Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
gens, dan vooral te Sluis, drukten de lasten en heffingen de poorters boven mate. De stad ging gebukt onder eenen ontzettenden schuldenlast, daar hare inkomsten - het is ons opgeteekend - vaak slechts het derde deel der uitgaven bedroegen; de vreemde kooplieden, wegens de opslikking der haven, de stad allengskens minder bezochten, en men jaarlijks aanzienlijke sommen aan lijfrente betalen moest. Dit laatste vooral viel des te zwaarder, wijl zij voortsproot uit gelden, opgenomen ten behoeve der graven of ter bekostiging van den aanleg der vestingwerken. Voegt men hierbij een onregtvaardig beheer der geldmiddelen - eene beschuldiging, waaronder destijds alle regeringsleden of tresoriers schijnen gerust te hebben - de hoogst stuitende wijze, waarop de verschuldigde lasten werden geïnd, dan verwondert het ons niet meer, dat der Sluizenaren verbittering slechts een geschikt oogenblik verbeidde, om te voorschijn te treden: eene enkele vonk was voldoende, om 's volks toorn te doen ontbranden. Gui de baenst lodewijkszoon, een regtschapen en eerlijk man, die het wèl met de stad meende en haar eenige verligting wenschte te bezorgen, had het zoo ver weten te brengen, dat hem vergunning was verleend, den renteniers slechts halve renten te betalen; na hem waren er anderen aan het bestuur gekomen, nóch zoo eerlijk, nóch zoo wijs als hij, en ontvingen sommige schuldeischers nóch halve, nóch heele renten; maar nu ook pleegden dezen parate executie op de Sluizenaars, die, waar men ze vond, gegijzeld werden en in hechtenis gesteld, om den wille der achterstallige renten. Arme Sluizenaren! Zóó moesten wel alle bronnen van welvaart ophouden voor u te vloeijen; zóó waart ge dan als binnen de muren uwer stad opgesloten, vrij en toch gevangen. Van binnen verdrukking; daar buiten gevangenis. ...................... ...................... ‘Men schijnt in het heffen der belastingen en pointingen niet altijd den weg der heuschheid en zachtheid bewandeld te hebben, enz. Elk poorter werd, in verhouding tot zijnen stand, belast met de opbrengst van twee tot tien pond grooten 's jaars; de dienstboden zelfs moesten van hunne zuur verdiende penningen pondgeld betalen, en de kruijers, de geringsten onder de ambachtslieden, schatpenningen geven van hun sober loon. Den onwilligen werd door het hardvochtig bestuur het beste stuk huisraad de woning uitgehaald, in de bank van leening, den Woekere, gebragt tot kwijting der verschuldigde som, en hun het lombardbriefje thuis gezonden. Zoo regeerden burgers over burgers’, enz. Als wij nu dit lezen, en onze ondervindingen vergelijken met het lot der Sluizenaren, zouden wij dan niet tot de bekentenis komen, dat wij waarlijk niet te zeer ons mogen beklagen over aequivalent en dergelijke kwellingen van onzen tijd, maar veeleer dankbaar moeten zijn voor het voorregt van in den tegenwoordigen tijd te leven?
d. |
|