| |
| |
| |
Mengelwerk.
Chamfort,
door Paradisi.
Als ik kinderen zie soldaatje spelen, maakt dit op mij altijd een treurigen indruk. Doch het zijn niet zoo zeer de gruwelen des oorlogs, die mij daarbij in de gedachten komen - er zijn grooter gruwelen op de wereld, en het zou dwaas zijn een kwaad te verwenschen, dat voor de menschheid conditio sine qua non is; het zou dwaas zijn, volmaaktheid te eischen van eene wereld, die uit haren aard onvolmaakt is. - Maar er is iets anders, dat mij treurig maakt, als ik kinderen zie soldaatje spelen.
Wanneer wij hunne bewegingen nagaan, schijnt het slechts, dat al hun doen naäpen is van het soldaatje-spel der groote kinderen. Maar wanneer wij die schitterende oogen en gloeijende wangen, het enthusiasme der soldaatje-spelenden zien, dan bemerken wij, dat er geen spel in het spel is, maar hooge ernst. - En aan dien ernst, aan die ingenomenheid met zich zelven herkennen wij bij die kinderen een waan, en aan dien waan een hartstogt!
En slaan wij nu onzen blik op het leven en werken der groote menschen, dan vragen wij ons dikwijls af: waartoe al dat te zamen komen, dat te hoop loopen, waartoe die vereenigingen, die gezamenlijke bewegingen, alsof duizenden slechts een enkel persoon waren, waartoe die leuzen, die banieren, die magtwoorden? Het is dezelfde hartstogt, die de kinderen tot soldaatje spelen aandrijft, dezelfde waan, die hen daarbij zoo vol geestdrift en toch zoo betreurenswaardig maakt.
Het kleine hoopje wijzen, dat onder de groote menschheid geleefd heeft en gestorven is, erkent eenparig, dat de omgang met het gros der menschen teleurstelt, vertoornt, onrustig en ongelukkig maakt, ja ons gansche leven verpesten kan; de grootste denkers, de edelste geniën waren liefst alleen met hunne gedachten, met hunnen stillen arbeid, ja ook de krachtigste, meest praktische menschen zonderen zich af, om alleen
| |
| |
en zonder vreemde hulp het gebouw hunner onafhankelijkheid op te rigten.
Maar de hartstogt van het te hoop loopen is magtig; haar waan is verblindend; wij allen hebben het ondervonden. Ongenoegzaamheid in ons zelven, eerzucht en neiging tot pralerij dreven ons weg, ver van den hemel onzer eenzaamheid in de hel der zamenleving. - Het is of de mensch eene behoefte heeft om zichzelven en zijne bewegingen honderdvoud herhaald te zien, het is of iedere beweging van velen te gelijk, hetzij dat deze genoemd wordt vaderlandsliefde, landverhuizing, Aprilbeweging of revolutie, hem met toovermagt tot zich trekt, en hoewel na het einde der beweging de waan tot schaamte en schande herkend wordt, de hartstogt, waaruit die waan ontsproot, is door geene teleurstelling, door geene schande te vernietigen, en eischt, meer dan andere hartstogten, dagelijks hare slagtoffers.
Zulk een slagtoffer was chamfort.
Chamfort was een denker, een bel-esprit, een waardig navolger van montaigne, rabelais en la bruyère. - Een denker, die door waan en hartstogt werd medegesleept? Ja, maar de hartstogt was vreeselijk, de waan was schitterend. Hij was een tijdgenoot der Jacobijnen en sans-culotten; hij voorspelde en beleefde den eersten triumf der nieuwere demokratie. Dit tot zijne verontschuldiging.
Het leven van een genie is òf onbelangrijk, òf beklagenswaardig. Begrijpt de wijsgeer zijn belang, dan houdt hij zich ver van alle menschelijke woelingen en partijen, en beschouwt de magtigste staatkundige vereeniging als onvermogend tegenover den ijzeren arm der noodzakelijkheid, den loop der dingen, dien geen mensch veranderen kan. - Maar zoo een mensch, die geboren is tot denken, wil handelen in het werkelijke leven, ja zelfs wil ingrijpen in de bestaande orde van zaken, dan toont hij slechts zijne onhandigheid, en zal immer bedrogen en teleurgesteld het tooneel verlaten.
Gelukkig voor voltaire en rousseau, dat zij hun troetelkind, de revolutie, niet volwassen hebben gezien. Ja, de bespottelijke vergoding, die voltaire kort vóór zijnen dood van het volk ten deel viel, vormt met zijn zoowel bekenden helderen geest een huiveringwekkend contrast.
Chamfort was een waardig volgeling van beide groote
| |
| |
mannen; maar hunne physieke kalmte ontbrak hem. Hij had jeugdig, vurig bloed, een rusteloos hart; hij moest rondloopen als socrates, om nu hier, dan daar een pijl van zijn vernuft, een kostbaren korrel zouts doeltreffend aan te wenden. Van daar dat hij weinig geschreven en uitgegeven heeft, en zijne schoonste gedachten slechts in de herinnering zijner vrienden of op kleine stukjes papier zijn bewaard gebleven. - Zijn nagelaten werk is daarom van geringen omvang, het zijn louter gedachten, opmerkingen en korte waarheden, anecdoten en bon-mots, welke laatsten de groote wereld van dien tijd, misschien ook wel de onze afschilderen, en in het laatste geval, waarvan ik geene bepaalde zekerheid heb, natuurlijk des te belangrijker zijn. Chamfort echter leefde tot de revolutie te midden der groote wereld; zijn onderhoudend vernuft, zijn gunstig uiterlijk en eenige welgelukte proeven van Tooneelpoëzie baanden hem daar den weg, en gaven hem een onbezorgd leven; terwijl hij vroeger een tijd lang in zijn onderhoud en dat van zijne moeder had moeten voorzien door preken te maken voor een luijen pastoor.
Maar het leven onder de grooten gaf hem een gedurigen tweestrijd; demokraat in zijn hart, was hij door vele banden van vriendschap aan de aristokratie verbonden, en zijn geest, eenmaal te midden der partijen bevangen, stelde het zich ten ideaal, tusschen de vijandelijke magten eene verzoening, eene overeenkomst te bewerken. - Gelijk alle idealen schooner zijn dan de werkelijkheid, zoo was chamforts verwachting van de revolutie edeler dan de revolutie zelve. Hij dacht aan eene korte, maar krachtige volksbeweging, een snellen omkeer van regeringsvorm, een rijk van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Daarom verheugde hij zich bij hare eerste uitbarsting; hij was een der eersten in de Bastille, en vuurde de menigte aan met zijn talentvol woord. Het was alsof voltaire en rousseau in hem voortleefden en hunne idealen in het zijne zagen verwezenlijkt. Helaas! chamfort zou inzien, dat eene vijandige magt hem verstrikt had; hij zou inzien, dat hij zijn talent aan de partijzucht had misbruikt, als eene parel voor de zwijnen. De hartstogt had in hem gezegevierd, de waan had hem verblind, maar de teleurstelling zou ook voor hem niet uitblijven. Hij had niet berekend, dat de misbruiken der bourbons reeds van eeuwen dagteekenden, niet berekend, dat de
| |
| |
demokratie de kwaadaardigste van alle tiranniën is, en dat de stoffelijke mensch, hetzij aristokraat, hetzij demokraat, altijd het eigenbelang op den voorgrond stelt. - Zoo zegt hij:
‘Moi tout; le reste rien: voila le despotisme, l'aristocratie et leurs partisans. Moi c'est un autre; un autre c'est moi: voilà le régime populaire et ses partisans. Après cela, décidez.’
Jammer, dat hij hier eene kleine verwarring begaat, daar hij eene juiste vergelijking van den zedelijken met den zedeloozen mensch toepast op aristokraten en demokraten. Zoo ver gaat de partijzucht, dat zij aan eene politieke, en wel eene zeer groote politieke partij, die reine zelfverloochening toeschrijft, welke wij mogelijk slechts tien- of twaalfmaal in de gansche wereldgeschiedenis kunnen aanwijzen.
Hij moest dan ook de zelfverloochening der revolutie-mannen ondervinden.
Reeds na de eerste tragische tooneelen zien wij zijne bewondering meer en meer in bitterheid overgaan. - ‘Laat ons oppassen,’ riep hij; ‘wij zijn maar Franschen, en wij willen Romeinen zijn!’ - En toen men zich beklaagde over de onverschilligheid van het publiek voor het herhaalde bloedvergieten, verklaarde hij deze door de volgende woorden: ‘Het treurspel maakt geen indruk meer, sedert het de straten afloopt.’
Toen barrère aan het bewind kwam, zeide hij van dezen: ‘Die barrère is toch een knap man: hij wil altijd den sterkste helpen!’
Maar weldra werden zijne oogen geheel geopend en zijne bitterheid uitte zich in luide klagten over zijn verloren ideaal. - ‘Wat is dat,’ riep hij, als hij op de openbare gedenkteekenen overal de woorden las: la Fraternité ou la mort! - ‘Dat wil zeggen: Wees mijn broeder of ik sla u dood! De broederschap van die lieden is die van eteocles en polynices!’
Weldra had het uitvoerend bewind de oogen op chamfort geslagen. Maar nog, wanneer hij een gewoon, een praktisch mensch ware geweest, zou hij welligt zichzelven voordeel hebben gedaan, want men wist, welk een ijverig demokraat, welk een talentvol redenaar hij was. - Maar zijn genie wilde anders. Het had zich gewaagd aan partijzucht, aan iets, dat ver beneden dat genie lag, en nu, geheel teleurgesteld en geen
| |
| |
uitweg wetende, wilde het zijn ideaal toch niet opgeven, en zoo dweepte chamfort ten laatste, gelijk een waanzinnige, nog met eene hersenschim, een droombeeld, de vrijheid!
Herault de séchelles wendde zich tot chamfort, hem verzoekende te schrijven tegen de vrijheid van drukpers. En toen chamfort dit verzoek met verontwaardiging van de hand wees, werd hij op last van het Comité du salut public gevangen gezet. - Na eene maand kwam hij weder vrij, maar, die maand had hem eene eeuw geschenen. ‘Dat is geen leven,’ zeide hij; ‘dat is de dood: er is geen middenweg; ik moet mijne oogen naar den hemel kunnen opslaan of ze sluiten in een graf.’ - Hij zwoer, dat hij nooit weder levend in de handen zijner vervolgers vallen zou, en hij hield woord.
Na eenigen tijd kwam men, om hem ten tweedenmale gevangen te nemen, aan de nationale Bibliotheek, waar de Minister roland hem tot bibliothecaris had aangesteld. - Thans echter wachtte hij alles rustig af, sloot zich op in zijn kabinet, schoot zich voor het hoofd, en bragt zich, daar het schot niet doodelijk was, met een mes nog eenige wonden in de borst toe. - Toen men eindelijk in de kamer drong en hem in zijn bloed badende vond, zeide hij met vaste stem deze merkwaardige woorden:
‘Ik, sebastien-roch-nicolas chamfort, verklaar, liever als vrij man te willen sterven, dan weder in slavernij naar een gevangenhuis te worden gevoerd; verklaar, dat, zoo men mij met geweld er heen wil voeren, in den staat, waarin ik nu ben, mij kracht genoeg overschiet om te eindigen, wat ik begonnen heb. Nooit zal men mij levend in eene gevangenis doen binnengaan!’
Hij stierf echter niet aan zijne wonden, maar eenigen tijd daarna in 1794. ‘Ah mon ami!’ zeide hij stervende tot sièyes, ‘je m'en vais enfin de ce monde où il faut que le coeur se brise ou se bronze.’
Chamfort was de lieveling van mirabeau, en deze was steeds gewoon, zich bij alles wat hij dacht of schreef, chamfort goedkeurende of afkeurende voor te stellen. De redevoering, door mirabeau voorgedragen, waarin de opheffing der Academie wordt voorgesteld, was door chamfort opgesteld. - Chateaubriand geeft in de Mémoires d'outre tombe de volgende beschrijving van zijn persoon:
| |
| |
Chamfort was van eene meer dan middelmatige lengte, een weinig gebogen; zijn gelaat had eene bleeke ziekelijke tint. Zijne blaauwe oogen, dikwijls koud en gezonken, schoten vlammen als hij in geestdrift geraakte. - Zijne eenigzins wijde neusgaten gaven aan zijn gelaat eene uitdrukking van gevoeligheid en geestkracht. Zijne stem was buigzaam, hare golvingen volgden de bewegingen zijner ziel, maar waren in den laatsten tijd scherper geworden, en verraadden den gejaagden, bevelenden toon der partijzucht. Ik heb mij altijd verwonderd, dat een man, die de menschen zoo goed kende, eene partij, welke dan ook, heeft kunnen omhelzen.
En met chateaubriand verwonderen wij ons over den wijsgeer, die den hartstogt der partijzucht niet heeft kunnen beheerschen, die, even als het kind bij het soldaatje-spel, de menschheid hooger stelde dan den mensch, en zichzelven in de gemeenheid der anderen verloor, terwijl hij meer dan duizend anderen waard was.
Die verwondering stijgt, wanneer wij zijne heldere en diep vattende gedachten lezen, want deze zijn meestal in tegenspraak met zijn rampzalig leven. - Sommigen verraden wel is waar den republikein, den diogenes der groote wereld, velen echter verkondigen ook den diepen blik des wijsgeers in het wezen des menschen. En hoezeer zij bij de vertaling verliezen, zal ik toch de moeite nemen, hier eenige zijner schoonste gedachten te doen volgen:
‘De meeste edellieden herinneren ons hunne voorouders, gelijk een Cicerone in Italië ons aan cicero doet denken.
Het is eene schoone allegorie in den Bijbel, van dien boom der kennis des goeds en des kwaads. Beteekent dit zinnebeeld niet, dat, wanneer men tot den diepsten grond der dingen is doorgedrongen, het verlies der idealen den dood der ziel te weeg brengt, namelijk eene geheele onverschilligheid omtrent alles wat andere menschen beweegt en bezig houdt.
Onze rede maakt ons dikwijls even ongelukkig als onze hartstogten; en wanneer de mensch in dit geval is, kan men van hem zeggen, dat hij een zieke is, die door zijn eigen doctor vergeven wordt.
Er zijn menschen, die behoefte hebben om uit te blinken, om zich boven anderen te verheffen, het koste wat het wil. - Alles is hun hetzelfde, als zij maar gezien worden; op de
| |
| |
stellaadje van een kwakzalver, op een tooneel, op een troon, op een schavot, altijd staan zij er goed, als zij maar de aandacht trekken.
De menschen worden klein als zij bijeenkomen: zij zijn als de duivels van milton, die zich pygmeën moeten maken om in het Pandemonium binnen te gaan.’
Deze waarheid woog bij chamfort zeker niet zoo zwaar als de volgende:
‘De wijsgeer, die zijne hartstogten wil uitdooven, gelijkt den scheikundige, die zijn vuur wilde uitdooven.’
Ten opzigte van den wijsgeer is deze vergelijking valsch. Zij geldt mogelijk voor den kunstenaar, doch iedere hartstogt verlaagt het wezen des wijsgeers; chamfort was te veel Franschman om wijsgeer te zijn! Maar hoe gaarne hij op dien titel aanspraak maakt, zien wij in de volgende woorden:
‘De hoogste gave der Natuur is de kracht der rede, die u verheft boven uwe eigene hartstogten en zwakheden, en die u uwe hoedanigheden, uwe talenten en deugden doet beheerschen.
Het treurspel lijdt aan een zedelijk gebrek; namelijk, dat het te veel gewigt hecht aan dood en leven.
De meest verlorene van alle dagen is die, waarop men niet gelagchen heeft.
Wanneer men de kwalen der natuur leert kennen, veracht men den dood; wanneer men die van de zamenleving leert kennen, veracht men het leven.
De waarde der menschen is als die der diamanten, die bij zekere grootte, zuiverheid en volmaaktheid een vasten prijs gelden; maar, die, zoodra zij deze maat te boven gaan, geen prijs hebben en zonder koopers blijven.
Er zijn eeuwen, waarin de publieke opinie de slechtste van alle opiniën is.
Leven is eene ziekte, waarin de slaap ons alle zestien uren komt verligten; maar deze helpt slechts tijdelijk; de dood is het geneesmiddel.
Ik kan mij geene wijsheid voorstellen zonder wantrouwen. De Schrift zegt, dat het beginsel der wijsheid de vrees des Heeren is; ik geloof, dat het de vrees der menschen is.
Wij moesten het tegenstrijdige kunnen vereenigen: de liefde
| |
| |
tot de deugd met de onverschilligheid voor de publieke opinie, lust tot arbeid zonder begeerte naar roem, en zorg voor de gezondheid met onverschilligheid voor het leven.’
IJdele wensch in den mond van een Franschman. Voor hem wordt hij nooit vervuld.
‘De slechten doen dikwerf goede daden. Men zou zeggen, dat zij eens wilden zien of het waar is, dat dit zulk een genoegen geeft als de brave menschen beweren.
Wilt gij zien hoe elke stand der zamenleving de menschen bederft? Aanschouw ze, wanneer zij haren invloed lang hebben ondervonden, dat wil zeggen, als zij oud zijn. - Zie, wat een oude hoveling is, een oude priester, een oude regter, een oude procureur, een oude chirurgijn, enz.
De kracht der ijdelheid heeft dikwijls de menschen bewogen om de gansche sterkte hunner ziel te toonen. Een stuk hout maakt van een puntig ijzer een dolk, twee vederen maken van een stokje een pijl.
Beroemdheid: het voorregt van gekend te zijn door hen, die gij niet kent.
De ideeën der menschen zijn als het kaartspel en andere spelen. Ideeën, die ik vroeger gevaarlijk en vermetel hoorde noemen, zijn nu algemeen en bijna gemeen geworden. Eenigen van die, welke wij thans vermetel heeten, zullen voor onze nakomelingen flaauw en afgezaagd zijn.
Er zijn zeer weinig zaken in de wereld, waarop een braaf mensch met welgevallen zijne gedachten kan laten rusten.
De valsche bescheidenheid is de welvoegelijkste van alle leugens.
Als de tijd der hartstogten voorbij is, kan men niet meer in de zamenleving zijn. Zij is slechts dragelijk, zoolang men zijne maag gebruikt om zich te vermaken en zijn persoon om den tijd te dooden.
De maatschappij is zamengesteld uit twee groote afdeelingen: zij die meer maaltijden hebben dan eetlust, en zij die meer eetlust dan maaltijden hebben.
Te groote begaafdheden maken dikwijls een mensch minder geschikt voor de zamenleving. Men gaat niet naar de markt met baren goud; maar met geld of koperen munt.
Wanneer men in de wereld wil behagen, moet men het
| |
| |
besluit nemen om zich veel dingen te laten vertellen, die men weet, door lieden die er niets van weten.
Men is gelukkiger in de eenzaamheid dan in de wereld. Zou dat niet komen, omdat wij in de eenzaamheid denken aan zaken, terwijl wij in de wereld gedwongen worden aan de menschen te denken?
Wie geen karakter heeft, is geen mensch. Het is een ding.
Wat ik geleerd heb weet ik niet meer. Het weinige, dat ik weet, heb ik geraden.
De brave mensch, die van alle illusiën genezen is, is de mensch bij uitnemendheid. Als hij maar een weinig geest bezit, is zijn gezelschap alleraangenaamst. Hij kan niet verwaand zijn, daar hij nergens gewigt aan hecht. Hij is toegevend, omdat hij zich herinnert, dat hij illusiën gehad heeft, even gelijk zij, die daarin nog bevangen zijn. Zijne zorgeloosheid maakt hem zeker, dat hij nooit in herhalingen, in tergende uitdrukkingen zal vallen. - Veroorlooft men zich deze tegen hem, hij vergeet ze of versmaadt ze. Hij moet vrolijker zijn dan een ander, omdat hij altijd in zijn naaste iets bespottelijks ziet. - Hij is in de waarheid, en lacht om de misstappen van hen, die tastend in het duister wandelen. - Hij is de mensch, die uit eene helder verlichte plaats in eene donkere kamer de wonderlijke gebaren ziet van hen, die daar op den gis rondloopen. Lagchende verbreekt hij de valsche maten en gewigten, die men op de menschen en de dingen toepast.
De liefde is aangenamer dan het huwelijk, om dezelfde reden, als waarom de romans vermakelijker zijn dan de geschiedenis.
Men heeft opgemerkt, dat de schrijvers over natuurkunde, natuurlijke geschiedenis, scheikunde, enz. over het algemeen menschen van een zacht, gelijkmatig en meestal gelukkig karakter waren, terwijl daarentegen de schrijvers over staatkunde, wetgeving, ja zelfs over zedeleer in eene treurige, sombere stemming verkeerden. - Niets is natuurlijker: de eersten bestuderen de natuur; de anderen de maatschappij; de eersten beschouwen het werk van het Hoogste Wezen; de anderen rigten hunne blikken op het werk des menschen. De uitkomsten moeten verschillend zijn.
| |
| |
Hetgeen aan de meeste boeken bijval geeft, is het verband tusschen de middelmatigheid der ideeën van den schrijver en de middelmatigheid der ideeën van het publiek.
Het is bijna onmogelijk, dat een filozoof, een dichter geen menschenhaters zijn; 1o. omdat hun smaak en hun talent hen leiden tot de beschouwing der zamenleving; beschouwing, die onophoudelijk het hart bedroeft; 2o. omdat hun talent nooit door de zamenleving beloond wordt (gelukkig zelfs als het niet gestraft wordt) en hierdoor hunne neiging tot droefgeestigheid verdubbelt.
De gedenkschriften, die schrijvers nalaten, zelfs van hen, die voor de zedigste doorgaan, verraden hunne geheime ijdelheid, en doen ons denken aan dien heilige, die honderdduizend kroonen had nagelaten om zich te laten canoniseren.
Wanneer men nagaat, dat de vrucht van den arbeid en de beschaving van dertig of veertig eeuwen daarin bestaat, dat drie-honderd millioen menschen, over den aardbodem verspreid, overgeleverd zijn aan een dertigtal despoten, meestal domme en onwetende lieden, van welke ieder geregeerd wordt door drie of vier schurken; wat moet men dan denken van de menschheid, wat verwachten van de toekomst?’
De karakterschildering, die chamfort van zijne landgenooten geeft, is zeer merkwaardig.
‘Het natuurlijk karakter der Franschen,’ zegt hij, ‘bezit de eigenschappen van den aap en den jagthond. - Dartel en onbezonnen als de aap en in wezen zeer kwaadaardig even als deze, is hij tevens gelijk de jagthond tot laagheid geboren; hij liefkoost en likt zijn meester, die hem slaat, hij laat zich aan de ketting leggen, en springt op van vreugde, als men hem losmaakt om op de jagt te gaan.
Het ware Europisch Turkijë is eigenlijk Frankrijk. Men vindt in twintig Engelsche schrijvers: De despotische landen, gelijk Frankrijk en Turkijë!
Parijs,’ zegt hij verder, ‘eene stad van vermaken, genoegens, enz., waar vier vijfden der inwoners sterven van verdriet. - Op de stad Parijs kan men toepassen de woorden, waarmede de Heilige theresia de hel beschrijft: Eene plaats waar het stinkt en waar men niet liefheeft.
| |
| |
De meeste maatschappelijke instellingen schijnen ten doel te hebben, den mensch binnen zekere middelmatigheid van denkbeelden en gevoelens te houden, die hem geschikter maken om te heerschen en beheerscht te worden.
Een dwaas, die een oogenblikkelijken geestigen uitval doet, verbaast en ergert, even als een hollend fiacre-paard.
Hij die een vooroordeel, slechts een enkel vooroordeel heeft uitgedelgd, is een weldoener der menschheid.
Hoe meer de zeden achteruitgaan, des te kiescher wordt men ten opzigte der welvoegelijkheid. - Om deze reden zullen ook de menschen, naar mate zij slechter worden, meer en meer de afschilderingen der deugd toejuichen.
Mogelijk zal men zich eens een ander denkbeeld maken van den roem, en in dit geval, hoeveel vernederde helden!
Een eerlijk man moet de algemeene achting bezitten, zonder er over gedacht te hebben en als 't ware in weerwil van zich-zelven. - Hij die haar gezocht heeft, spreekt zijn eigen vonnis uit.
Het geluk is geene gemakkelijke zaak. Het is zeer moeijelijk in ons zelven en onmogelijk buiten ons te vinden.’
Wij zien het; chamfort had wel filozofische beginselen, te veel zelfs om hem geheel in vergetelheid te doen verzinken, maar ook te weinig tot zijne onsterfelijkheid. Wij zullen hem thans in vrede laten rusten, gelijk zoovelen zijner broederen, die bij een uitmuntenden, maar half ontwikkelden aanleg de slagtoffers zijn geworden van eenen hartstogt.
Gaarne wil ik op deze mijne beschouwing deze woorden van chamfort toepassen:
‘De meeste boeken van onzen tijd schijnen in een enkelen dag geschreven te zijn met de boeken die men den vorigen avond gelezen heeft.’
29 Dec. 1857. |
|