeefs blijken te zijn - dan gaat hij weeklagend henen: ‘ach | |||||
[pagina 321]
| |||||
het is alles aan dien mensch verkwist!’ En wie onzer kan op zijn vorig leven terugzien en roept niet uit: O God! mijn' dagen zijn verdwenen,
Zij zijn vergaan gelijk een mist.
Ach! hoe vele uren gingen henen,
Door mij in ijdelheid verkwist.
Och! delg die uren, met den vloek
Dien zij verdienen, uit Uw boek.
Wie zal tellen de zorgen, gebeden, vermaningen, tranen, welke op aarde zijn verkwist aan boozen - door ouders en meesters aan ondankbare kinderen? Wat niet al geduld, goedheid, liefde kan gezegd worden verkwist te zijn, wijl ze door geen gunstig gevolg bekroond blijken te zijn? Al wat aan zijn bepaald doel niet beantwoordt, wordt verkwist. Als eindelijk de vesting, welke met groote sommen gelds in staat van verdediging was gebragt, en door vele vuurmonden en krijgslieden lange was verdedigd, moest zwichten voor de volharding der belegeraars, dan klaagt de verliezende partij, dat moeite, tijd, kosten, bloed en wat niet al is verkwist. Welligt stemt gij alles toe, wat ik tot nog toe heb aangevoerd, en vraagt mij, of er dan toch wel zooveel verschil kan zijn van meening in dezen? of de vraag, wat is verkwisten, niet zeer gemakkelijk kan worden beantwoord, door hetgeen reeds is gevonden, namelijk wat onnut besteed - wat verdorven wordt - wat iemands bepaald vermogen te boven gaat - wat niet aan een goed doel beantwoordt? Eilieve! merkt gij nu zelf niet, dat wat gij onnut besteed of bedorven noemt, door een ander wèl besteed wordt gerekend - dat wat gij aan een goed doel gewijd rekent, anderen ontwijd noemen? Napoleon I, zegt gij, heeft kostbare menschenlevens en millioenen schats verkwist, goed en bloed opofferende aan zijne onverzadelijke eerzucht - hij zal gemeend hebben naar regelen van wijze staatkunde die offers te hebben gebragt aan het heil des menschdoms, en zoo zullen het zijne vereerders ook nu nog beweren. In den vreeselijken Krim-oorlog is wat niet al verspild en opgeofferd - verkwist, zoo de magtigen der aarde de artikelen van het vredescongres voor den oorlog hadden geteekend - maar geeft gij toe, dat groot heil uit de gevolgen van dien oorlog is voortgevloed en onmogelijk zonder dien | |||||
[pagina 322]
| |||||
oorlog zou te verwerven zijn geweest - dan wilt gij nog niet van verkwisten in dezen gesproken hebben. De gave, welke ik aan den arme geef, kan in zijnen nood voorzien en den moed en het geloof in hem bewaren - maar kan ook door hem kwalijk worden besteed, zijne luiheid voeden, hem sterken in zedeloosheid, hem tot bedelarij prikkelen - in het eerste geval is zij wèl besteed, in het laatste geval verkwist. ‘Der bedelaren hand is een bodemlooze mand.’ - Kan de koopman vooraf weten, of hij geluk zal hebben bij eenige speculatie, waarvan hij zich groote winsten beloofde? - Hij is een kortzigtig sterveling. Als nu in de gevolgen blijkt, dat hij zich deerlijk heeft vergist - en hij grootelijks schade lijdt - moet men dan niet zeggen, dat, ook bij de meeste voorzigtigheid, soms de kwast uit de hand valt en de verf verloren gaat? De landman bouwt zijn veld in hope - weet hij welke vrucht dit jaar best zal gelukken - of moeite en arbeid vergeefs zullen zijn, of dat hij eenen dubbelen oogst zal erlangen? Vaak wordt van iemands verkwisting gesproken, als zijn bureau ophoudt te betalen - terwijl niemand daarvan sprak, zoolang het de wissels honoreerde. Wat veranderen ook niet de inzigten in den tijd en naar de omstandigheden. Nu rekent gij het billijk, dat de boer in zijnen fraaijen verdekten wagen stadwaarts rijdt, en nog geene eeuw geleden verjoeg een landheer zijnen boer, wijl hij zoo weelderig en verkwistend werd, dat hij een linnen verdekje op zijnen faëton had laten plaatsen! Onze oudjes van vóór één- of twee-honderd jaren moesten nu eens een kijkje nemen, hoe thans de menschen rossen en jagen - zouden ze niet denken, dat de maatschappij eene oefenschool van verkwisting diende te heeten? Maar wat raad dan, om bij zoo velerlei verschil van meening onder de menschen tot zekere bepaling en voorstelling te geraken van de waarheid, wat dan verkwisting is? Volgen wij daarin denzelfden weg, dien de redelijke mensch in alles moet volgen, om de waarheid - die hij nooit in pacht erlangt - naderbij te komen. Langzamerhand vordere men door onderzoek en oefening. Bedrieg ik mij niet, dan hebben wij reeds veel gevonden, dat ons van dienst kan zijn, en zijn wij op weg om dieper door te dringen in de kennis dezer verkeerdheid. Hooren wij minder, wat iedereen ons voorpraat - maar schuwen wij niet om zelf den moeijelijken weg des onderzoeks | |||||
[pagina 323]
| |||||
te bewandelen. Er is één gids, dien wij alleen veilig kunnen hooren en volgen. Gij weet, wien ik bedoel - Hem noemt gij de waarheid, hoewel er onder zijne verkeerde tijdgenooten waren, die Hem noemden een vraat en wijnzuiper. Soms vindt men nog dwazen en waanwijzen, die Hem van verkwisting beschuldigen, als Hij eene kudde van 2000 zwijnen verderft - zij begrijpen niet, hoe Hij den baatzuchtigen mensch leerde, dat de welstand van één of twéé redelijke zielen hooger waarde heeft, dan het offer daartoe noodig in het verlies dier kudde. - Die beroering onder de kudde zwijnen, geloof ik, was noodig, om dien heilzamen schok op de waanzinnigen te weeg te brengen, dat zij, tot rede teruggekomen, nuttig in de maatschappij konden werken, in plaats van langer de wegen onveilig te maken in hunne woeste razernij. Allerminst is Hij een verkwister te noemen, die in staat was, door eene voor ons wonderdadige kracht, vele duizenden te voeden met weinige brooden en visschen - en daarna opzettelijk gebood, dat de overgeschoten brokken zorgvuldig zouden worden opgezameld, opdat niets verloren zoude gaan. Verkwisten is, wat, hoe gering het ook zij, verderft en verloren gaat of kwalijk wordt besteed. De volmaakte, van wien ik daar sprak, leert in treffende gelijkenissen te woekeren met de verleende gaven en talenten, en teekent ons in den ‘verloren zoon’ den verkwister. Gods goede gaven vrolijk en blijde gebruiken - Hij leert het, zij het ook tot ergernis van den dweeper, - door overvloedig keurigen wijn op het bruiloftsfeest te verschaffen. Moge met regt een oude profeet van Israël hetgeen der afgoderij wordt geheiligd, verkwisting noemen, als hij betuigt: ‘zij verkwisten het goud uit de beurs en wegen het zilver met de waag, zij huren eenen goudsmid en die maakt het tot eenen God, voor wien zij knielen en zich buigen’ - wat aan de vereering van den Allerhoogste en diens Eengegeborene wordt besteed - neen, dat is nooit verkwist - zij het ook tot beschaming der geldgierigen. - De nardus, de zeer kostelijke en onvervalschte der edele, welke daarmede de voeten des Gezegenden zalfde, was wèl besteed als in voorbate tot de balseming van Hem, die op aarde slechts kortelijk toefde - en de tranen, waarmede de zondares zijne voeten besproeide en met de hoofdhairen afdroogde - vertellen ons meer, dan fraaije bespiegelingen, wien het eerste, hoogste en beste dient geheiligd te worden, zal het heeten: wèl besteed! | |||||
[pagina 324]
| |||||
II. Wat is onze roeping ten opzigte der verkwisting.De eerste vraag - wat is verkwisting? - hield ons vrij lang bezig - wij zullen ons bij de nog te behandelen tweede vraag moeten bekorten. Maar wij kunnen dit ook - juist de uitvoerige behandeling der eerste vraag heeft ons op de hoogte gebragt, van waar wij nu beter kunnen overzien welke onze roeping is ten opzigte der verkwisting. Zal de Schrijver van dit opstel voor zich de vrijmoedigheid hebben te gelooven, dat de uren aan de overweging van zijn onderwerp besteed en aan het schrijven daarvan gewijd, niet zijn verkwist - en zal hij niet uwe beschuldiging, uw verwijt verdienen, dat de oogenblikken, waarin gij hem uwe aandacht hebt geschonken, voor en aan u verkwist zijn - dan moet hij u en zich zelven doen opmerken:
In hoeverre onze tijdgeest de zonde der verkwisting huldigt? Gij merkt, mijne Lezers! dat ik van eene dubbele veronderstelling uitga - vooreerst, dat verkwisting zonde is - en ik meen het aan den indruk, welken mijne voorstelling der verkwisting op uw onbevangen gemoed gemaakt heeft, gerust te mogen overlaten, dat gij haar ook als zondig en verkeerd veroordeelt. Mijne andere veronderstelling is, dat onze tijdgeest door de verkwistingszonde is besmet - en dit zal ik nader hebben aan te wijzen. Verwacht van mij niet meer, dan vlugtige wenken, welke gij naar eigen goedvinden verder kunt aanvullen en verrijken met uwe opmerkingen. Naarmate de volkeren voortgaan - stilstand is er niet - voortgaan in beschaving - dat niet altijd is de schoonste harmonische ontwikkeling naar geest en hart, de waarachtig Christelijke vorming en opvoeding - maar toch altijd voortgaan in beschaving, welke als menschelijke beschaving hare eenzijdigheid blijft behouden - voortgaan in beschaving, | |||||
[pagina 325]
| |||||
in verstandelijke ontwikkeling, door kunst, industrie, handel, gezellig leven, door wetenschap en uitvinding - komt er vermeerdering van stof - hoogere waarde door meerdere aanwending daarvan - komt er overvloed, rijkdom, door vlijt en genie, door talent en arbeid - en rijkdom biedt gelegenheid tot weelde - overvloed geeft aanleiding tot overdaad - de bron springt nu rijkelijk, om de kwast diep in den verfpot te steken en te verkwisten. Ik behoef u slechts te herinneren aan den tegenwoordigen toestand der beschaafdste volkeren, hoe de snaren staan gespannen; hoe handel en fabrijkwezen en landbouw productief geworden zijn, gelijk nooit voor dezen - onder begunstiging van vermeerderde en versnelde middelen van vervoer - onder behulp van uitvindingen in elk vak van menschelijk bedrijf. Gij weet welk eene toongeefster Parijs voor de naäpende wereld harer beschaving, complimenten, taal en mode is geworden; - gij weet, hoe het rijke Albion den wereldhandel beheerscht en de zeeën regeert - en zijne schatten uitstrooit, om ze met veelvoudige rente te hernemen. Geen wonder, dat het kroost nederbuigt voor de afgoden der naburen, welke onze vaderen niet zoozeer kenden. De weelde, de verkwisting der toongevende natiën en steden, geven een verleidelijk voorbeeld - de wind van Parijs is verpestend, de adem van Londen besmettend - uit die hoeken waait de wind, stroomt de tijdgeest! De geest van 't Westen doordringt u met geldzucht - die van het Zuiden suist u in 't oor: ‘vermaakt u!’ Beiden wilt gij dienen, gij neemt het goud met de eene hand, om ze der verleidster met de andere ten offer te brengen. - Wij beslaan een gevaarlijk terrein, het verfranschte België paalt aan onze grenzen, en er is geene scheiding meer van Engelands handelsteden en Frankrijks stedekroon, sedert men telegrafeert en stoomt en spoort. Het goud van Brittannië en de elegantie van Parijs - zie ik thans als twee bekoorlijke maagden gealliëerd - er stroomt Germaansch bloed door onze aderen, - de luister der eene, de lonk der andere doet het gloeijen en bruisen - nog eenige schreden en Neêrlands maagd wordt medegetroond om de gratiëntrits te volmaken - Germanje walst mede - en het schijnt, dat geld en gratie de wereld betooveren, zoodat de rede, in den vrolijken dans bedwelmd, tot losheid en ongebondenheid overslaat, en dan heerschen | |||||
[pagina 326]
| |||||
weelde en verkwisting toomeloos en verslinden alles. Wat zullen nu de gevolgen zijn? wat anders dan dat de materialistische geest, aan het stof gebonden, egoïstisch alles wil bezitten en genieten - dan dat men leeft om te winnen, schat op schat te stapelen en voorts tot de ziele zegt: ‘eet, drink, wees vrolijk, geniet het leven - morgen sterven wij’? Heeft de god dezer eeuw eens de oogen verblind, de harten veroverd - het winnen is zoo zoet, de begeerlijkheid onverzadelijk, de gelukte speculatie zoo gevaarlijk! - men is zoo spoedig verwend aan de gemakken en genoegens des levens - verwend en verslaafd aan de gewoonte van genieten! - - dan kleeft de ziel aan den schat, het hart aan het genot. Ongewoon zich zelf te beheerschen, aanbidt men 's werelds goed en 's werelds genoegen. - Alles wordt er aan opgeofferd, tijd, kracht, goed en bloed, en, helaas! de ijdele wereld vergoodt den levenslustige, zoolang hij kan teren en verspillen - ja, zoolang wordt hij bewierookt en verheerlijkt als de glanzende zon! Heb ik te veel gezegd aangaande onze eeuw, dat zij wil blinken en schitteren? Wordt niet de rijke gevierd? Leent de arme niet gaarne zijne hand aan den verkwister? Voor geld is alles veil! - en Hij die boven allen staat en schouwt het gansch gedrag der stervelingen, de Onzienlijke wordt voorbijgezien, want het zinnelijk oog ziet niets meer dan het stof! - Daar luidt op den Hem gewijden dag de klok, roepende tot gebed - men ijlt naar station en stoomboot en roept: ‘het is de dag van genot - het is zondag!’ - ‘ja,’ herhaalt de vrome kerkganger, ‘het is de zondedag!’ De vraag is, ten anderen, in hoeverre wij ons door den tijdgeest der verkwisting laten medeslepen? Ongemerkt misschien meer, dan wij ons bewust zijn, dan wij, tot ons zelven inkeerende, goedkeuren, worden ook wij medegesleept. Men gaat te Parijs overal waar men zich kan amuseren. Hoort ook hier, hoe de een den ander toeroept: ‘Wilt gij amusement, dan moet gij naar Parijs!’ Zelfs naar de kerk gaat men, om zich te amuseren met de gaven van den gevierden redenaar. - Men wil romantiek! - ‘Bah, hoe ouderwetsch, den Bijbel lezen!’ - Men gaat naar bal, concert, comedie, Nut - waartoe anders, dan om amusement te hebben? Als het ernstige u niet meer smaakt, dan geloof ik toch, dat de ligtzinnige tijdgeest u ook al onder zijne vereerders | |||||
[pagina 327]
| |||||
trekt. Ligtzinnigheid, wereldzin, egoïsme leiden tot verkwisting. A. ‘Zeg eens, vriend! wat was het rijk en elegant bij Mijnheer en Mevrouw ..... aan huis - welke smaakvolle meubels en hoe keurig gerangeerd - deftig!’ B. ‘Zoudt gij denken, dat een groot deel dier meubels reeds twee, drie jaar onbetaald bleef?’ A. ‘Foei, dat noem ik onbehoorlijke verkwisting!’ ‘Welk een net hoedje heeft de juffer c.,’ zegt de juffer p., en hare vriendin g. antwoordt: ‘Ja, zij is altijd gekleed naar het laatste modeplaatje - maar sedert zij dat hoedje draagt, lijdt zij aan tic douloureux - aangezigtspijn - kiespijn - alles wil zij trotseren om den god der mode getrouw te blijven - eer spelen met de gezondheid en het levensgenot verkwisten, dan ontrouw worden aan den gevierden smaak der Parijzenaars!’ In vertrouwen zegt koopman e. tot zijnen vriend k.: ‘Mijne zaken staan niet best - ik beef, als ik den brievenbesteller zie komen, eerstdaags worden wissels getrokken op mij, - en van waar zal het geld komen!’ K. ‘Hebt gij niets te beleenen?’ E. ‘Neen, niets meer.’ K. ‘Om de waarheid te zeggen, gij leeft voor 't oog nog al rijk?’ E. ‘Ja, man! voor 't oog, om mijn crediet op te houden!’ ‘Gij hebt allerliefste kindertjes, Mevrouw!’ spreekt de Heer t.; ‘zij weten zich wel voor te doen, en hoe netjes zijn ze gekleed!’ ‘Vindt u, Mijnheer?’ herneemt Mevrouw met welbehagen. ‘Ze leeren aardig Fransch, kee speelt lief op de piano en ko danst goddelijk!’ T. ‘Allerliefst! Kom eens bij mij, kee!’ ‘Wat belieft u, Mijnheer?’ ‘Waartoe oefent gij u in het spelen en zingen en dansen?’ ‘Wel, Mijnheer! anders kan ik niet op bal en concert gaan, als ik grooter word.’ Mevr. ‘Maar, Mijnheer! dat behoort immers tot eene gesoigneerde opvoeding?’ T. ‘Zeker, Mevrouw! ze moeten voor de wereld opgevoed, om in de wereld opgang te maken! Veroorloof mij eene vraag: lieve Mevrouw! heeft u daarmede werkelijk het hoogste doel genoemd?’ | |||||
[pagina 328]
| |||||
Mevr. ‘Ik begrijp u niet, Mijnheer! - wat verlangt u meer?’ T. ‘Mevrouw! vergeef het mij, maar het moet er uit, indien niet elke gave, elk talent, iedere kunst en wetenschap tot hoogste doel heeft de eere Gods - dan reken ik: dat alles aan de afgodendienst dezer eeuw is verkwist!’ ‘Ik hoor bellen - wat zou daar weêr zijn?’ De binnenkomende meid: ‘Of Mijnheer deze lijst eens geliefde in te zien.’ ‘Altijd inteekening - nu, waarvoor? begrijp eens, vrouw! of ik deel wil nemen aan een leesgezelschap van stichtelijk godsdienstigen aard!!! - neen, - daar doe ik niet aan, - ik heb mij wel met andere dingen te occuperen.... wacht eens!!!... daar is nog eene lijst van de nieuwste werken van smaak, ook een mode-journaal voor dames, en daaraan is een souper verbonden - en daar staan ook de namen van onze voornaamste kennissen op - dat lijkt me nog al - - wat dunkt je, lieve?’ ‘Ook een mode-journaal zeg je, manlief! - dat is wel aardig - dat moesten we eens proberen.’ ‘In vertrouwen is mij medegedeeld, dat Ds. h. Mijnheer van zoo even in hartroerende taal de belangen van het Zendelinggenootschap heeft geteekend, er is thans behoefte aan ondersteuning, want het vorig jaar sloot met een nadeelig saldo.’ ‘Maar, Dominé!’ - luidde het - ‘een genootschap, dat meer uitgeeft, dan het kan bestrijden - is dat niet verkwisten?’ ‘Mijnheer!’ - herneemt h. - ‘de zending vraagt: wat moet gedaan voor het godsrijk? - en het geld? - zij moet vertrouwen, dat zal volgen, zoolang er Christenen zijn, die geld hebben - maar zij bedriegen zich in die geen geloof hebben en de liefde missen.’ - Maar de rijke Mijnheer, die geen tijd had voor godsdienstige lectuur, wel voor roman en werken van smaak, heeft op zooveel in te teekenen, het kon er niet af. - Karig was onlangs eveneens zijne bijdrage voor eene arme weduwe in den uitersten nood - en het concert, waarvan men zoo groote verwachting heeft, telt hem onder de eerste teekenaars!’ Genoeg; zijn er niet de zoodanigen? En zijn ze er - dan doen ze ook mede - levende in den tijd en met den tijd - zijn dat verkwisters? Hebben wij niet gevonden, dat het verkwisten van tijd is, van goed, en van wat niet al, zoo het | |||||
[pagina 329]
| |||||
gebruik niet beantwoordt aan het ware en hoogste doel? Ik vraag u, wat is 's menschen waar en hoogste levensdoel? Hoe wij ons, ten derden, kunnen wachten voor de zonde der verkwisting? Zijn er in de omstandigheden van onzen tijd gevaarlijke klippen, waarop velen stranden - klippen, verborgen voor het oog - de stuurman, die kompas, zeekaart, sextant en dieplood heeft, zal ze mijden en de lading naar de bestemde haven overbrengen! De Christen heeft al, wat hij behoeft, om zich te wachten voor misbruik - om te strijden tegen de zonde - om zich te oefenen in den strijd - om zich en de wereld te heiligen in navolging van Hem - die, toen Hem de verzoeker al de koningrijken der wereld voorspiegelde, sprak: ‘weg van mij, Satan! God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.’ Navolgers van dezen Voorganger, dien gij uwen eenigen Meester noemt, u zou mannelijke kracht, moed en zelfstandigheid ontbreken, om het hoofd te bieden aan de geldzucht en de verleiding tot genot?Ga naar voetnoot(*) Keert nadenkend tot u zelven in en schouwt om u henen, of gij ook ongemerkt reeds op de gladde baan der verkwisting zijt vervallen! Vraagt, | |||||
[pagina 330]
| |||||
welke uwe roeping - uwe bestemming is - wat voor u het schoonste en beste doel des levens? - Rust niet voor gij 't antwoord hebt gevonden. - Het is duidelijk genoeg in 't heilig Evangelie gezegd. - Gij moet als redelijk mensch, daarnaar leven, gedrag, tijd en goed, ligchaam en geest inrigten - dan zult gij worden gewaarborgd voor de zonde der verkwisting - voor de verleiding dezer eeuw! Wat wij eindelijk kunnen bijdragen tot genezing van den verkwistenden tijdgeest? Naauwgezet in alles, moeten wij in geen opzigt verkwisters zijn. - Doen wij zelven niet mede - dit is reeds veel; want wij zijn leden van de maatschappij; zorgen wij maar voor ons aandeel - elk lid oefent zijnen invloed uit. Zijn wij ieder op ons zelven waakzame tegenstanders en geene ijverige medewerkers. Wat vermogen wij niet door gemeenschappelijke kracht? Ieder onzer spreke en handele, tot wering dezer verkeerdheid, zooveel hij vermag! Zorgt gij vooral, hoofden des gezins! voor eene godsdienstig zedelijke opvoeding uwer kinderen en onderhoorigen, als goede stuurlieden en kapiteins van het schip - waarbij ik uwe huishouding vergelijk - het dobbert op de wereldzee en de Zuid-Wester waait. Zij zullen later hun schip wel leeren dirigeren, zoo zij maar van u hebben geleerd het roer te hanteren en de ware zeemanskunst gebruiken. Uwe roeping is ze met degelijke beginselen te doortrekken - uw voorbeeld moet hun voor den geest zweven. Zoo leeren ze de klippen vermijden en den noodstorm ontwijken of trotseren - schip en lading zullen behouden blijven! Noodig is het, dat de beginselen worden wederstaan, dat de aanleiding worde voorkomen! Toetsen wij gedurig onze stelregels en prenten wij ze diep in onzer kinderen harten. Ik bedoel de zoodanige: ‘vraagt bij alles, of gij u het goede doel bewust zijt? - of gij niets drijft in strijd met uwe Christelijke roeping? Koopt niets, waarvoor gij het geld niet gereed hebt! Springt niet verder, dan uw pols reikt! Begeeft u in geene speculatiën, welke uw vermogen overtreffen! Laat niets verloren gaan! Gaat alles zelf na! Regelt zoo de uitgaven naar de inkomsten, dat nog altijd iets overblijft voor onvoorziene uitgaven! Wint geld op eerlijke wijs, zooveel gij kunt, en besteedt het zoo goed mogelijk! Verarmt niet naar | |||||
[pagina 331]
| |||||
den geest naar mate gij rijker wordt! Geniet met een rein hart en acht het geestelijk genot als het eenig waarachtig genot!’ Maar door zoovele stelregels te geven, zou ik u slechts vermoeijen. - Wat baten regels en wetten, als de tijdstroom zoo magtig is? Wie zal tegen den stroom opzeilen? In Rome werden eertijds ook wetten gegeven tegen de toenemende weelde en verregaande verkwisting - niets baatte. De lex Orchia, waardoor de kosten der gastmalen werden beperkt, het getal gasten en de spijzen werden bepaald, hielp evenmin als eene later volgende wet, de lex Fannia tegen de verkwisting werd gehoord. Die van didius, hoezeer over gansch Italië uitgestrekt, kon het kwaad ook al niet keeren. Hoe meer wetten, te hooger steeg de verkwisting - zij spotte met alle wetten. In het Handelsblad van 8 December j.l. las ik: ‘De jongste brieven uit Konstantinopel melden, dat men ook aldaar de noodzakelijkheid gevoelt, om tegen de weelde, vooral bij vrouwen, te velde te trekken. Vele huisgezinnen geraken ten val door deze pest, maar het geneesmiddel is moeijelijk te vinden. Men verzekert, dat eene broederschap tegen de weelde is gevormd, waaraan reeds velen zich verbonden hebben.’ - Wat raad dan? Zal ik u ook, in onze eeuw van genootschappen, het voorstel doen tot oprigting en deelneming aan eene nieuwe vereeniging, tot beperking der verkwisting? Ik houd mij aan het eene, oude, algemeene, beste genootschap, waaraan gij u met mij op de plegtigste wijs tot leden hebt verbonden. Vrienden! tegenover de stof stel ik geest - tegenover de wereldmagt stel ik Gods kracht - tegenover de zonde plaats ik christus. - De geest kan en zal de stof beheerschen! - God alleen zult gij dienen en Hem de wereld heiligen - christus is de eenige Overwinnaar van alle zonde - de weg, de waarheid en het leven! - Over het geheel heeft de verkwisting nooit bij Christenvolkeren dat vreeselijke karakter aangenomen als bij de Heidensche. Voortplanting der Christelijke godsdienst in geest en waarheid - ik weet geen beter, zekerder, waarachtiger waarborg tegen elke ondeugd, iedere verkeerdheid. - Zijn wij, wat wij heeten, en worden wij gedurig beter, wat wij zullen zijn - Christenen in geest en waarheid - dan stellen wij ons tegen den zondigen wereldgeest en vreezen hem niet! - Één juichtoon bemoedigt allen, die éénen Heer en Meester erkennen - en dezen als hunnen Heer en hun | |||||
[pagina 332]
| |||||
eenig Hoofd vereeren! - Mogt hun soms de moed ontzinken, op nieuw zal hen de zegekreet van den oversten Leidsman bezielen - de zegekreet, welke door de gelederen zijner vereerders weêrklinkt, als met eenen electrieken vonk de verlamde krachten herstelt, de verslapte handen opbeurt, den strijdlust hernieuwt - het is de zegekreet aangeheven schier onder het kruis, welke de gewaande zegepraal der wereld doet verstommen - het is de zegekreet der eeuwen, welke van de wereldoverwinning door het kruis getuigen - deze zegekreet zal en moet ons allen bezielen en tot geestdrift ontvlammen - zij luidt: ‘Hebt goeden moed - Ik heb de wereld overwonnen!’
Dronrijp. |
|