dikwijls reeds op aarde kinderen zegent die Hem gehoorzamen en hunne ouders eeren en beminnen.’ Referents zoontje, wien hij het verhaal te lezen gaf, stonden een paar malen, onder het lezen, de tranen in de oogen, en hij besloot er uit, dat zijn eigen gevoel hem niet misleid had, toen hij het verhaal met aandoening had gelezen. Kindervertellingen moeten immers ook op kinderen influenceren, anders ontbreekt haar het hoofdvereischte, hetwelk bij hare vervaardiging behoort in aanmerking te komen.
In ‘Cador’ verplaatst ons de Schrijver op het grondgebied van een der voormalige Barbarijsche roofstaten, over hetwelk de Fransche wapenen, na 1830, de zon der Europesche beschaving hebben doen schijnen. Cador, de zoon van een vermogenden Israëliet (die door omar, eenen Afrikaanschen despoot en Dey van Algiers, van gunsteling, ten gevolge van eene gril, door bijgeloof ingegeven, tot lijk is gemaakt), wordt door een zamenloop van omstandigheden door eene rooverbende, behoorende tot den Arabischen stam der Massaya's, gevangen genomen, doch weet door zijn manhaftig gedrag en zijne onwankelbare gehechtheid aan de godsdienst zijner vaderen, zoo zeer de achting van den woesten en onbeschaafden dsjendel (het opperhoofd van dien stam) te winnen, dat deze hem, met geschenken overladen, de vrijheid teruggeeft; waarna cador, naar Algiers teruggekeerd, de steun van zijne ongelukkige familie wordt, en de Dey hem de bezittingen zijns vaders wedergeeft. Aandoenlijk is vooral de passage, waar cador weigert zich aan den stam der Massaya's te verbinden, en eindigt met deze treffende woorden: ‘Ware het niet de wil van God geweest, geen haar van mijn hoofd zou gekrenkt geworden zijn.’
Het deed Referent goed zulke edele gevoelens in een echt Hollandsch kinderboek te hooren verkondigen. Men is in onzen materialistischen tijd maar al te veel geneigd, om te zeggen: ‘Wat geeft het!’ dan dat wij niet luid onze goedkeuring zouden hechten aan elke poging, welke, al staat zij op zich zelve, er toe medewerken kan, om het besef van Gods alwijs bestuur bij onze vaderlandsche jeugd levendig te houden.
Een paar aanmerkingen mogen wij den Schrijver niet onthouden: hij zal er uit ontwaren, dat wij zijn werkje met aandacht hebben gelezen.
Op bladz. 31 vinden wij gewag gemaakt van ‘een paar