geschiedenis en den aard der taal, waarvoor zij gebruikt worden. Naar onze meening heeft de S. de zaak wel gemakkelijk gemaakt voor zich zelven, maar niet voor hen, die de gronden van het Maleisch willen leeren, en dat wel omdat hem zelven blijkbaar naauwkeurige kennis van zijn onderwerp, en vooral de geschiktheid ontbreekt om over taalkunde met juistheid en duidelijkheid te spreken. Er zijn in deze weinige bladzijden weinig volzinnen, waar die onbekendheid met de behandelde zaak, of die onjuistheid en onduidelijkheid van voorstelling en uitdrukking niet zigtbaar zijn, en natuurlijk moet daaruit voor den lezer gebrek aan verstaanbaarheid, of begripsverwarring voortkomen. Zoo bezigt, om enkele voorbeelden te noemen, de S. herhaaldelijk het woord
accent, niet in spraakkunstigen zin, maar gelijk het wel eens, in navolging der Franschen, in het dagelijksch leven van eene eigenaardige uitspraakswijze van zekere klanken wordt. Zoo verklaart de S. bladz. 8 de eerste letter
door
ā,
a, en noemt hij haar de meest vermogende en eigenlijk eenige klinker in het Maleische alphabet, terwijl deze letter inderdaad nooit een klinker is, maar of als
spiritus lenis het voertuig is van een klinker, of tot verlenging van den voorafgaanden
a-klank wordt gebruikt. Wie alleen mogt geleerd hebben, wat de S. over deze letter, de
, en de halfklinkers
en
, zegt, zal onmogelijk de beteekenis dier letters leeren verstaan. Op bladz. 4 wordt de letter
vermeld, met de verklaring, dat zij alleen in het Alphabet voorkomt, maar waarom dan
een letter in het alphabet opgenomen, die nimmer wordt gebruikt? Wat de S. op het einde van bl. 5 zegt: ‘bij deze letters voegen de Maleijers ten overvloede de zamengestelde letter
Lam-alif-hamzah’, enz. heeft, zoo als het daar staat, slot noch zin. Waarom de Maleische schoolmeesters bij de letters ook de letterverbinding
lam-alif, alsmede het teeken
hamzah genoemd, voegen, schijnt de S. zelf niet begrepen te hebben. Op bladz. 7 heet het: ‘de Maleijers hebben hun alphabet grootendeels overgenomen uit (!) dat der Arabieren,’ maar waar het overige van daan gekomen is, blijkt niet. Op bladz. 10 volgg. wordt van eenige letters gezegd, dat zij alleen in Arabische (waarom niet ook in Perzische?) woorden voorkomen, maar van andere, bij wie dit evenzeer het geval is, vermeldt hij dit niet. Op bl. 11 lezen wij
saksi, getuige, of
siksa, straf, als waren beide woorden dezelfde, terwijl de