Hij heeft ook de noodige populariteit, om zich zonder schijn van te groote vermetelheid aan zoo iets te wagen.
Natuurlijk moest hij de oude gedachte in een nieuw kleed steken, naar de veranderde toestanden en denkbeelden dezes tijds gewijzigd. Hij doet dit ook, wat de voorwerpen betreft, waarmede zijn nieuwe Don Quixote in aanraking komt. Het zijn geene reuzen of draken, geene bloeddorstige tyrannen, waartegen hij ten strijde trekt, maar kleine, doch niet minder schreeuwende onregtvaardigheden, zooals het dagelijksche leven ze in menigte verbergt. Met name zijn het de club der schijnheilige vromen en de huiselijke taquineriën van een paar miskende vrouwennaturen, waartegen wij hem reeds in dit Eerste Deel zijne slecht bestuurde lanssteken zien rigten. Of hackländer echter zijn Don Quixote zelven genoeg heeft gemoderniseerd zou ik niet durven zeggen. Tot nog toe schijnt deze mij toe weinig gelukt te zijn. Het is eene earicatuur, fiat! maar noch eene vrolijke, noch eene geestige, noch eene bepaald weemoedige caricatuur. Mij dunkt daarvoor ware wel eene meer met de werkelijkheid overeenkomende en meer sprekende figuur te vinden. Ook andere schilderingen hebben hunne gebreken, zoo is b.v. die der vrome club, behalve dat zij niets bevat, wat niet reeds lang tot vervelens toe gezegd is, veel overdrevens. Evenzoo de schildering der huiselijke tafereelen van den Heer plager; maar daar wordt het door de fijn en aardig voorgestelde détails weêr vergoed. Andere karakters en toestanden zullen zich misschien in het Tweede Deel beter ontwikkelen.
De Duitschers noemen hackländer gaarne den Duitschen dickens. Die benaming is juist, in zoo verre hij reeds eenige minderheid aanduidt, want men zou dickens toch nooit den Engelschen hackländer noemen. Dien nabobsrijkdom van phantasie, zoowel bij de détails als de hoofdtrekken, die burlesque grappige invallen, die den Engelschman kenmerken, vinden wij bij den Duitscher niet, immers in veel mindere mate. De aardigheden van den laatste zijn wel eens ietwat gezocht (b.v. bl. 205, 206); den Homerischen lach, dien dickens somtijds in ons wekt, zal hackländer ons niet afpersen, hoogstens hier en daar een aangenamen glimlach.
Maar ik had mij voorgenomen, om in geene eigenlijke beoordeeling te treden, zonder het geheel eerst gezien te hebben. Daarom heb ik lang op het Tweede Deel gewacht. Het schijnt