Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 732]
| |
veel gerucht maakte, schijnt niet zonder invloed te zijn gebleven op de keuze van het onderwerp voor het Akademisch proefschrift van den Heer w.a. scheurleer. - Onder de oude handschriften, welke simonides zeide te bezitten, bevond zich ook het verloren gegane werk van demetrius van Magnesia περὶ ὁμωνύμων ποιητῶν καὶ σνγγραϕέων. Simonides, wien men zeker geene philologische en palaeographische bekwaamheden kan ontzeggen, verkeerde echter omtrent dezen demetrius in dwaling; hij hield hem namelijk voor zekeren demetrius, Metropolitaan van Libyë, uit de tweede of derde eeuw na chr., eene dwaling, die daarom te meer bevreemding moet baren, omdat reeds dionysius halicarnassensis met lof van demetrius en diens bovengenoemd werk spreekt, en ook cicero in zijne brieven aan atticus een paar malen melding van hem maakt, op eene wijze, waaruit de Heer scheurleer, met een scherpen blik, het hoogst waarschijnlijk gevolg trekt, dat demetrius met atticus bevriend was. In allen gevalle bleek het, dat er groote duisterheid heerschte over dezen demetrius magnes, een man, die, als tijdgenoot van cicero, in het bloeijendst tijdvak der Romeinsche letterkunde leefde, zich door grondige geleerdheid en uitgebreide belezenheid onderscheidde, en zich een grooten naam had verworven, ook door de uitgaaf van bovengenoemd werk περὶ ὁμωνύμων π. κ. σ. - Hoewel dit werk verloren ging, zijn er bij enkele schrijvers verscheidene fragmenten daaruit bewaard gebleven, aangehaald nu eens onder den naam van demetrius, meestal echter zonder dat de bron genoemd wordt, waaruit de aanhaling geput is. - De Heer scheurleer stelde zich tot taak, de duisternis welke den naam van demetrius magnes omhulde, zooveel doenlijk, op te heffen, en niet alleen de onder diens naam aangehaalde fragmenten te verzamelen, maar ook alle plaatsen, welke inwendige kenmerken droegen van aan dien schrijver ontleend te zijn, al was de naam van demetrius daarbij niet genoemd, te vereenigen. Het zijn de vruchten van dezen niet gemakkelijken arbeid, van dit veelomvattend onderzoek, welke de Heer scheurleer in zijn Demetrius Magnes aan de geleerde wereld aanbiedt. Na eerst met veel scherpzinnigheid, uit de weinige gegevens die hem ter dienste stonden, den tijd waarin demetrius leefde en schreef te hebben aangeduid, stelt de Schrijver een onderzoek | |
[pagina 733]
| |
in naar het vaderland van dezen man. Dit onderzoek levert echter minder bevredigende uitkomsten op, en geeft den Heer s. geene genoegzame zekerheid, om te durven beslissen of demetrius uit Magnesia in Carië, of wel uit de gelijknamige stad in Lydië afkomstig is. Daarna handelt de Heer s. over de geschriften van demetrius; slechts twee daarvan zijn bekend, een van wijsgeerigen inhoud, en van 't welk alleen de titel in cicero's brieven genoemd wordt; περὶ ὁμονοίας namelijk, terwijl van het tweede, ὁμώνυμοι ποιηταὶ συγγαϕεῖς τε καὶ πόλεις, hier en daar fragmenten voorkomen. Deze fragmenten zijn bijeenverzameld, in alphabetische orde gerangschikt, en met kritische aanteekeningen voorzien. Ziedaar in algemeene trekken den hoofdinhoud van het verdienstelijk proefschrift des Heeren scheurleer. De behandeling van dit onderwerp gaf den Schrijver aanleiding menig betwist punt te bespreken, en naar ons gevoelen zijn de gronden, waarop de Heer scheurleer zijn eindoordeel doet steunen, over het algemeen overtuigend. Het doel, 't welk demetrius met zijn werk beoogde, wordt duidelijk uiteengezet, en de bronnen opgegeven, welke hij hoogst waarschijnlijk bij zijn onderzoek gebruikte. Bij de bestrijding van het gevoelen van bähr, die het werk, getiteld: περὶ ὁμονοίας, aan een anderen demetrius toeschreef, hadden wij verwacht ook de meening van wieland behandeld te zien, die in zijne voortreffelijke aanteekeningen, gevoegd bij zijne vertaling der brieven van cicero aan atticus, demetrius van Magnesia een onbeduidend boekenmaker noemt, en den in den brief bedoelden vriend van atticus den naam geeft van dionysius van Magnesia. Wieland geeft de gronden, waarop dit gevoelen steunt, niet op. Zijn die bekend, en welke zijn zij? Op den naam aeschines verdienen opmerking de redenen welke den Schrijver deden vermoeden, dat deze plaats uit diogenes laërtius aan het werk van demetrius ontleend is. Zij getuigen zoowel van een opmerkzamen geest, als van juiste oordeelkunde. Doch wij zullen den Schrijver niet volgen in zijne met veel zorg bewerkte aanteekeningen, waarin wij ook nu en dan gelukkige conjecturen vonden voorgesteld, en wij gelooven onze korte aankondiging te moeten besluiten met den Heer scheurleer geluk te wenschen, dat hij zijne moeijelijke en veelomvattende taak op eene zoo loffelijke wijze heeft volbragt. | |
[pagina 734]
| |
Op enkele drukfoutjes, en plaatsen waar de interpunctie min juist is, hebben wij niet willen hechten; erger is het wanneer de aangehaalde plaatsen niet juist zijn aangegeven, zoo als reeds op pag. 1, in de noot, waar in plaats van, The Athenaeum Feb. 16 1857. moet gelezen worden 1856. |
|