| |
Eugene Sue.
Is het voor den roem eens schrijvers genoegzaam, dat zijne werken gretige lezers vinden in groot aantal, verspreid worden in den uitgebreidsten kring, menigmalen herdrukt en in onderscheiden vorm uitgegeven en in bijna alle talen overgezet worden; dan zeker verdient de man, wiens naam hierboven is gesteld, eene hoogst eervolle plaats in de republiek der letteren,
| |
| |
dan heeft hij aanspraak op eene schitterende kroon. Wie herinnert zich den opgang niet, door zijn ‘Juif errant’ en ‘Mystères de Paris’ gemaakt? Hoe die boeken het onderwerp uitmaakten der gesprekken in de meest verschillende gezelschappen, hoe zij werden gelezen, ja verslonden, zouden wij haast zeggen, door rijken en armen, door geleerden en eenvoudigen, door ouden en jongen? En toch blijkt het nu reeds, dat sue zich in zijne geschriften geen ‘monumentum aere perennius’ heeft opgerigt; de glans is verdoofd, die zijn naam vóór weinige jaren omstraalde, nog een korten tijd en die naam zal welligt, gelijk de werken waaraan hij verbonden was, volkomen vergeten zijn, behalve in de catalogussen van de eene of andere leesbibliotheek, of in de geschiedboeken der letterkunde. Hoe dat te verklaren? Van waar de kracht van den indruk zoo algemeen door hem te weeg gebragt en tevens de vlugtigheid daarvan? Zijn werk wekte belangstelling bij zeer velen, het boeide en behaagde en evenwel het had geene blijvende waarde. Sue schreef voor zijne tijdgenooten, hij had een scherpen blik om de behoeften en gebreken, de verwachtingen en uitzigten, die bij het volk gevoeld en gekoesterd werden, op te merken; en wat velen gevoelden, maar òf niet duidelijk erkenden, òf zochten te verbergen of te vergeten, dat stelde hij in 't helderste licht, dat maakte hij aan allen openbaar. Zijne geschriften staan in naauw verband met den toestand der maatschappij, voor welke zij bestemd waren. Bovendien is het niet te ontkennen, dat zijn werk de blijken draagt van een buitengewonen aanleg en groote talenten. Maar aan die talenten ontbrak de geregelde oefening en ontwikkeling. De groote overhaasting, waarmeê de geschriften werden zaâmgesteld, belette den auteur zijn plan rijpelijk te overwegen, de gebreken daarin op te merken en te verbeteren; terwijl zij hem drong
de uitvoering, de bewerking der onderdeelen meest aan de ingeving des oogenbliks over te laten. Welligt had sue eenmaal meesterstukken geleverd, indien een strenge kritiek hem van den beginne af op zijne gebreken gewezen en de feilen in zijn werk aangetoond had; maar nu hij alom den buitensporigsten bijval vond, nu hij niets dan lof inoogstte van alle kanten, is het natuurlijk, dat hij zelf in den waan gebragt moest worden, dat hij in zijne soort de volmaaktheid had bereikt. Doch heeft hij zich ook den eernaam van klassiek schrijver niet kunnen verwerven, verdienen zijne romans niet onder de meesterstukken der literatuur te worden geteld; toch moet hij worden beschouwd als een merkwaardig beeld in de geschiedenis onzer dagen, en velen, die zich met de voortbrengselen van zijn vernuft hebben verlustigd, zullen zeker nog wel het een en ander omtrent hem hunner belangstelling waardig achten.
Eugène sue werd den 10den December 1804 te Parijs geboren, en ten doop gehouden door de keizerin joséphine en door eugène beauharnais. Dit laatste mag ten blijke dienen van het aanzien, dat zijn vader, de medicinae doctor jean
| |
| |
joseph sue, aan het keizerlijk hof genoot. Maar ook in de geneeskundige wereld bekleedde sue eene uitstekende plaats; zijne algemeen erkende bekwaamheid had hem de betrekking van huisarts bij de meeste aanzienlijken in Parijs doen verkrijgen, bij franklin, moreau, masséna, barras en ook bij madame beauharnais, de latere madame buonaparte. Eenige medische werken, door hem uitgegeven, getuigen van de degelijkheid en den rijkdom zijner kennis. Vooral hield hij zich bezig met naauwkeurige onderzoekingen omtrent de werking van het galvanisme bij de verschijnselen des levens. De guillotine leverde hem de voorwerpen om zijne proeven op te nemen, en zoo kwam hij tot de overtuiging, dat een onthoofde, nog nadat het hoofd van den romp gescheiden was, pijn gevoelde. In een boek over de doodstraf door onthoofden, sprak hij deze meening uit en verwekte daardoor buitengewoon opzien; hij vond heftige tegenspraak, maar verdedigde zijne bewering met duidelijke bewijzen. Doctor sue werd meer en meer een beroemd man; onder het consulaat en het keizerrijk werd hij opgeroepen om zijne bekwaamheid in de dienst van den Staat aan te wenden. Bij den veldtogt naar Rusland was hij de eerste geneesheer bij de keizerlijke garde. Na de restauratie werd hij benoemd tot koninklijk lijfarts. Eugène, in wien de vader hoopte eenmaal een waardigen opvolger te zullen vinden, betoonde zich op school een vluggen knaap, doch legde tevens zulk een afkeer van werken en zooveel grilligheid aan den dag, dat men geene groote dingen van hem verwachtte. Zijne onderwijzers klaagden over zijne wispelturigheid en vooral over zijne zucht tot opschik, zijne liefhebberij voor comedies, beuzelingen en gezelschapsspelen, die hem ongevoelig maakten voor den smaak in echte wetenschap. Toch zou weldra blijken, dat het hem aan de vermogens niet ontbrak. Toen hij
namelijk, gehoor gevende aan het dringend verzoek zijns vaders, de lessen aan de Artsenijschool te Parijs bijwoonde, wijdde hij zich spoedig met volhardenden ijver aan de beoefening der geneeskunde, zoodat hij aanmerkelijke vorderingen maakte en uitmuntte boven zijne medestudenten. In 1823 bij den veldtogt naar Spanje, ontving hij eene aanstelling als officier van gezondheid bij het leger des hertogs van angoulème, en wist zich in die betrekking eervol te doen onderscheiden. In Parijs teruggekeerd kwam echter de buitensporige neiging voor ijdelheid en weelde weêr boven; aan allerlei verstrooijingen zich overgevende en geene uitgaven ontziende, had hij zich spoedig in schulden gestoken en zelfs, door geld te leenen op woeker, zijn toekomstig erfdeel bezwaard. Zijn vader begreep dat die leefwijze zoo niet kon voortduren en verkreeg voor hem eene betrekking als heelmeester op het oorlogschip Breslau. De jonge scheepsdoctor had alzoo gelegenheid om op eene goedkoope en aangename wijze onderscheidene deelen der wereld te bezigtigen. Zijn schip bezocht Amerika en Azië en sommige streken aan de Middellandsche Zee; in 1828 was het mede in den slag bij Navarino; daar vond sue natuurlijk
| |
| |
ambtshalve veel arbeid. - Toen hij de marine verlaten en zich weêr in Parijs gevestigd had, hield hij zich in den eersten tijd met wetenschappelijke onderzoekingen over catalepsie, hysterie en ecstatische verschijnselen bezig. Hij had een werk over deze onderwerpen voor de pers gereed gemaakt, toen het professoraat in de physiologie aan de Parijssche Artsenijschool vacant werd. Hij stelde zich candidaat voor die betrekking en zou ook hoogstwaarschijnlijk benoemd zijn, indien het juist in dien tijd niet ware uitgelekt dat hij, wegens zijne vroegere verkwistingen, onder geregtelijke curatele was gesteld. Ofschoon men zijne bekwaamheid erkende, kon hij om deze reden niet in aanmerking komen. Door deze behandeling gegriefd en beleedigd, wierp hij het lancet weg, zeide de geneeskunde vaarwel en besloot een ander vak te kiezen. Eerst wilde hij zijne krachten beproeven in de schilderkunst en werd leerling in het atelier van gudin, den beroemden zeeschilder, maar weldra bespeurde hij dat het niet genoeg was eene levendige verbeelding te hebben en schoone tafereelen te kunnen bedenken, maar dat er ook eene groote technische vaardigheid vereischt werd, alleen door langdurige en volhardende oefening te verkrijgen, om waarlijk verdienstelijke schilderstukken te maken. Tot die oefening had hij echter geen geduld, en palet en penseel werden verwisseld met de pen. Hij zou schilderen met woorden. Thans zou hij niet teleurgesteld worden. Bij zijne eerste proeven stelde hij zich cooper als model voor, en trachtte het genre, waarin deze had uitgemunt, in de Fransche letterkunde in te voeren. Hij schreef achtervolgens de zee-romans: ‘Kernock le Pirate, Plick et Plock, Atar-Gull, La Salamandre en La Vigie de Koatven’. Daarenboven stelde hij een uitgebreid geschiedkundig werk op, dat door de mannen van het vak zeer gunstig beoordeeld werd, getiteld: ‘Histoire de la marine française
sous louis XIV’, en als inleiding daarop: ‘Abrégé de l'histoire de la marine militaire de tous les peuples.’ - De uitgave dezer werken, die vele koopers vonden, was voor den schrijver zeer winstgevend, terwijl hij buitendien door den dood zijns vaders in het bezit van een vermogen was gekokomen, dat hem jaarlijks 40,000 fr. rente opbragt. Door deze middelen zag hij zich in staat gesteld zonder eenige beperking te voldoen aan zijne zucht voor weelde en pracht. Jong, rijk, onafhankelijk en levenslustig, verbond sue zich aan de jonge lieden, die den toon gaven in de kringen du beau monde, de zoogenaamde dandys, lions, fashionables of hoe die soort van pronkers anders geheeten werden. Hij werd lid van de Jockeyclub, hield koets-, rij- en wedrenpaarden en schafte zich andere kostbaarheden aan, kortom, hij verspilde buitengewone sommen. De weelde was zijn hartstogt, ja werd hem tot eene zoete gewoonte; bijna eene behoefte. Zeer verfijnd en uitgezocht in zijnen smaak, vond hij er behagen in, de droomen zijner verbeelding te verwezenlijken in zijne leefwijze. Zoo verkwistte hij al zijne schatten aan zijne grillen. Al wat de kunst heerlijks, wat de natuur zeldzaams en kostbaars had,
| |
| |
wenschte hij in zijn bezit te zien. Het gelukte hem dan ook, zelfs in Parijs de oogen van velen tot zich te trekken en de opmerkzaamheid te wekken van de geheele elegante wereld. - Zijne ijdelheid en de vele verstrooijingen van zulk een leven beletten hem echter niet als schrijver werkzaam te blijven. Hij waagde het nu te streven naar den roem en de populariteit van walter scott, door de zamenstelling van eenige historische romans, als: ‘Latréaumont, Jean Cavalier, Le Marquis de létorières en Le Commandeur de Malte’, die allen eerst in Revue's en dagbladen verschenen.
In dezen tijd kwam in Frankrijk het roman-feuilleton in zwang, dat zoo grooten invloed zou oefenen zoowel op de letterkunde als op den geest des volks en den toestand der maatschappij. Langzamerhand moesten alle dagbladen nevens de vaste artikelen, schouwburgkritiek, boekaankondiging, reisverhalen, enz. ook een plaatsje inruimen aan den roman, die weldra het belangrijkste deel van het gansche journaal werd. De politiek werd verdrongen door de letterkunde en het hoofdartikel overstemd door het feuilleton. Om dit laatste werd het blad vooral gelezen, daardoor werd dus de magt en de invloed bepaald, die de bladen konden oefenen op de openbare meening. Meermalen gebeurde het dat de denkbeelden in het feuilleton voorgesteld en verdedigd, niet overeenkwamen met de rigting of de kleur van de courant, waarin het was opgenomen; want daarover bekommerden zich de romanschrijvers niet. Zij rekenden alleen op den bijval der lezers en wisten dien af te dwingen. Alexandre dumas verijdelde de diplomatische kunstgrepen van graaf molé; george sand deed de meesterlijke redevoeringen van guizot werkeloos blijven; eugène sue ontroofde den geestrijken thiers zijne toehoorders.
Sue was weldra een der meest gezochte schrijvers voor het feuilleton. Hij had nu ook eenige zedekundige romans uitgegeven, namelijk: ‘Arthur, La Coucaratcha, Deleytar, L'hôtel lambert en Mathilde’. De laatste, die in de ‘Presse’ was opgenomen, had buitengewonen opgang gemaakt, vooral toen het gerucht verbreid werd, dat sommige daarin voorgestelde personen naar het leven geteekend waren, en dat de held zelf niemand anders was dan een door zijne roebels en zijnen trots algemeen in Parijs bekenden buitenlander.
De bijzondere belangstelling aan de ‘Mathilde’ gewijd en de lof daaraan zoo algemeen toegezwaaid, maakte den eigenaar van het ‘Journal des Débats’, bertin, opmerkzaam op den schrijver. Hij wenschte zulk een medewerker voor zijn blad te winnen. Door tusschenkomst van den heer caillard, sue's zwager, dien hij kende, knoopte hij onderhandelingen aan met den gevierden auteur, ten gevolge waarvan deze zich verbond om voor het feuilleton van het ‘Journal des Débats’ een roman te leveren. Weldra werden de meestal aanzienlijke lezers van dit blad onthaald op de ‘Mystères de Paris’. - Hoe weinig de ruwe voorstellingen en soms afgrijselijke tafereelen in dit
| |
| |
werk ons geschikt schijnen voor de beschaving en den fijnen smaak der Fransche aristocratie, toch vond het bijna overal buitengemeenen bijval. Niet dan enkele stemmen lieten zich afkeurend hooren, zij werden verdoofd onder den algemeen luiden lof. Sue bereikte het toppunt van zijnen roem, hij werd de eerste geacht onder de romanschrijvers. Zijn naam klonk in alle kringen en werd ver buiten zijn vaderland bekend, zijne beeldtenis werd op allerlei wijze vermenigvuldigd, hij was de held van den dag.
Geen wonder dat de uitgevers van dagbladen wedijverden in de pogingen om de talenten van zulk een man dienstbaar te maken aan hunne belangen, dat zijne medewerking op hoogen prijs werd gesteld. Zoodra sue een nieuwen roman, ‘Le Juif errant’, had aangekondigd, beijverde Dr. véron, directeur van den ‘Constitutionnel’, zich dat werk voor zijn blad aan te koopen. Het bleek dat de som van 100,000 fr., door hem daarvoor betaald, niet te hoog was, want het zeer verminderd aanzien van zijn journaal herstelde zich volkomen, en nog vóór dat de roman in het feuilleton verscheen, alleen op de aankondiging, steeg het getal der abonnés van 3500 tot 24000. De ongemeen gunstige uitkomst dezer onderneming wekte véron op om den auteur geheel aan zich te verbinden. Hij bood sue eene vaste jaarwedde van 100,000 fr. aan, waarvoor deze hem jaarlijks 10 deelen roman-manuscript of 200 feuilletons zou leveren. Het contract werd gesloten en kort daarop verschenen de eerste afdeelingen van ‘Martin, l'enfant trouvé’ in den ‘Constitutionnel’. Doch de geest van dit werk, het zoo onbedekt uitgesproken socialisme van den schrijver, streed te zeer tegen de rigting van het blad en den liberaal-conservativen redacteur; er ontstonden oneenigheden en het contract werd verbroken. Sue bekreunde zich weinig daarover. Zijn werk vond gretige koopers en lezers in overvloed, en de uitgevers deden hem om strijd de schitterendste aanbiedingen. De herhaalde uitgaven en vermenigvuldigde oplagen zijner geschriften verschaften hem een vorstelijk inkomen. Hij kocht een prachtig landgoed in het departement Loir-et-Cher en rigtte zich daar eene verblijfplaats in geheel naar zijnen smaak en zijne fantasie. Geen heerlijker villa was in den omtrek te vinden
dan het kasteel Lesbordes. Bij de verkiezing van 28 April 1850 was sue de candidaat der Parijzer democraten en werd verkozen tot volksvertegenwoordiger in de Nationale Vergadering. Hij bemoeide zich echter weinig met de wetgeving, want bij de bergpartij zittende hield hij zich gedurende de discussies meestal bezig met het nazien der drukproeven van zijne romans: ‘L'institutrice, La bonne aventure, en Fernand Duplessis’, die als feuilleton in den ‘Siècle’ en de ‘Presse’ werden geplaatst. Omstreeks dezen tijd begon hij ook aan het breedvoerig werk: ‘Les mystères du peuple’, dat langzamerhand tot zestien deelen aangegroeid is, waarin hij de lotgevallen schildert eener familie van armen in verschillende tijdperken. Deze roman is in September 1857, op last der regering, in beslag genomen.
| |
| |
Na den 2den December 1851 moest eugène sue Frankrijk verlaten, hij begaf zich naar Savoye en leefde in afzondering. Ook daar bleef hij werkzaam als schrijver, en tijdens zijn verblijf aldaar zijn nog de ‘Mémoires d'un mari, Cornelia d'Amalfi en Les fils de famille’ uitgekomen. De laatste evenwel is niet voltooid. Sue stierf in de ballingschap den 3den Augustus 1857 aan eene ziekte van het ruggemerg.
Wij spraken er reeds van dat de letterkundige waarde van sue's geschriften niet geëvenredigd is aan de groote vermaardheid, die de schrijver heeft verkregen. Hem ontbrak veel wat den waren kunstenaar kenmerkt. Maar hij wist diepen indruk te maken en de lezers te boeijen door de levendigheid en aanschouwelijkheid zijner tafereelen. Hij bezat eene gelukkige gave van opmerking en eene rijke verbeelding, maar hij miste diepte van gevoel en juistheid van oordeel en vooral zedelijken ernst. Het bijzonder welbehagen, dat hij vond in de beschrijving van huiveringwekkende tooneelen en de voorstelling van diep gezonken misdadigers, de uitvoerigheid waarmeê hij herhaaldelijk weelderige en wellustige voorvallen schildert, moeten een slechten dunk geven van zijn karakter. Wat men van dickens gezegd heeft na de verschijning van zijn ‘Copperfield’: men moet hoogachting koesteren voor een man, die een karakter als dat van agnes kon scheppen, zou in omgekeerden zin op sue toegepast kunnen worden; een man, die zoo de boosheid kan voorstellen, moet zelf voor de ondeugd ten minste eenige sympathie hebben gevoeld. Zijne belangstelling in het lot der lagere standen en zijne pogingen om dat te verbeteren, konden dan ook geene heilzame vruchten dragen. Hij bevorderde de socialistische meeningen en neigingen, die het volk tot ontevredenheid en wrevel aanspoorden, die de revolutie van 1848 voor een groot deel hebben voorbereid; en wat hij dus eene artsenij achtte voor de maatschappij is gebleken een gevaarlijk vergif te zijn. - Hij heeft zijne inderdaad buitengewone talenten misbruikt. Bedwelmd door den lof, die hem van alle kanten werd toegezwaaid, gaf hij zonder eenige beperking of matiging toe aan de spelingen zijner vruchtbare, maar ongeregelde en onzuivere verbeelding. Hij bekommerde zich even weinig daarover of zijne personen natuurlijkheid en zielkundige
waarheid bezaten, als over den invloed dien zijne werken konden hebben op de zedelijkheid der menigte. Alles was berekend op effect, moest dienen om zijn roem te verhoogen en zijn rijkdom te vermeerderen. De glorie die zijn naam heeft omstraald, moge het vuurwerk gelijk zijn, dat eenige oogenblikken prachtig, verblindend schittert; maar weldra wordt uitgedoofd en niets achterlaat dan een onaangename brandlucht.
VERBETERING.
In No. V, Mengelw., bl. 206, r. 21 v.b., staat: van hoven, lees: van horne.
In No. V, Mengelw., bl. 207, r. 4 v.b., staat: georgius honnius, l. hornius. |
|