de geboortegrond verdonkerde bij de gedachte aan eer en glorie.
- Dit is een edel streven naar onsterfelijkheid - dacht de vlinder - hun leven is rijk; zij hebben eene wereld, waarvoor zij leven - en hij vloog naar de kust terug.
Daar stond eene hut. De wand was van vochtig leem; het dak van zeegras; maar binnen in de hut, waar alles armoede was, woonden twee gelukkige menschen. Een klein bootje en een oud vischnet was alles, wat zij bezaten; maar in hunne borst was de rijkdom der liefde; hunne gedachten en droomen behoorden elkander toe - en de vlinder vloog de hut binnen, en was getuige van hun geluk. In eenen houten bak, op een eigengemaakt onderstuk, dat schommelen kon, lag een kindje. Het sliep, maar glimlachte in den droom, en de beide ouders beschouwden het; zij konden zich niet moede zien aan het lieve gelaat, en hunne armoede was vergeten; zij volgden den droom van geluk en rijkdom van hun kind - en de vlinder had de liefde, het aardsche beeld der onsterfelijkheid gezien. Toen vloog hij weder op naar de blaauwe lucht, waar de vogelen zongen, verre weg van de groene kust, tot hij aan de kerk kwam, waar de orgeltoonen hem te gemoet stroomden. Daar zette hij zich op den muur neder, koesterde zich in de warme zonnestralen, die aan alles leven en kleur geven.
Eene kist werd de kerkdeur uitgedragen; in het zwart gekleede mannen volgden, en lieten die laatste woning in het graf op het kerkhof nederzinken. De oude leeraar trad naar voren en sprak over de doode, herinnerde wat goeds zij gedaan had, en daarop vielen de aardkluiten dof op het deksel der kist neder; de begrafenis was voorbij, en de lijkstoet ging uit elkander.
Een man, met een knaapje aan de hand, verliet ook die plaats. De volwassene weende; het kind liep den bonten vlinder achterna, maar eensklaps wendde hij zich tot zijnen vader, tot wien hij zich vleijende ophief.
- Ween niet, vader - zeide hij - nu is moeder bij God, en van avond zien wij haar weder.
- Dat is waarheid, wat het kind zegt - dacht de vlinder - want des levens nacht is de onsterfelijkheid.
Daarop vloog hij weêr van bloem tot bloem; de zon neigde ten ondergang, en toen de laatste straal verdween, was het leven van den vlinder voorbij. Zinnebeeld der onsterfelijkheid! Uw aardsche leven is slechts een eenige dag. Zoo kort zal ons ook een menschenleven toeschijnen, wanneer wij uit het rijk der onsterfelijkheid op ons eigen leven terugzien - een dag en eene eeuw zijn dan twee uitdrukkingen van dezelfde gedachte.
Uit het Deensch van wilhelm haffner.
C.E.