| |
| |
| |
Op- en aanmerkingen.
Het buitenland over de belangrijkste voortbrengselen van den Nederlandschen boekhandel. - Onder andere recapitulaties van hetgeen de uiterst vruchtbare Duitsche boekhandel jaarlijks oplevert, komt te Leipzig, bij j.c. hinrichs, een Vierteljahrs-Catalog uit. Deze onderscheidt zich door de buitengewone goedheid, dat hij wel een genadig oog wil slaan op de voortbrengselen van onze pers. Hij wijdt hieraan een aanhangsel, wat een Verzeichniss bevat der wichtigsten literararischen Erscheinungen im Koenigreich der Niederlande, opgesteld vom niederländischen Buchhändlerverein. Maar het maakt eene vreemde vertooning, als men onder die belangrijkste verschijningen boekjes hoort opnoemen, als b.v. de werkjes van den Heer f. allan, over ‘Het eiland Urk’, en ‘Het eiland Vlieland’; j. van cleeff, ‘Voorstellen ten gebruike bij het onderwijs in de Stuurmanskunst’; j.j. lambrechts, ‘Ada van Holland’; a. luyten, ‘Verhandeling over de Longtering’, om van andere even weinig grandiose ondernemingen te zwijgen. Konden de H.H. boekhandelaren van ons land niet zorg dragen, dat óf alle bij ons uitkomende boeken in die lijst werden opgenomen, - en dan stonden de prullen er suo jure mede in, - óf dat niet de naam van wichtigsten Erscheinungen gegeven werd aan hetgeen niet meer is dan eene vrij willekeurige opgave, die echter met weinig moeite compleet te maken zou zijn.
Ook over Frankrijk hebben wij niet te klagen, dat het de vruchten des Hollandschen geestes over het hoofd ziet; het schijnt ze eerder te hoog aan te slaan. Terwijl b.v. het belangrijke Annuaire des deux Mondes Frankrijks eigen letterkunde in ééne bladzijde afdoet, wijdt het bijna vier bladzijden aan le mouvement intellectuel van ons land. Het kan ons niet anders dan aangenaam zijn, om daar vele Hollandsche boeken naar waarde te hooren schatten, maar er worden daar ook wel besproken, die menig Nederlander niet eens kent. En, waarlijk! ook daar treedt ons dezelfde Heer allan met zijne ‘Geschiedenis der stad Utrecht’ tegen. Neen! zoo spoedig heeft geen grotius noch vossius eene Europesche vermaardheid verkregen. En, deze is meer dan dat: het is wereld- | |
| |
beroemdheid; want de bladen van het Annuaire zullen des mans naam in weinige weken brengen tot Amerika, Afrika en Azië, tot alle einden der wereld. Het moet eene groote voldoening zijn voor den nederigen bewoner van het eiland Marken (geloof ik), te weten, dat de faam zijnen nederigen arbeid wijd en zijd verkondigt, zoo ver als Frankrijks taal wordt gesproken en gekend. Hij moet al zeer nederig zijn als hij zooveel roem alléén toeschrijft aan de furie onzer eeuw, om niet alleen al wat wetenswaardig, maar al wat weetbaar is te kennen.
Voor het overige is die Fransche bespreking van Hollandsche boeken vrij aardig en naauwkeurig, en over eene enkele misvatting als b.v. de rangschikking van de ‘Bibliotheek voor het Huisgezin’ onder de journaux de la théologie, mag men zich niet te zeer ergeren.
Twee begrafenissen in Frankrijk. - Den 16den Julij dezes jaars stierf te Parijs de beroemde pierre jean de béranger, de lieveling des volks, die de genoegens van populariteit, geld en eereposten had kunnen indrinken als water, maar liever eenvoudig burger bleef, en liever zijne politieke Muze eindelijk zwijgen liet, dan al weder te moeten berispen en bestraffen. Reeds bij zijn leven brandde het hof hem vele kaarsjes, zoo als b.v. het zeker uiterst vertrouwelijke aanbod der Keizerin van haar eigen kraamtoestel aan den ouden zieke, gelijk men zich herinneren kan. Maar vooral bij zijne begrafenis kwamen op hoog bevel duizendtallen (men zegt 50) uit de kazernen, om den onvergetelijke de behoorlijke (en nog iets meer) hulde te bewijzen; de vierwielige representant des Keizers bij zulke gelegenheden, de wagen met functionarissen ontbrak niet, en tusschen onafzienbare rijen militairen en gendarmes trok de lijkstoet naar het kerkhof Père la Chaise, waar alle profane oogen zorgvuldig werden buitengesloten, en - ‘ware droefheid vindt geene woorden’ - het stilzwijgen de meest passende lijkrede was. Zoo veel werd van hooger hand te zijner eere gedaan, dat het volk niets meer behoefde te doen, dan - zachtkens schreeuwen en immortelles strooijen, en als het meer had willen doen, waren de bajonetten daar, om het een kouden vinger op den mond te leggen.
Ruim drie maanden later, den 28sten October, stierf een
| |
| |
persoon van niet minder gewigt, hoewel minder geliefd bij het volk, - wie kust ook gaarne de roede, die hem kastijdt? Het was eugène louis cavaignac, de echte loijale krijgsman, de Dictator van 1848, wiens onwederstandelijk krachtige greep in de teugels van het bewind het hollende paard de tanden brak en in zijne vaart stuitte. Frankrijks lot heeft hij op de punt van zijn zwaard gehad, maar, gehoorzaam aan de stemme des volks, - gebreveteerd als de vox Dei! - stond hij gewillig en met waardigheid op van het kussen, voor den meer gelukkigen mededinger, wien hij verder niet in den weg staan, maar ook niet dienen wilde. Ook deze is in Parijs begraven. Maar werd de dichter door krijgslieden begeleid, de krijgsman grootendeels door dichters en letterkundigen, en enkele andere, die zelfstandig genoeg van oordeel en van inborst waren, om den man te eeren, wien zijn pligt de eenige rigtsnoer des levens was. Het volk was wel in grooten getale opgekomen, maar alleen om te zien en te zwijgen; nu mogt het wel anders, maar wilde niet. De familie heeft gezorgd, dat den doode de behoorlijke eer werd bewezen, doch geen beleefdheidskoets van het hof, geen regementen van de garde schenen hier noodig te zijn. De officieele ‘Moniteur’ vergenoegde zich met den soberen necroloog, die hem qualificeerde als iemand ‘qui avait rendu des services signalés à la cause de l'ordre’, en hiermede daalde de kist zonder lijkrede in het graf.
Van waar dat verschil van de zijde der Tuileriën? Heeft de adelaar dan den eenen lief gehad, en den anderen gehaat? Och! beiden was de eeuwige ruste van harte gegund. Maar de lijkstoet van den man, wiens Muze het volk beheerscht en een troon omvergestooten had, kon wel eens tot manifestaties van dat volk aanleiding gegeven hebben, en de vader der Franschen houdt niet van de luidruchtigheden zijner kinderen. De man van het zwaard, die de bandeloosheid tot haren pligt gebragt, en aan eigen pligt getrouw gebleven was, had alleen de sympathie van denkenden en edeldenkenden. En voor dat kleine leger is de magtige Keizer niet bang.
Haast, waar geen haast noodig is, en omgekeerd. - De Indische opstand was voor de Engelschen zeker eene zaak, die spoedige voorziening noodig had; maar haast men
| |
| |
zich wel daar, waar het meeste spoed vereischt wordt? Ongetwijfeld, men was er vlug genoeg bij met allerlei voorstellen tot reorganisatie van het Indische bestuur, het leger, de financiën, raadgevingen voor de behandeling der opstandelingen, als zij overwonnen zouden zijn, en ontelbare zaken van later zorg meer. Was het niet zaak, om eerst te trachten de ontrukte teugels van het bestuur weêr magtig te worden, en dan eerst op middelen te denken, hoe die voortaan beter te voeren? - Niet minder is men ijverig geweest, om den generaal havelock, toen hij nog met eene kleine bende midden in de Sepoys zat, aan cholera, ongemak en namelooze gevaren blootgesteld; - om hem het eereburgerschap van de City, zooveel duizend pd. Sterling jaarwedde, eeredegens, enz. aan te bieden. Wel heeft hij dit aan het vaderland verdiend; maar men had wel eerst mogen afwachten, of hij het genot van al die voorregten wel zou kunnen smaken. Ik verbeeld mij, als hij te Cawnpore en te Lucknow die liefelijkheden gehoord had, zou zijne eerste gedachte moeten zijn: ‘Stuur mij toch maar eerst troepen en ammunitie, later kan ik de hand wel uitstrekken naar eeredegens, titels en pensioenen!’ Want wat het zenden van troepen betreft, daarmede was de haast niet evenredig aan den hoogen nood, dunkt mij. Men zorgde wel degelijk zich te huis geenszins te ontblooten, en de wervingen bragten, ja, manschap op, maar niet zooveel als men wenschen zou. En juist de eerste bezendingen, waar de meeste haast bij was, mogten niet over de landengte van Suëz gaan, om n.b. te toonen, dat Engeland zich zonder de hulp van andere mogendheden wel redden kon. Nu kunnen hiervoor wel betere redenen worden bijgebragt, maar die andere voorbarigheid is toch wel tamelijk onnoodig. Doch praten en complimenteren is altijd gemakkelijker dan handelen.
Europesche en Aziatische redenering. - Velen hebben zich zwaar geërgerd over de bloedige represailles, die de Engelschen over de opstandelingen hebben genomen. En treurig is het, dat eene der meest beschaafde natieën, in onze eeuw, nog het voorbeeld van barbaren volgen moet. Maar de noodzakelijkheid schijnt ook te bestaan. Groot-Brittannië zit geschroefd tusschen dit dilemma: òf Indië opgeven, òf de muiters
| |
| |
slagten als honden. Grootmoedigheid en bezadigdheid worden niet begrepen in het land der tijgers en jakhalzen. Wil men nu eenmaal Indië behouden, dan moet men doen even als de Mongolen, als nadir schach en achmed-abdallah, en even als de Sepoys zelven hunnen vijand trachtten te vermorselen, verdelgen wat weêrstaat door de ‘scherpte des zwaards’. - Een der Eng. dagbladen lichtte dit onder anderen toe door de volgende Aziatische anekdote: Een zachtmoedig Pacha, in de dagen dat de Ottomannische Porte nog iets te beduiden had, werd naar Azië gezonden, om daar zijn Pachalik te aanvaarden. Hij reed in staatsie zijne hoofdstad binnen, met een talrijk en schitterend gevolg van wagens en ruiters, van kameelen en oliphanten, en omringd door al den luister van een Oostersch despoot. Maar tegen alle gebruik en gewoonte, was de weg vóór hem uit zorgvuldig leêg gehouden; geen enkel toeschouwer werd overreden, geen vrouw noch kind vertrapt door zijne viervoetige, of neêrgesabeld door zijne andere trawanten. Groot was de teleurstelling en minachting van zijne nieuwe onderdanen: ‘Heet dat een Pacha!’ - zeide men, - ‘toen onze laatste Pacha zijn intogt hield, werden er 500 vrouwen en kinderen doodgetrapt, en 500 mannen òf onder de hoeven der paarden vertreden, òf als koren weggemaaid door de kromzwaarden zijner slaven. Mashallah! dat was eerst een groot Pacha! maar deze man is maar een hond!’ - Zoo redeneert men in Azië, en het pratende Europa moet dit niet uit het oog verliezen.
Men wordt met minder tevreden. - De vroegere ontdekkingen hadden dikwijls ten doel, om een land van goud en edelgesteenten te zoeken, en al werden die droombeelden niet verwezenlijkt, men vond toch onbekende streken, die voordeelen genoeg konden opbrengen. Het gaat er mede als met de vroegere nasporingen der Alchymisten om goud te maken; zij vonden dit niet in letterlijken zin, maar daaraan had de chemie haren oorsprong te danken, die, met de kennis der andere natuurkrachten, den adelaar onzes tijds, der Industrie hare krachtige vleugelen heeft gegeven. Eene belangrijke ontdekkingsreis, die Engeland nu op touw zet, is niet om goud te zoeken, maar gelegenheid voor katoenbouw. Daartoe is den beroemden Dr. livingston, wiens ontdekkingen hier
| |
| |
onlangs in het opstel over ‘Het Meer Ngami’, besproken zijn, eene som van 5000 pd. Sterling toegewezen, om op het oude tooneel zijner werkzaamheden, het Zuiden van Afrika, en bepaald bij de rivier Zambeze nieuwe onderzoekingen te doen. Hoe het ook ga, wij kunnen altijd met belangstelling dezen vredelievenden veroveringstogt naoogen. Want al wordt die wensch van Engelands nijverheid hierdoor niet bevredigd, de wetenschap der geheele beschaafde wereld kan er rijke winsten uit trekken.
Hetzelfde had plaats bij de veelvuldige reizen der laatste jaren naar de IJslandsche en Groenbergsche wateren. Ook daar waren het geene chimerieke schatten meer, die men zocht, men ware tevreden geweest, had men den verongelukten franklin gevonden. Ongelukkig, vooral voor de arme weduwe, werd dit doel niet bereikt. Maar men oogstte een schat van kennis dier Noordelijke zeeën; men werd wijs aangaande den loop der oceanische stroomen, zoo belangrijk voor de weerkundige vraagstukken, die men meer en meer tracht op te lossen, om van andere ontdekkingen te zwijgen.
Is het niet beter meer te vinden, dan men zoekt, dan meer te zoeken, dan men vinden kan?
Vandalisme tegen Voltaire's kamer. - Op het landgoed van Ferney, gelijk bekend is, door voltaire in zijne latere dagen bewoond, was tot nog toe de ‘kamer’ van den beruchten man steeds onveranderd in wezen gebleven. Zoover ik weet alleen de slaapkamer en niet de studeerkamer, doch dat doet er niet veel toe; deze bijzonderheid trok altijd een aantal bezoekers tot een pelgrimstogt in hare soort. Onlangs echter was het landgoed aangekocht door een geldman, den Heer griolet, voor 455 duizend gulden, die er echter zooveel aan liet veranderen en bouwen, dat hij eindelijk niet meer betalen kon, en de bezitting weêr moest verkoopen. De nieuwe eigenaar bemerkte nu, echter te laat, dat het heiligdom des ongeloofs ook door den profanen hamer en beitel der werklieden was vernield, en heeft zelfs zijn reparatielustigen voorganger een proces aangedaan voor het daardoor berokkende verlies aan waarde van het huis. Of hij dat proces winnen of verliezen zal, gaat ons minder aan; de reliquie is niet meer te herstellen,
| |
| |
en het is niet te denken dat de hoogere geestelijkheid hiertoe hare reliquiënfabriek zal laten werken. Dus al weder eene curiositeit minder op de wereld.
Over dit verlies echter zullen wij ons niet treurig maken, en alleen ons verwondereu over de onnoozelheid van den bewoner. Dat zoo iets geamoveerd werd wanneer dringende omstandigheden het vorderen, ware te begrijpen; dat iemand uit kwalijk begrepen ijver voor het goede zulk een onzalig monument vernielt, ware te vergeven: maar dat hij het opoffert aan ijdele moderniseringswoede, en tevens zichzelven ruineert, dat is toch al te onnoozel.
Nena Sahib een weldoener en leniger van smarten. - Inderdaad onze speculatielustige tijd weet middelen te vinden, om den Bengaalschen tijger hierin te herscheppen! Een onzer dagbladen verhaalt ons, dat te Petersburg het portret van dezen bloeddorstigen vijand der Engelschen openlijk werd verkocht en vooral onder de oud-Russische partij vele koopers vond. En de opbrengst zou dienen om de ongelukkigen, die door den Oosterschen oorlog weduwen, weezen of invalieden zijn geworden, te ondersteunen.
Erger is hetgeen men onlangs van de Times hoorde. Dat dagblad sloeg in allen ernst, naar het scheen, vóór, om nena sahib, wanneer men hem in handen mogt krijgen, naar Engeland te voeren, en in den zoölogischen tuin in een kooi op te sluiten. Gelijk de wilde dieren des wouds zou men dan dezen hunnen natuurgenoot in menschelijke gedaante ter bezigtiging stellen voor het publiek; en de opbrengst storten in The Indian Multiny Relief Fund (fonds ter ondersteuning van ongelukkigen door den Indischen opstand).
't Is eene aardigheid, die echter niet zeer aardig is.
Dansende theologie. - Over het algemeen wordt er in Parijs niet geroemd op de zedelijkheid en den ernstigen zin der actrices en danseuses. Nog al verwondering moest het dus wel baren, dat van deze zijde onlangs een theologisch-polemische brochure verscheen getiteld: ‘Bluettes antimondaines d'une danseuse par Mlle zilia michelet, premier sujet au théatre de l'opéra.’ De schrijfster is protestant, en stelt zich voor als eene discussie voerende met een Roomsch priester, die
| |
| |
bekeerd moet worden. Met een gansch arsenaal van aanhalingen valt zij haren tegenstander aan, en begeeft zich zonder schroom in de hoogste spheren der godgeleerdheid en wijsbegeerte. Doch nu is het der moeite waard, om een staaltje van hare wartaal te hooren: ‘Le cercle ou la sphère de Dieu est la nature, son rayonnement la vie, son but le progrès le but du progres, “le progres du but,” hier, aujourd'hui, demain, toujours! L'infini de son cercle explique done (sans l'expliquer lui-même, car ce qui explique tout ne s'explique pas, ou, expliqué, il ne pourrait plus être l'expliquant,) l'invisibilité dont il est revêtu comme point central.....’ Wien danst het niet reeds voor de oogen? Gelukkig, zulke verschrikkelijkheden levert onze boekhandel toch niet op.
Vermorsen is geen gebruiken. - In Frankrijk, wat eene bevolking van ruim 36 millioen heeft, bedraagt de fabriekatie van papier nog iets meer dan 71 millioen Nederl. ponden, waarvan een zevende naar buiten uitgevoerd, en dus ruim 60 millioen gebruikt wordt. In Engeland, welks bevolking ongeveer 28 millioen is. wordt 67 millioen pond gefabriceerd, en waarschijnlijk nog wel meer door den uitvoer weggenomen. Maar de 23 millioen Noord-Amerikanen gebruiken zoowat evenveel papier als in Engeland en Frankrijk te zamen gemaakt wordt, want de uitvoer zal daar wel niet veel te beduiden hebben.
Over het algemeen geloof ik toch wel, dat het grootste gedeelte door de drukpers wordt verslonden. Maar mag men nu hieruit opmaken, dat er in Amerika zooveel meer letterkundig en wetenschappelijk leven is, dan in de beide meest beschaafde landen der wereld? Zeker niet. Doch men weet hoe het daar ook hiermede toegaat. Een nameloos getal dagbladen verschijnen er in de Unie, het eene nog nietswaardiger dan het andere. En de Amerikaan gebruikt een boek, even als wij een citroen, die opengesneden wordt en na gedane dienst weggeworpen. Het is niets vreemds den Yankee, als hij bladzijde 10 van zijn boek leest, het eerste blad er te zien uitscheuren, om zijne cigaar aan te steken.
Men ziet dus, één kind kan meer vermorsen, dan twee volwassenen gebruiken. |
|